| |
II.
De Secretaris leest, als Medelid van de Commissie tot de Bibliotheek der Maatschappij, over het afgeloopen Maatschappelijk jaar het navolgend Verslag:
Mijne Heeren, zeer Geëerde Medeleden!
Het zij mij vergund, het verslag door mij, als Secretaris, van de werkzaamheden in onze Vergaderingen, gegeven, terstond te doen opvolgen door dat aangaande de verrigtingen der Bibliotheeks-Commissie, waarvan ik steeds de eer heb Medelid te zijn, en hetgeen onze Instructie en de brief van beschrijving van ons vorderen. Ik roepe derhalve nog kortelijk uwe lang gevergde | |
| |
aandacht in; en vestige die eerst op het uiterlijke, dan op het innerlijke onzer Boekerij.
Reeds in de vorige Handd. (1839. bl. 65, 66) verklaarden wij geene kans te zien onzen voorraad behoorlijk uit een te zetten. De Commissie is derhalve in den vorigen zomer werkzaam geweest om een nieuw lokaal voor dezelve op te sporen; en zij mogt daarin gelukkig slagen door een geheel bovenhuis, in drie vertrekken bestaande, en zeer geschikt gelegen, in huur te bekomen; in welker jaarlijksche voldoening de cassa der Maatschappij, volgens besluit der Maandelijksche Vergadering van Oct. l. l., gunstig voorziet. Derwaarts is, vóór den winter, alles overgebragt, en volgens ons aller gezamenlijk plan, door de twee jongste Leden der Bibliotheeks-Commissie gerangschikt. Wij noodigen derhalve de Buitenleden, gelijk wij zulks reeds meermalen onze Stadsleden deden, om aldaar onzen schat in oogenschouw te komen nemen, en hopen hun dan de erkentenis te ontlokken, dat hoe gering onze middelen ook zijn, wij met dezelve waarlijk veel mogten helpen tot stand brengen. Doch deze onze aanwinsten zijn nog bekrompen bij den rijken voorraad, die 's jaarlijks of op verkoopingen voorkomt of nieuw verschijnt (en ze zouden nog minder zijn zonder uwe Geschenken); waarom wij ook van het binnen de grenzen onzes Lands verschijnende, niets kunnen aankoopen.
| |
| |
Verneemt hoofdzakelijk wat we dit jaar verkregen. Eerst, door koop voor onze jaarlijksche toelage; dan door geschenken.
Door koop, op verschillende veilingen, waaronder wij de buitenlandsche van de HH. Fuhrmann te Hamm en Borges te Munster rekenen: voorts de binnenlandsche, zoo van Baron Kraijenhoff en anderen, als van onze afgestorvene Medeleden ten Brink, van Kampen, Donker Curtius: op de laatstgenoemde zelfs een HDS. der XVIe Eeuw van Regtsgeleerden aard, voor de landregten en tongvallen van Gelderland, Overijssel en Drenthe merkwaardig. Wij kochten voorts het belangvolle Vlaamsche Kunst- en Letterblad, dat sedert den aanvang dezes jaars, te Gent, onder redactic van Dr. Snellaert, om de 14 dagen verschijnt; vervolgens eenige nieuw uitgekomen werken in Duitsche taal en Oudheden van Pertz, Mone, Grimm, Zeuss, Pott en Kaussler, maar ook oude Fransche Fabliaux et Contes; voorts bijdragen voor de nieuwere Friesche en Groninger, en voor de oudere, Nederlandsche, dialecten der 16de Eeuw, als een Catechismus, Geloofsbelijdenis en Avondmaalsgeschrift van Marten Microen, te Londen en Embden gedrukt; een zeer zeldzamen Nederlandschen folio Bijbel van omstreeks d. j. 1480, uit de drukpers van H. Quentel te Keulen; alle de geschriften van den straks vermeldden, Leidschen ingezetene der 17de
| |
| |
Eeuw, Pieter de la Court, met de tegenschriften, te zamen 15 in getal; en wat dies meer zij.
Onze Geschenken waren weder, gelijk meermalen, deels van vreemden ons aangebragt, deels van medeleden.
