| |
II.
De Heer J.T. Bodel Nyenhuis, Medelid van de Commissie tot de Bibliotheek der Maatschappij, leest aangaande dezelve over het afgeloopen jaar, het volgend verslag:
Mijne Heeren! zeer geëerde Medeleden!
Bereids is weder een jaar verloopen, sedert Gijl. hier bij één waart. Voor zoo verre Ul. de verschillende belangen onzer Maatschappij ter harte gaan, zal het U dus ook niet onaangenaam zijn te vernemen, wat wij uit onze hulpmiddelen hebben kunnen verzamelen voor de vakken van wetenschap, wier vermeerdering aan uwe Bibliotheeks-Commissie is aanbevolen. Het belang van het verkregene moge voor het eentoonige des onderwerps en het drooge van den vorm Ul. eenige vergoeding aanbieden.
Onze behoefte gestadig meer vervuld wordende, is het gewone veelal reeds in ons bezit. Om het meer zeldzame te bekomen, zijn Boekverkoopingen, als gewoonlijk, onze voorname toevlugt; en
| |
| |
de uiterste wils beschikking van ons Medelid de Bye (Handd. 1837. bl. 19 en 69) stelde ons hiertoe nog te meer in staat. De gelegenheden tot dergelijken aankoop in onze vakken, waren vooral de volgende: die van wijlen den Hoogl. Ypeij, van de Hervormde Kerkleeraars Westendorp en van Niel, en den Dr. der Geneeskunde de Roock. Aan hun bovenal hebben we menig zeldzaam taal-, oudheid- en dichtkundig werk te danken, wier titels gij in ons gedrukt Bijvoegsel zult kunnen lezen. Zoo op die auctien als elders kochten wij drie oude Getijdeboeken, en het HS. eener onuitgegevene oudere Nederduitsche Psalmberijming; welk een en ander zich sluit aan het niet onaanzienlijke dat wij over beide onderwerpen reeds vroeger bezaten. Voorts spoorden wij op, eenen Halma, Woordenboek der Ned. en Fr. talen, verrijkt met aanteekeningen van wijlen ons medelid Nicolaas Hinlópen; en de, vroeger nooit door ons geziene, gedrukte Handelingen van het, onder deszelfs ouden naam opgehevene, maar in oorsprong schier even oude Kunstgenootschap, als het onze, het Leidsche Kunst wordt door arbeid verkregen: handelingen loopende van af de maand Mei 1773 tot in Junij 1791; terwijl het ons door den Hoogl. Tydeman vergund werd, de aanteekeningen afteschrijven bij hem bezeten, en gemaakt door Arnold Moonen op de Kronijk van Melis Stoke, den 2den druk, dien van d.j. 1620. - Maar er
| |
| |
zijn ook, MM. HH., tweederleij rubrieken, welke wij onder onze Taalkunde begrijpen; vakken, waarin wij vrij wat verkregen hebben, en welke wij hier bijzonder ter kennis onzer geëerde medeleden brengen wilden: namelijk, de Overbrengingen van Grieksche en Latijnsche Schrijvers in onze moedertaal, vooral de oudere; in de tweede plaats, de Overzettingen van den Bijbel of deszelfs gedeelten, of wel van onze Liturgie en Kerkliederen, in Oostersche talen, voor zoo ver zulks, ten dienste onzer voormalige en tegenwoordige Kolonien, in Nederland of in Oost-Indie gedrukt werd of wordt.
Van onze aankoopen gaan wij over tot de Geschenken. Onze Geëerde Medeleden zonden ons eigen werken, en geschriften van anderen. De laatstgenoemden waren, b.v. van den Heer Mr. Pan een keurig Nederd. HDS. der IV Evangelien op perkament; van Dr. Janssen eene opgave der HDSS. van de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen door C. de Falbe, voor zoo verre die de Nederlandsche geschiedenis en oudheidkunde betreffen; van den Secret. Tydeman, twee kopijen van den aanhef van Maerlant's Natueren-Bloeme, volgens even zoo vele verschillende Handschriften; van het lid onzer Commissie, Bergman, driederleij geschrevene Fragmenten; nam. van Oud-Nederduitsch Rijmwerk, van eene Nederd. prosâ Bijbelvertaling, en van eenen Nederd. Ridder-Ro- | |
| |
man; van den Spreker, die artikelen van den Liden ons Heren J.C., een HDS. der 16de Eeuw; en van beide laatstgenoemden daarenboven eenige gedrukte werken of werkjes. Dusdanige, meer of minder oude gedrukte stukken, gaven ons de Heeren, Robidé van der Aa, v.d. Bergh, Boonzajer (die er zelfs een HS. der XVe Eeuw, zijnde Samenspraken van Godsdienstigen inhoud, bijvoegde), voorts de Leden van Hasselt, van Orden, Swart, Serrure, van Senden, Tross, het Medelid onzer Commissie Tydeman, en het Lid Wenckebach.
