Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1843
(1843)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
II.Dezelfde Spreker vervolgt aldus:
Mijne Heeren, zeer geëerde Medeleden!
Uwe Commissie voor de Bibliotheek vleit zich, hare bescheidene en stille werkzaamheid ook in het afgeloopen jaar naar Uwlieder genoegen vervolgd te hebben, wanneer zij het navolgende, als slotsom daarvan, kortelijk ter uwer kennisse brengt. In de Resumtie-Vergad. des voorgaanden jaars (d. 17 Junij l. l.) is hare Rekening en Verantwoording over het Maatschappelijk jaar 1841-42 gelezen, goedgekeurd, en het aftredend Lid - toenmaals uw tegenwoordige Spreker - goedgunstiglijk weder voor den bepaalden tijd ingekozen. In het loopende jaar 1843 is hetzelfde thans reeds weder gebeurd. Eene buitengewone Vergadering van 5 Meij stelde ons namelijk in staat, aldaar reeds over het jaar Meij 1842 tot Meij 1843 verantwoording te doen; welke goedgekeurd zijnde, werd het nu aftredend lid Bergman weder voor hetzelfde tijdsverloop van drie jaren ingekozen. En deze keus was des te noodzakelijker, naar mate zijne persoon voor de vervolging van den druk van onzen Catalogus, naar het oordeel zijner Me- | |
[pagina 62]
| |
deleden in de Commissie, onmisbaarder is. Die druk, om ook hiervan iets te zeggen, gaat ja, voorwaarts, maar ondervindt echter meermalen eenig oponthoud. Naarmate wij toch in de eerstgemaakte schikking en gros, der talrijke gedrukte werken vorderen, doen er zich gedurig ondergeschikte questien op: als daar zijn, de plaatsing van werken die op tweederleij plaats kunnen voorkomen, de ouderdom van sommige Schrijvers, met name onzer dichters (die wij chronologisch doen volgen), de inlassching van naamlooze zoo dichtbundels, als brochures: en wat dies meer zij. - Daarbij, ieder onzer heeft bezigheden, welke hem niet vergunnen afzonderlijk hier aan te arbeiden. Voor niemand intusschen kunnen deze vertragingen - gelooft zulks vrij, M.HH., - onaangenamer zijn dan voor ons, die U gaarne zoo spoedig met de vrucht onzer werkzaamheden wilden gerieven: doch wij willen U, in eenen tijd als de onze, die ook voor Bibliographie geen gebrekkig werk duldt, naar ons vermogen iets goeds leveren, en troosten ons met de spreuk der ervaring: Sat cito, si sat bene. Hetgeen sedert het vorig jaar afgedrukt is, ligt hier ter tafel. Ook van onze vermeerderingen, in dezen jare ons op meer dan ééne wijze toegekomen, moeten wij met een woord gewagen. De verkooping van een groot deel der boekerij van ons hooggeschat, | |
[pagina 63]
| |
en ook, blijkens het voorafgaand Verslag, nog zoo ijverig, Medelid Clarisse, d. 4den October des vorigen jaars en volgende dagen, verschafte ons voor onze hoofdvakken verschillende belangrijke geschriftenGa naar voetnoot*. Enkele nieuwe werken kochten wij zoo door den boekhandel, als op veilingen aan, wier titels 't gedrukt verslag dezer Handelingen vermelden zalGa naar voetnoot†. | |
[pagina 64]
| |
