| |
| |
De Vergadering bedankt den Voorzitter voor deze Aanspraak, en verzoekt dat dezelve, als naar gewoonte, in de Handelingen van dezen dag moge gedrukt worden. Hierna overgegaan wordende tot de behandeling der onderscheidene pun- | |
| |
ten in den Brief van beschrijving vermeld, leest de Secretaris Mr. J.T. Bodel Nyenhuis het navolgend Verslag van het verhandelde op de openbare en bijzondere Vergaderingen der Maatschappij gedurende dit afgeloopen jaar:
| |
I.
Mijne Heeren, zeer Geëerde Medeleden!
Gedoogt, bid ik U, na dat onze welbespraakte Voorzitter zijne vrijwillig opgevatte taak volbragt heeft, ook mij, noodzakelijkheidshalve tot U het woord te voeren, als ik over het eerste der punten, waartoe wij eigenlijk zijn zamen geroepen, Ul. bezig houden en een, zoo beknopt mogelijk, overzigt schenken ga van het gebeurde en niet gebeurde sints onze laatste algemeene Vergadering. En dat het niet gebeurde hier tevens te vermelden valt, blijkt geredelijk uit de mede te deelen tijding, dat gene onzer Prijsvragen uit het vak der Taalkunde beantwoord zijn. - Desniettegenstaande waren wij geenszins achterlijk in het bevorderen van de uitgaaf onzer Werken. Want, dank zij de bereidvaardigheid van sommigen onzer Medeleden, opgewekt welligt ook door de oproeping in onze vorige Handd. (1839. bl. 49) gedaan, wij ontvingen een en ander opstel: de druk van het | |
| |
Ve D. 2e St. der Werken is aangevangen; en onderscheidene Geestelijke Gedichten van Jacob van Maerlant en anderen uit de 13 en 14 Eeuw, door Mr. L.Ph.C.v.d. Bergh, zoo wel vroeger, als in het vorig jaar, op zijne reis door het noorden van Frankrijk opgespoord, en met eene inleiding en doorloopende aanteekeningen voorzien, bevinden zich alhier, afgedrukt, ter tafel. De Commissie, in wier handen deze Gedichten gesteld waren, de Hoogll. Siegenbeek en Schrant hadden er hunne aanmerkingen aan toegevoegd. - Daarop volgt, en is bereids ter perse, het Vervolg op den Wapen Martijn, van denzelfden van Maerlant; door den Hoogl. Siegenbeek, als eene voortzetting van het door denzelven in het naast vorige stuk onzer Werken (D.V. St. 1) geleverde, mede naar het HDS. der Koninkl. Haagsche Bibliotheek afgeschreven en met aanteekeningen tot den druk toegereed, en waaromtrent de Commissie ter beoordeeling, bestaande uit de HH. Clarisse, Kist en Is. v. Harderwijk een gunstig rapport had uitgebragt. De Fragmenten van de overzetting des Franschen Ridderromans van Parthon van Blois, bewerkt door den Heere Is. v. Harderwijk (zie reeds Handd. 1839. bl. 48) zullen hierop volgen; terwijl wij ter aanvulling van dit boekdeel nog anderen voorraad in het oog hebben, als, onder anderen, den arbeid des Heeren C.J. Wenckebach (reeds in meergem. Handd. 1839. bl. 49 aangestipt) over | |
| |
Willem Verheyden en over deszelfs Oratio de Classe Xerxis Hispani, welk stukje, in een doorloopenden stijl gebragt, Scheltema's geschrift over den ondergang der onverwinnelijke vloot, op dit punt zal aanvullen.
Nieuwe Prijsvragen, welke nieuwe stoffe, hoopen wij, bevatten kunnen voor onze volgende Werken, zullen Ul., M.M.H.H., straks worden aangeboden uit de vakken van Geschied- en Oudheidkunde. - Doch gaan we tot andere punten over.
Eene, in de Vlaamsche gewesten van Belgie, in den jare 1838 en 1839 opgerigte Vereeniging, zich noemende Maetschappij van Vlaemsche Bibliophilen, en ten doel hebbende het herdrukken, in zeer bepaald aantal (tot 100 Exempl. slechts) van oudere of latere, zeer zeldzame Geschied- en Letterkundige Geschriften, gaf aanleiding aan ons waardig Rotterdamsch Medelid, W. Messchert, om, bij de toezending van het Reglement dier Vereeniging, ons voor te slaan iets dergelijks in ons tegenwoordig Vaderland en bij onze Maatschappij in te voeren. Het plan werd, in de Maandel. Vergadering van November, in Commissie gesteld en toevertrouwd aan eenigen uit ons midden, die, vroeger reeds (in 1831 en 1832), zich onledig gehouden hadden met denkbeelden te opperen over de uitgaaf onzer voornaamste HDSS. In December daaraanvolgende werd door hun, bij monde van | |
| |
onzen Voorzitter gerapporteerd, dat men geene termen gevonden had om thans bij ons, als nieuw, over te nemen een plan dat veel vroeger dan te Gent, reeds sedert eenige jaren bij onze Engelsche en Fransche naburen niet onbekend was; doch waaraan, vooreerst, zelfs Nederland niet vreemd geweest was, als zijnde zulks, wel niet met opzigt tot herdrukken van oude gedrukte geschriften, (bij ons als minder noodig beschouwd), maar tot uitgaaf van HDSS. - een veel belangrijker oogpunt - uitgestrekt, en vóór den jare 1830 van wege ons Gouvernement zelf ontworpen, ja slechts door den opstand der Zuidelijke gewesten gestaakt; een plan, dat voorts in onze Maatschappij, (in en na 1832) de voornaamste aanleiding geweest was tot de uitgave van het IVe D. onzer Nieuwe Werken door de zorg van den Hoogl. Clarisse; en hetgeen, naar wij meenen, door het bestuur der Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, met opzigt tot hare MSS. schatten niet wordt uit het oog verloren. Onze Commissie sloeg ten slotte voor, dat de Bibliotheeks-Commissie der Maatschappij, bij de vorming van den nieuwen Catalogus onzer Boekerij (waarvan straks), hare zorg zoude doen gaan over hetgeen onze HDSS nog onuitgegevens mogten bevatten, en daarvan der Maandelijksche Vergadering rapport doen.