Aanzienlijk was het aantal eigen werken, door onze Leden ons toegezonden. Gaan wij weder, gelijk vroeger meermalen, de hoofdvakken onzer nasporingen na, en noemen wij in elk derzelve de uitvoerigste boekgeschenken. Daaronder rangschikken zich, in de Taalkunde, Willems Museum voor de Nederduitsche Tael- en Letterkunde, en, gezamenlijk met ons buitenlandsch medelid Hoffmann, deszelfs Elnonensia, ou monuments des langues Romane et Tudesque dans le IXe Siècle, een werk, waarvan slechts 120 exemplaren gedrukt zijn; Visscher's Bijdragen tot de Oude Letterkunde der Nederlanden, en zijnen Ferguut; Prof. Meijer's nalezingen op het leven van Jezus; v.d. Bergh's letterkundige Geschiedenis der Nederl. Volksromans; Sprenger van Eijk's Handleiding tot de kennis der Va-
| |
| |
derl. Spreekwoorden, uit de Scheepvaart en het Scheepsleven, als ook uit het Dierenrijk ontleend, 3 deelen, en meer dan tien verschillende taalkundige, pas in de laatste dagen bij ons ontvangene, werken van ons Lid, Professor Roorda van Eysinga. - Uit de Geschiedenis en Oudheidkunde noemen wij: het vervolg van des Hoogl. van Limburg Brouwer's Histoire de la civilisation des Grecs, en het eerste deel van deszelfs Hollandsch-Griekschen Roman Diophanes; de voortzetting van J. van Wijk's Supplement op zijn Algemeen aardrijkskundig Woordenboek; van het Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis van de HH. Kist en Roijaards; van Prof. Tydeman's uitgave van Bilderdijk's Geschiedenis des Vaderlands (het XIe Deel); van Mr. de Jonge's Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen; van de Archives de la maison d' Orange-Nassau door Mr. Groen van Prinsterer; van des Hren Roijaards Nederlandsch Kerkregt; van Nijhoff's Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde; van den Overijsselschen Almanak voor Oudheid en Letteren, ons door de Redactie aangeboden; de dertiende druk van Leeghwaters Haarlemmer-Meer-boek, met aanteekeningen en een Levensberigt des Schrijvers door Mr. W.J.C. van Hasselt, juist gister ontvangen; de Aardrijksbeschrijving van Nederlandsch Indie, door den Heere Roorda van
| |
| |
Eysinga; het Tafereel der omwentelingen in Europa in kaarten, door Lastdrager; en van Baron Dirckinck bij Hamburg, de vernieuwing van een Staatkundig Maandschrift, datja, reeds 60 jaren bestond, das Hamburger Politische Journal, doch waarvan ZHGWelgeb., met Januarij l.l. de redactie op zich genomen had, en waarin door hem niet vergeten wordt, Nederlands meerderen of minderen buitenlandschen invloed te vermelden. - Uit de Dichtwerken noemen wij: het vervolg der Nagelatene Gedichten van Simon Stijl, door ons, nu reeds ontslapen en zoo straks herdacht, Medelid Brouwer bezorgd; Mr. Bogaers met goud bekroonde Togt naar Gibraltar: Clavareau's fransche vertolking van het pendant van Bogaers, van Tollens Togt der Nederlanders naar Nova Zembla, eene prachtuitgave met platen; de voortzetting der bijeenverzamelde Dichtwerken van Staring en Spandaw; de Antigoné van Sifflé; en de pas verschenen, vernieuwde en met aanteekeningen verrijkte, uitgave van Huijgens Zeestraat door onzen tweeden Secretaris, Mr. La Lau. - De Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde leverde voor ons op: het laatste deel der Brieven van Mr. W. Bilderdijk, met de hoog noodige Registers door ons Lid Messchert voorzien; het vervolg van de, door Prof. Serrure te Gent geredigeerde, Messager des Sciences et des Arts;
| |
| |
de Euthymia van de HH. Bakker, J. van Harderwijk en van Reijn; Matth. Claudius gekend uit zijne schriften door Ds. Wildschut; en het uitgewerkte MS. Register op onze vorige en tegenwoordige Leden, gemaakt door ons waardig Medelid Wenckebach, waarvan Gijl. straks (boven, blz. 67) onzen Secretaris Tydeman hoordet gewagen.
