Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1846
(1846)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
M.H.H., hebt Gij door de Wet aan uwe Commissie opgedragen, en verwacht het dus alweder op dezen dag. Deze pligt ons opgelegd, maakt ons het volbrengen onzer taak gemakkelijker; daar gij op de zaken lettende, even daarom den, uit zijnen aard meestal eentoonigen vorm, te gereeder zult willen over het hoofd zien. Hoort mij dan, naar uwe gewoonte, toegenegen aan, als ik U acheenvolgens over den Catalogus, over het gebruik der Boekerij, over haren aanwas, en haar bestuur kortelijk ga onderhouden. De druk van den Catalogus is dit jaar, ja nog niet geheel voltooid, doch wel die van deszelfs tweede deel, hetgeen de letterkunde en de geschiedenis beide van de vreemde volken buiten Nederland, omvat; en daarna door een supplement gesloten wordt van het verkregene na den aanvang van den druk. Aan het einde des eersten deels - want wij drukken gelijkelijk aan beide deelen - voegen wij nu, als een In Deels 2e Stuk, de uitvoerige lijst van het groote geschenk Tooneelspelen, vóór 5 jaren ontvangen. De zorg voor het gereedmaken van het een en ander voor de pers is voortdurend geheel aan ons waardig medelid Bergman opgedragen. Wat er van beide deelen dit jaar afgedrukt is, ziet uw oog hier ter tafel. Het brengt het In Dls IIe Stuk van blad 6 tot blad 12. Dl II. van blad 35 tot blad 6o (halve bladen). Dat deze druk buitengewone onkosten vordert, zal niemand | |
[pagina 54]
| |
uwer bevreemden. Wij wilden er U hier slechts in het voorbijgaan op aandachtig maken. Voortdurend wordt er gebruik gemaakt van zulk een letterschat. Af en aan worden er boeken uitgeleend. Onlangs nog een reeks van ruim 50 Werken aan de Vereeniging ter bevordering der Oud Nederlandsche Letterkunde, te Leiden, ten dienste van hun pas verschenen Overzigt van verspreide Middelnederlandsche Gedichten. Ook Handschriften gingen, op authorisatie der Maandelijksche Vergadering, naar buiten uit: aan Dr. Jonckbloet dat van den Walewein, en onze fragmenten van den Parthenopaeus: deze ter collationering, geene ter vervaardiging eener volledige uitgave; aan een ander onzer medeleden, eene meenigte taalkundige bouwstoffen voor plaatselijke dialecten onzes lands. De aanwas bestaat in toekomstige en werkelijk erlangde. De toekomstige, in toezeggingen (die immers in Nederland meestal nog met oud-Nederlandsche trouw vervuld worden)! Zoo beloofde ons Mr. J.J.D. Nepveu te Utrecht, alle de tooneelspelen die in zijne talrijke verzameling dier tak van letterkunde voorhanden, en bij ons gemist worden. Wij zenden dit ons medelid daartoe de afgedrukte bladen. Zoo verzocht Mr. Jeron. de Vries, een onzer oudste en meest getrouw opkomende medeleden, te mogen weten wat we van hem, die meer dan 40 jaren ten nutte der Nederlandsche letterkunde de pen gevoerd heeft, bezaten, ten einde het ove- | |
[pagina 55]
| |