Dan het wordt tijd dat ik over die Maandelijk- | |
| |
sche Vergaderingen opzettelijk tot U spreke. Dezelve waren alle particuliere: dewijl de ondervinding der laatste jaren ons scheen te leeren, hoe de openbare Vergaderingen min bezocht, de bijzondere daarentegen, voor de Leden alleen bestemd, goed gevuld, en de Sprekers daarvoor veel gereeder te erlangen waren. Zij zijn, in den afgeloopen winter, van Oct. tot April zeer geregeld gehouden; zoodat wij zeven malen bijeen waren, en telkens veraangenaamd werden door eene, meer of min uitvoerige, Verhandeling: het zij de Hoogl. S. Muller (in Dec.) de bekentenissen van Aurelius Augustinus, Franc. Petrarcha, en Jean Jaques Rousseau, in derzelver onderlinge overeenkomst en verschil vergeleek; of de Hoogl. van Assen ons (in Febr.) bezig hield met de Geschiedenis der openbare Voorlezingen of Redevoeringen der oude Sophisten en Rhetoren over vrije onderwerpen; of wel onze Voorzitter (in Oct.) eene Verhandeling las over en drie proeven gaf uit Koning Alfred's Angelsaksische Overzetting van het dichterlijk gedeelte van Boëthius werk over de Vertroostinge der Wijsbegeerte (laatste uitgave, door S. Fox, van d. j. 1835 te Londen); het zij dezelfde Spreker later (in Maart) als bijdrage gaf een tweetal onuitgegevene brieven van Jan Wagenaar van d. j. 1735, welke ten bewijze zouden verstrekken van deszelfs Godsdienstigen zin. De | |
| |
Hoogl. Tydeman deelde in November ons een onuitgegeven opstel mede van wijlen ons Medelid van Kampen over het schrijven van eene algemeene Geschiedenis der Nederlanden; de Hoogl. Kist weidde in Maart uit over een zeer zeldzaam gedrukt werkje van zekeren Petrus Bloccius, Schoolmeester te Leiden: Meer dan 200 ketterijen, blasphemien ende nieuwe leeringen, welke wt de Misse zijn ghecomen (oorspronkelijk in het Latijn geschreven, maar in den jare 1567 in het Nederduitsch vertaald, en zonder plaats van druk aan het licht gebragt); in de Vergaderingen van October en November vernamen we uit de Kerkelijke en Stedelijke Archiven van Leiden, door de zorg van ons Medelid, Ds. J. Dermout, en van den Heere Secretaris der stad Leiden, alle de overwegingen en besluiten, te weeg gebragt door de Staatkundige Geschriften van den vermaard geworden Leidschen Fabrikant Pieter de la Court, getiteld: Politieke discoursen en Interest van Holland, welke geschriften, anonym verschenen, in d. j. 1662 en volgg. beurtelings geoctroyeerd en gecondemneerd werden door de Staten van Holland. De Stedelijke Excerpten had Prof. Tydeman's bemoeijing ons verschaft. - Laatstelijk vermeld ik nog de Voorlezing door Mr. D. Tieboel Siegenbeek in Januarij l. l. gehouden over Mr. Johan van Heemskerk en zijne navolgingen der Oude Dichters, vooral van Ovidius en Hora-
| |
| |
tius; - terwijl ons voor het volgend saizoen reeds weder stukken zijn toegezegd geworden door onze ijverige Medeleden, Wenckebach en van Assen.
Eene merkwaardige onderscheiding mogt onze Maatschappij buitenslands ondervinden. De Vereeniging van Geleerde Italianen uit alle vakken van wetenschap, welke jaarlijks in eene der Italiaansche steden, en in September van dit jaar te Turijn, vergadert, noodigt de Voorzitters der voornaamste Academiën, Hoogescholen en Wetenschappelijke inrigtingen uit, om hare zittingen met derzelver tegenwoordigheid te komen vereeren. Eene dergelijke uitnoodiging heeft ook onze Voorzitter in de laatste weken ontvangen.
De vergunning om Leden binnen Leiden wonende te verkiezen, hebben we, hoewel niemand uit de Leidsche Leden verloren hebbende, dit jaar toegepast op den Rector des Stedelijken Gymnasiums, Mr. A.J.J. Bake, de Hervormde en Remonstrantsche Predikanten, B. ter Haar en C.W. van der Pot, en den Academischen Lector der nieuwere talen, Dr. W.G. Brill.
Eindelijk vinde hier nog de mededeeling plaats dat, gelijk onze poging om de gegraveerde afbeeldingen onzer afgestorvene en nog levende Medeleden zoo veel mogelijk te verzamelen (zie Handd. 1839. bl. 62.), aanvankelijk met goeden uitslag bekroond werd: - dezelve ook thans door ons, uwe | |
| |
Secretarissen, wordt uitgebreid tot het vereenigen hunner Handteekeningen in een Album; een denkbeeld, dat nog bij het leven van onzen vorigen ijverigen Penningmeester Kluit door hem en door Steller dezes geopperd en ontworpen, thans tot een aantal van ruim 500 autographen geklommen is, steeds vermeerdert, en door Ulieder bereidvaardigheid, hopen we, gestadig zal vergroot worden.
|
|