Doch veel meer nog werd ons ten geschenke gezonden. Als naar gewoonte, van alles met een woord. De geschenken, buiten onze Maatschappij, waren of van Genootschappen en andere inrigtingen, of van bijzondere personen. Tot de eerstgenoemde brengen wij wel in de eerste en voornaamste plaats, het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, dat ons de Dietsche Doctrinale van Jan Deckers, uitgegeven door Dr. Jonckbloet, voorts, Ds. Diest Lorgion's Geschiedenis der Kerkhervorming in Friesland, en eindelijk het deel der algemeene Annales Academici van 1839-40, goedgunstiglijk wilde toezenden, en zich daarvoor openlijk aanspraak op onzen dank verworven heeft. De Hollandsche Maatschappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen en het Provinciaal Utrechtsch Genootschap zonden hare Programma's; zeer onlangs het Provinciaal Genootschap van Noord-Braband al deszelfs Werken en den | |
[pagina 65]
| |
Catalogus van de Bibliotheek des Genootschaps, zamen 7 stukken; de Redactie van het Tijdschrift de Referent, haar eerste No, ter proeve; de Societé des Antiquaires du Nord, 3 of 4 harer jaarlijksche stukken in 4 talen; ja zelfs uit America mogten wij weder iets erlangen: van de Washington-Institution namelijk, twee Bulletins of the proceedings of the national Institution for the promoting of Science, established at Washington in 1840: loopende over de jaren 1841 en 1842. Onder de Geschenken van bijzondere personen, buiten onze Maatschappij, biedt zich allereerst aan ons aan: van den Student Matth. de Vries, zoon van een' onzer oudste Medeleden (en in ons eerste verslag, boven, bl. 52, mede loffelijk vermeld), zijne uitgave van Hooft's Warenar, met aanteekeningen; voorts de Leidsche en Utrechtsche Academische proefschriften van de HH.E.A. de Roo, G. de Vries, M.M. von Baumhauer, E.A. Jordens en J.C. Reepmaker, als ook dezer dagen de twee proefschriften van A. des Amorie van der Hoeven, Abr. zoon: zijnde dezelve meest allen van geschiedkundigen inhoud; eene gelegenheids-leerrede van Ds. van Hoorn, te Amersfoort; een opstel over de Rederijkers, van den Haagschen Onder-Bibliothecaris Noordziek; het oud rijmwerk van den Levene ons Heren, met aan- | |
[pagina 66]
| |
teekeningen aan 't licht gegeven door den Utrechtschen Archivarius, thans onzen Candidaat, P.J. Vermeulen; een penningkundig stuk van een' ander' onzer Candidaten, Mr. J. Dirks, te Leeuwarden; voorts, door middel der Heeren Immerzeel, te 's Gravenhage, de twee eerste deelen van wijlen huns vaders geschrift: Levens en werken van Hollandsche en Vlaamsche Kunstenaars; van de erven onzes Medelids Hoeufft, bij het reeds vermelde taalkundig Handschrift, ook het Portret des overledene (voor de Portret-verzameling die wij van onze Leden bijeen vergaderen). Eindelijk, van buitenslands, een geschiedkundig Deensch geschrift van Dr. C.H. Kalkar te Odensee op 't eiland Funen; een gedicht van Nolet de Brauwere van Steeland te Leuven, en iets taalkundigs van Julius Zacher te Berlijn, welke twee laatste gevers Gijl. mede op de lijst onzer Candidaten heden aantreft. Ook onder onze Leden zelven waren er, die geschenken van verschillenden aard inzonden; 't zij van zich zelve, 't zij van anderen. In de eerste plaats noemen wij hunne eigene, grootere of kleinere, geschriften. Vergenoegt U, in dezen oogenblik, slechts met de namen van deze, meer dan 50, gewillige zenders; ze mogen ook anderen opwekken! (Waar zij meerdere Werken, of achtereenvolgens meerdere deelen hebben ingezonden, is | |
[pagina 67]
| |