rige des te gereeder te kunnen aanvullen; wij leven dien aangaande nog in blijde verwachting. Doch veel is er ook, dat wij werkelijk erlangden: zoo door koop, als door geschenken. De aankoop was ten deele van merkwaardige Boekverkoopingen, als van ons medelid, wijlen den Leipziger Hoogleeraar Illgen (20 stukken); enkele van de inlandsche veilingen in Amsterdam en 's Hage, van onzen Wiselius, van P. Voûte, de Lange van Wijngaerden, Scheurleer, en laatstelijk van wijlen ons medelid Kinker. - Oude Handschriften laten zich bezwaarlijk aankoopen; twee gekochte HDSS. intusschen handelen over een leven van St. Hieronymus, en een geestelijk sermoen der XVde Eeuw, voor de taalkunde merkwaardig; een derde bevat Overijsselsche Landregten der XVIde Eeuw, ten deele nog onuitgegeven. Vooral waren we in onze aankoopen van drukwerken bedacht, om onder de talrijke vruchten van de letterkunde onzer dagen, uit de pas verschenen werken, eene keuze te doen die wij hopen dat niet geheel ongelukkig genoemd moge worden: 10 taalkundige, 9 geschiedkundige Werken verschaften wij ons. Eene aanteekening zal de titels vermeldenGa naar voetnoot*. | |
[pagina 56]
| |
Wij gaan over tot de Geschenken. Verneemt vooreerst, wie zich buiten onze inrigting aan ons | |
[pagina 57]
| |
lieten gelegen liggen. Een paar uitlandsche Genootschappen, een Amerikaansch en een Europeesch, reeds vroeger onzer gedachtig, waren het nu even zeer. Het Washington National Institute zond ons zijn derde Bulletin, over de jaren 1842 tot 1845; het Historische Verein von Oberpfalz und Regensburg een nieuw deel zijner Werken (het eerste eener nieuwe Reeks). Ook inlandsche Genootschappen vervolgden de toezending hunner geschriften en stelden ons daardoor weder in de gelegenheid tot ruilhandel met onze Werken. Het Provinciaal Utrechtsch Genootschap zond ons een nog ontbrekend stuk zijner bekroonde Verhandelingen, en het verslag over zijne Sectie-Vergaderingen des vorigen jaars. Het Noord-Brabandsch Genootschap zijn Handelingen, van den aanvang af tot Dl IV, het 1ste Stuk toe. Het Bataviasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, het 20e Deel van de Werken dier belangrijke overzeesche inrigting. Eenige vreemde personen schonken ons deze en gene stukken. Buiten ons Vaderland, de Heer M.J.T. van der Voort, van Brussel, een verslag over de grondbeginselen van het Vlaemsch Taelverbond, de Heer L. van Hoogeveen Sterck, 2½ Deel van den Vlaamschen Rederijker, dien hij, geboren Rotterdammer, te Antwerpen redigeert. De Heer F. Rens te Gent, prosa- en dichterlijke hijdragen en eenige jaargangen van het Gentsch | |
[pagina 58]
| |
Letterkundig Jaarboekje, dat hij reeds 13 jaren lang bezorgt. De twee laatste zijn onder onze Candidaten. - Uit onze Koloniën ontvingen wij, van Dr. Bleeker te Batavia, Bibliothecaris des Bataviaschen Genootschaps, eenige vlugschriften; ook hem namen wij op onder onze Candidaten. - In ons vaderland - om van een paar giften van onbekende hand te zwijgen - zond ons de Amsterdamsche Regtsgeleerde, Mr. A.D. Meijer, het vervolg of tweede Deel van de voortreffelijke Verhandelingen van zijnen afgestorvenen broeder, ons hoog vereerd medelid, Mr. J.D. Meijer. De Utrechtsche Boekhandelaar en Stadsdrukker Bosch zond, ten vervolge, den laatsten jaargang van den Utrechtsche Volks-Almanak. Zekere Heer F.L.A. de Jagher te Oosterbeek, zijne imitations de quelques fleurs de poésie Hollandaise; I. Waterman te Kampen, eene Hebreeuwsche en Nederduitsche uitboezeming bij het graf van den Opperrabbijn Herzveld te Zwolle; de Heer K.J.R. van Harderwijk te Rotterdam, eene Redevoering over Petrus Scriverius; Mr. G. de Vries Az., zoon van een onzer oudste medeleden, zijn onlangs verschenen - en naar ik hoor schier uitverkocht - Werk over de Wetgevende magt der plaatselijke Besturen. Ds. Leendertz te Woudsend, het 2de Stuk van den door hem, naar ons HDS. uitgegevenen, Loep der Minnen van Dirc Potter; Ds. H.P. Timmers Verhoeven van 's Gravenhage, zijne Verhandeling Abbadona. | |