Onder de eerstgenoemden rangschikken wij wetenschappelijke Inrigtingen: als, de Senaat der Groninger Hoogeschool, en de Directie des Provincialen Utrechtschen Genootschaps, die voortgingen met de gifte hunner verschenen Werken; de Societé Royale des Antiquaires du Nord, twee rapporten harer jaarlijksche Zittingen. Tot de vreemde zenders van eigen geschriften behooren: de Doctoren in de Regten G. de Vries Az., Rutgers van Rozenburg, en eergister, Dr. J.H. Beucker Andreae, gister nog Dr. H.O. Feith Jr.; welke hunne Academische proefschriften, van Staats- en Geschiedkundigen aard, inzonden; de Belgische Dichter Nolet de Brauwere van Steelant, de Rector C.R. Hermans van 's Hertogenbosch en H.A. Meijer van Kampen, Dr. A. Maas van Schiedam, Mr. H.J. Koenen van Amsterdam, als ook de Heer N. van der Monde van Utrecht, die ons zeven Werken zijner drukpers deed geworden, benevens vier volkomene Jaargangen van het Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek der Provincie Utrecht, hetgeen onder zijne Redactie en medewerking steeds voorspoediglijk wordt voortgezet.
| |
| |
Wij komen tot de Werken, die onze Medeleden ons verschaften. De Handschriften hebben den voorrang. De Hoogl. Tydeman schonk een HDS. van geschiedkundig Satyrieken inhoud uit het slot der vorige Eeuw, waarover zijn Hooggel. zelf zich nader verklaart in het XII Dl. van Bilderdijk's Geschied. des Vaderl. (bl. 310), en voldeed alzoo aan zijne openlijk gedane belofte. Onze Leidsche Predikant J. Dermout gaf de, in ons vorig Verslag zoo straks aangestipte, Kerkelijke uittreksels over P. de la Court's geschriften, en uw Dienaar, de Spreker, schonk een tweetal HDSS. van Taalkundigen aard uit de vorige Eeuw (eene Lijst van Latijnsche spreekwijzen in het Nederduitsch overgebragt, en eene andere met regelen der Syntaxis).
Wij gaan voort tot de Geschenken van vreemde gedrukte Werken door onze Leden. Behalve kleine Stukjens door de Leden L.Ph.C. van den Bergh, Wenckebach, Leemans, J. van Leeuwen: behalve eenige Leidsche Academische Dissertatiën, door den Hoogl. Thorbecke (gelijk vroeger onze Medeleden Tydeman en J. Ackersdijck deden) aangeboden: ontvingen wij van den Heer Eekhoff, drie door hem in druk bezorgde Geschriften: de Geschiedenis der Doopsgezinden in Friesland van Ds. Blaupot ten Cate, de opkomst van het vlek Dragten door van Blom, eene Flora Frisica van den Hr. Bruinsma; van | |
| |
wege Prof. Koopmans, een zeer zeldzaam Calligraphisch drukwerk der 16e Eeuw, met teekeningen en MSS. dichtregels op den omslag voorzien, over welke laatste door ons Medelid Bergman in de Aprils-Vergadering een rapport is uitgebragt. Gelijk vroeger jaarlijks, zoo zonden ook nu de Leden Boonzajer, van Orden en Tross ons enkele stukken: de eerstgenoemde vooral eene verzameling van alle Nederlandsche Ordonnantien op het klein Zegel, van af d. j. 1664 tot 1819 toe; de Heer van Orden eene Nederduitsche uitgave der Euangelien en Epistelen van 1533; de Rector Tross eene Passio Domini, 1565, O.L. Vrouwen Souter, uit de eerste helft der 16eEeuw, en het meer beruchte, dan wel stichtelijk boekje van Mr. A. Koerbagh, Bloemhof van allerley liefelijkheid sonder verdriet, 1668, welke bloemhof echter den Schrijver verdriets genoeg opleverde, daar het boekje verboden en hij gevangen gezet werd. De leden uwer Bibliotheeks-Commissie voegden gezamenlijk hierbij een dertig-tal oudere of nieuwere geschriften en geschriftjes: iets, dat we, volledigheidshalve, meenden hier niet te mogen verzwijgen.