zulks, achter hun' naam, door een getalmerk uitgedrukt). Het zijn, in alfabetische orde, de HH. Robidé van der Aa (zoowel als auteur (2), als in de betrekking van Mede-Redacteur (2); Abbing (2 werken); Amersfoordt (bereids overleden), gezamenlijk met Evertsz; d'Auzon de Boisminart; Beeloo; Bergman (2); Blaupot ten Cate (2); P. Bosscha; Brill; van Limburg Brouwer; Broes (7); Buddingh te Batavia; Clavareau; de Clercq; da Costa (2); ab Utrecht Dresselhuis; van den Ende; Evertsz (4); Groen van Prinsterer; Gebroeders Guyot; Dr. Halbertsma; Jan van Harderwijk Rz.; van Hasselt; de Haan Hettema en van Halmael Jr.; van Herwerden CHz.; de Jager; Janssen (2); Kist en Roijaards; Koenen (2); La Lau (2); J. van Leeuwen (2); Magnin; van der Monde, zoo als auteur, als als Redacteur; Mijer te Batavia (2); Nassau; Star Numan; I.A. Nijhoff (2); Rafn te Copenhagen; Rathgeber te Gotha (2); A.D. Schinkel (zoo aan eigene stukken: als aan geschriften van anderen, met aanteekeningen door hem uitgegeven (7)); Schotel (6); van Senden; Serrure te Gent; Snellaert, mede van daar; Spandaw; Stronck; H.W. Tydeman (2); P.H. Tydeman; Verbrugge (2); Vreede (3); Jeronimo de Vries (5); Wenckebach (2); J.F. Willems te Gent (4). In onzen Catalogus | |
[pagina 68]
| |
hoopen we de titels dezer belangvolle geschriften nader te vermelden. Doch hierbij bepaalde het zich niet. Sommige Leden, zonden, zoo ze dit jaar niets uitgaven, of ook boven en behalve de vruchten hunner eigene pen, nog vroegere of latere geschriften van anderen. Het waren de HH. van den Berch van Heemstede; Bergman (3 stukken); L.Ph.C. van den Bergh (2); Boonzajer (een fransch HDS.); J. Dermout; Donckermann (11); Eekhoff (2); Is. van Harderwijk; Janssen (2); onze Penningmeester La Lau; Messchert (4 Nederduitsche Vertalingen van Latijnsche Schrijvers); H.W. Tydeman (5) en Wenckebach; waarbij uw dienaar, de Spreker, nog verschillende stukken voegde, die of als vertalingen van Grieksche en Latijnsche SchrijversGa naar voetnoota, of door hun oudheidGa naar voetnootb, of door dat ze buiten den handel zijnGa naar voetnootc, of als gedrukt in andere werelddeelenGa naar voetnootd, schenen merkwaardig te kunnen geacht worden, of die bij 't zamenstellen | |
[pagina 69]
| |
van den Catalogus, dáár, beter dan bij hem, voegden. Maar ik mag vooral niet verzwijgen dat ons Medelid, de bejaarde A. van den Ende bij Zutfen, een Leven ons liefs Heren J.C. in onrijm ons schonk, zijnde diegene der drie drukken dezes werks uit den aanvang der 16de Eeuw, die ons juist ontbrak; en eindelijk, dat we weinige maanden voor het afsterven van den Heer Falck, (wiens mededeelzaamheid de Boekerij reeds in vroegere jaren, toen hij Engeland voor goed verliet, dankbaar erkennen mogt), door toedoen van dezen Staatsman, die laatstelijk in Belgie zooveel invloed had, ons verrijkt zagen met den uitvoerig bewerkten en keurig uitgevoerden Catalogue des MSS. de la Bibliothèque royale des Ducs de Bourgogne, publié par ordre du Ministre de l' Intérieur de la Belgique (par les soins de J. Marchal), T.I. resumé historique, inventaire, no 1-18000. T.II. et III. repertoire méthodique, 1re et 2de partie; Bruxelles 1842. 3 deelen, in zeer groot quarto. - Welke betere wenschen kan ik, na deze vermelding, hier ten slotte aan toevoegen dan deze, - dat het sedert gevolgde afsterven dezes verdienstelijken en te regt betreurden mans, in de beschikking over de volgende, nog uit te geven, deelen geene verandering veroorzake; en, dat ieder onzer, in zijnen kring, en naar zijne krachten, zulk een | |
[pagina 70]
| |
edel voorbeeld poge op zijde te streven of na te volgen! |
|