[pagina 59]
| |
Verschillende onder deze laatste Schrijvers vleijen wij ons U als Candidaten voor ons Lidmaatschap later te mogen voordragen. Wij komen tot de Geschenken onzer Leden. Deze en gene hunner verrijkten ons met meer of minder zeldzame, grooter of kleinder geschriften uit hunne boekerij; het zij HDSS., het zij oudere, het zij pas verschenen geschriften, bij hun dubbeld voorhanden. De namen dier gevers zijn, in alfabetische orde, deze: L.Ph.C. v.d. Bergh, Boonzajer (een HDS.), Eekhoff, P.C.G. Guyot, Is. van Harderwijk, van Hasselt, Koenen, Leemans, Vreede, de Vriese. - Waarbij ook weder dit jaar de drie Leden uwer Bibliotheeks-Commissie, onder de voortdurende redactie van den Catalogus het hunne voegden, door een vijftigtal boeken hiertoe af te zonderen; de Hoogleeraar Tydeman zelfs drie handschriften. - Drie onzer Leden, de HH.J. Nieuwenhuis, A. Numan en van Vredenburgh zonden ons hunne gelithographieerde afbeeldingen voor de Portret-Verzameling onzer Leden, die wij hebben aangelegd. Laatstelijk moeten wij U opmerkzaam maken op de eigene Werken, door velen onzer Leden vervaardigd, en ons ten deele geworden. Moge zulks ten spoorslag strekken voor hen, die dusverre zulks mogten vergeten hebben! Verneemt echter slechts, kortheidshalve, de namen dier Leden en 't aantal hunner geschenken. | |
[pagina 60]
| |
Onder de buitenlandsche Leden, komen ook hier, zoo wel als hier boven, bij de vreemdelingen, inwoners van Batavia voor en van België. De Heeren Mijer en van Hoëvell in Java's hoofdstad: de Belgische geleerden Jonkh. Ph. Blommaeet (3), Conscience (5 of 6), Baron de St. Genois (15), Kesteloot (3), Serrure, Willems (5). Waarbij zich nog de Edinburgsche Predikant Steven (vroeger te Rotterdam woonachtig), en de Duitsche geleerden, Lisch te Schwerin (3) en Wackernagel te Bazel, komen voegen. De inlandsche leden, die als gevers van eigen werken hier in aanmerking komen, zijn de HH. A.J. v.d. Aa (2), Mr. Robidé van der Aa (3), den Beer Poortugael, Mr. L.Ph.C. v.d. Bergh, Bergman, N. Berkhout, Mr. H. Beijerman, Mr. Bodel Nyenhuis (3), A.H. v.d. Boon Mesch, P. van Limburg Brouwer (2), van der Chijs, Mr. Da Costa, Mr. Dirks (2), Ab Utrecht Dresselhuis (5), Eekhoff, Mr. H.O. Feith, J.J. de Gelder, Ter Haar, Mr. M.C. van Hall (2), J. van Harderwijk Rz., Heldring (2), van Heijningen, A. des Amorie van der Hoeven (2), Humbert de Superville (3), de Jager, Jonckbloet (2), Mr. J.C. de Jonge (2), Juynboll (2), Kaiser (8), Lastdrager, Lauts (2), Leemans, Mr. D.J. van Lennep (2), Mr. Lulofs (2), Geysweit van der Netten, Nyhoff, Pan (2), Perk (2), Royaards, Schotel, Schrant (2), M. Siegen- | |
[pagina 61]
| |
beek (2), Mr. L.A.J.W. Sloet tot Oldhuis (2), W.H. Suringar (4), Swalue, Mr. H.W. Tydeman, Mr. Vreede, M. de Vries, de Vriese, Mr. de Wal (5), Mr. de Wind, Wttewaall.
Ons rest nog eindelijk te vermelden, dat bij de Rekening en Verantwoording, op morgen avond ter Resumtie-Vergadering in te brengen, een der Leden uwer Bibliotheeks-Commissie, volgens de Wet, aftreden moet, en de toerbeurt hiervan tot den Heer Bergman gekomen is. Gijlieden zult echter reeds vernomen hebben, dat deze voor als nog ons onmisbaar is. |
|