Wij zijn genaderd tot de laatste soort, de eigene lettervruchten onzer Medeleden. Dezelve leveren een rijk verschil op, zoo in uitgebreidheid, als in onderwerp. De meer uitvoerige zijn: Lastdrager's nieuwste Geschiedenissen van
| |
| |
Nederland, 1e dl.; Jkhr. van Asch van Wijck's Handelsverkeer van Utrecht, 2e Stuk; van Wijk Rldzoon's vervolgen zijner twee, meergemelde geschriften; Mr. van Hasselt's uitgave der Wetten over den Adel; d'Auzon de Boisminart's Gedenkwaardigheden, 2e uitg,; Robidé van der Aa's Volksverhalen aan de Rijnoevers, 2 dn., en, met Ds. Heldring, hunne Volksbode; Mr. J. Pan's aanwijzing der oudere en nieuwere dichtstukken door den Heer en Mevrouw Bilderdijk overgezet; Ds. Munting's Hervorming in Spanje, naar M'Crie, 2e dl.; Warnsinck's Dichtbundel Lorenzo en Bianca; van Willems, zijne voortzetting van zijn Belgisch Museum; Jkhr. Blommaert's uitgave van J. van Zevecote's Gedichten, 1e gedeelte, pas ontvangen; Eekhoff's Aardrijkskundige beschrijving van Vriesland; Mr. D. Fockema's Schetzen van de Friesche Geschiedenis en het Friesche Strafregt; Baron d'Escury's Vervolg (of VI. 2.) van Hollands Roem; Mr. Groen van Prinsterer's Archives, Dl. VII, en Jkhr. de Jonge's Zeewezen, IV. 1.; van Kampen's Geschiedenis der Nederlanden, 3e druk, door ons Medelid Doijer vervolgd en bezorgd; ab Utrecht Dresselhuis's Verhandeling over Oud-Zeeland; Prof. Tydeman's XIIe Deel van Bilderdijk's Geschiedenis des Vaderlands; het Xe Deel van het Kerkelijk Archief der Hoogll. Kist en Royaards; en | |
| |
van Prof. Kist alleen, zijn Kerkelijk Orgel-gebruik in Nederland; den Overijsselschen Almanak, door de hand van een' der Mederedacteuren; des Heeren van Orden's Naamlijst van Gedenkpenningen naar van Loon, 1e Dl.; Prof. Müller's Hulde aan van Kampen's nagedachtenis; Prof. Serrure's laatst verschenen Jaargang van zijnen Messager des Sciences et des Arts, thans Messager des Sciences historiques geheeten; Prof. Peerlkamp's Latijnsche redev. over de onderlinge geschiedkundige betrekking tusschen het Huis van Oranje en de Leidsche Hoogeschool; en Janssen's Etrurische opschriften in het Leidsche Kabinet, met het vervolg; Magnin's Vervolg der Geschiedenis van Drenthe's besturen; van Prof. Nieuwenhuis, zijn tegenschrift tegen Prof. van Heusde's werk, de Socratische School; de Heer W.H. Suringar zijne Bezoeken in de Gevangenis; Mr. H.O. Feith, dezer dagen, zijne Verh. over de Karspelregten van het dorp Grijpskerk; en, van ons, in 't vorig jaar benoemd, Rijsselsch lid, le Glay, zijne esquisse biographique de l'Empereur Maximilien I et de sa fille Marguerite, Gouvernante des Pays-Bas. - De titels der kleindere Geschriften kortheidshalve geheel voorbijgaande, gedenk ik alleen aan de namen der Schrijvers, onze Medeleden. Het zijn, in alfabetische orde, de HH. Robidé van der Aa (2 stukken); L.Ph.C.v.d. Bergh (2 stukken); Bergman
| |
| |
(5 stukken); Beyerman, Blommaert (4 stukken); uw dienaar, de Spreker (4 stukken); de HH. Brill, de Gelder, Halbertsma, van Halmael (2 stukken); van Hasselt (3 stukken); Hettema, Holtius, Janssen (3 stukken); Kaiser (3 stukken); Kist (3 stukken); onze tweede Secretaris la Lau, Lauts, Nijhoff; [de Wed. van wijlen den Heer Onder de Wijngaart Canzius, drie werkjes hares echtgenoots]; Prof. Roorda van Eysinga (8 stukken; een gelijk getal als ZEds. over twee jaren gezonden had); onze Voorzitter (2 stukken); de HH. Stronck (2 stukken); Verbrugge; van Voorst; Vreede (4 stukken); Willems; A.v.d. Willigen.
Nog een paar punten moet ik aanstippen: en dan sluit ik. In onze Resumtie-Vergadering des vorigen jaars deed de Bibliotheeks-Commissie hare rekening en verantwoording (gelijk zij ook op morgen zulks hoopt te volbrengen): de tegenwoordige Spreker trad toenmaals af, doch werd door de Vergadering weder ingekozen. - Zoo zag hij zich dan in staat om, in de laatste maanden, met zijne beide ambtgenooten in de Bibliotheeks-Commissie het werk van den nieuwen algemeenen Catalogus onzer Handschriften en gedrukte Werken te aanvaarden, waarop wij reeds in het vorige jaar (Handd. 1839. bl. 63) kortelijk uwe aandacht vestigden. Doch dit is een werk van grooteren | |
| |
omvang dan wij dachten. Het bleek ons, dat de meerdere uitbreiding eene uitvoeriger splitsing en verandering in de schikking noodig maakte, als ook een alfabetisch Register van Schrijvers en naamlooze geschriften vereischte: het eenig middel om langdurig zoeken te voorkomen. Ons Medelid Bergman heeft (ik mag 't niet verzwijgen) op het een en ander zijne naauwkeurigheid gespitst en ons reeds vooruitgewerkt. Wij hoopen hem bij te staan en Ulieden, kan het zijn, nog in den loop des jaars eenen nieuwen Catalogus aan te bieden, uitvoeriger aan de eene zijde, beknopter aan den anderen kant dan de vorige (van den jare 1829), doch zonder denzelven geheel overtollig te maken.
|
|