En dit alles was nog, MM. HH., zonder van minder uitgebreide, maar daarom niet minder degelijke, Bijdragen te spreken, welke, uit ieder der gemelde hoofdvakken, ons toekwamen; zoo van de buitenlandsche Leden, Baron Dirckinck, en Prof. Illgen te Leipzig, als van de inlandsche, Ackersdijck, Robidé van der Aa, Beeldsnijder, Bergman, A.H.v.d. Boon Mesch, I.J. Dermout, ten Zeldam Ganswijk, Groen van Prinsterer, Jan van Harderwijk, Izak van Harderwijk, J.v.d. Hoeven, Juijnboll, Kayser (8 verschillende stukjes), Kist, Lauts, Leemans, Geysweit van der Netten, Roijaards, van onzen Voorzitter, van de Leden Schotel, van Someren, Steven, Terpstra, Verbrugge, Visscher, Warnsinck, en Adr. van der Willigen.
Gelijk wij in het vertrouwen leven, dat onze Maatschappij naar hare vermogens en krachten, buiten af niet zonder werking is, zoo is daaren- | |
| |
tegen onze hoop op de gedachtenis van vreemden aan ons, immers met betrekking op onze Boekerij, niet ijdel gebleven. Trouwens er zijn ons, ook van buiten af, eigen werken en werken van anderen toegekomen. Onder de geschenken van anderen rekenen wij, behalve eenige taalkundige werken van eene onbekende hand, een exemplaar van Mone's Uebersicht der Niederländische Volks-literatur älterer Zeit, ons door het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, en eene Verhandeling over het oude Muntregt der stad Utrecht, ons door den Heer van der Monde, kundig en ijverig uitgever van het Utrechtsch Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek, geworden. - Onder de eigen werken zonden ons, uit de buitenlanders, de HH. Blommaert van Gent zijne Geschiedenis der Kamers van Rhetorica aldaar; Goethals van Brussel, het vervolg zijner Lectures relatives a l'histoire des sciences, des arts, des lettres, des moeurs et de la politique en Belgique; A. de Bast van Gent de portretten van de Gentsche Oudheidminnaars van Hulthem en d' Huyvetter, met eene Notice over beider leven, de eerste door ons Medelid Cornelissen, de andere door den Heer de Bast zelven; uit de inlanders, de HH. Buddingh zijne Edda-leer; Mr. Guldemont zijn Academisch proefschrift over het Hoogheemraadschap van den Krimpenre-
| |
| |
waard, en de Rector Elink Sterk zijne Verhandeling over den schrik en het medelijden in het Grieksche Treurspel. - En ook eenige oudere en jongere letterkundige Genootschappen eerden ons, hare zusterlijke Maatschappij, door derzelver werken. Hier onder rangschikken wij het pas opgerigte Noord-Brabandsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, dat ons het Ie Deel Ie Stuk harer Handelingen; - de Haarlemsche Rederijkkamer de Wijngaardranken, onder de zinspreuk Liefde boven al, die ons hare, niet in den handel zijnde, Hulde aan wijlen haar Medelid Jan van Walré, - en het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dat ons, tot aanvulling, op ons verzoek, de twee eerste deelen harer nieuwe Verhandelingen toezond, als ook de twee jongste stukken harer nieuwe Werken, zijnde eene Verhand. van wijlen ook ons Medelid van Wijn over een punt van de Geschiedenis der oude Heeren van Vere, en het pas verschenen Dagverhaal der ontdekkingsreize van Mr. Jacob Roggeveen, dat, na ruim eene Eeuw verloren geweest te zijn, eindelijk hervonden en door haar in het licht gegeven is met een levensberigt dezes veelbesprokenen reizigers, van de naauwkeurige pen onzes verdienstvollen Medelids, Mr. S. de Wind.
Ziet daar, MM. HH., wat uwe Bibliotheeks- | |
| |
Commissie Ul. dit jaar mede te deelen had. Neemt het aan met toegevendheid voor de dorheid die het onderwerp met zich brengt; met eene toegevendheid nogmaals, die wij geëvenredigd wenschen aan de dankbaarheid onzer harten jegens de toegenegen gevers; wier mildheid zoo groot is, dat zij ons weldra zal moeten doen uitzien naar eene ruimere verblijfplaats.
|
|