Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1837
(1837)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Mijne Heeren! geëerde Medeleden!
Zoo is dan wederom een jaar verloopen, sedert ik (en, door mijne persoonlijke afwezigheid, toen nog maar schriftelijk), tot Ulieden het woord mogt voeren betreffende de belangen onzer Bibliotheek. Welke verliezen onze Maatschappij in dien tijd door den dood onderging, en hoe afwisselende de aard der werkzaamheden onzer Maandelijksche Vergaderingen waren, hoordet Gijl. door onzen Voorzitter en Secretaris ontvouwen. Doch de tegenwoordige Spreker heeft het geluk, niet van verliezen, van aanwinsten alleen te kunnen spreken. En deze aanwinsten waren van verschillenden aard, zoo geldelijke, als wetenschappelijke. Die van de eerste soort waren, behalve de gewone jaarlijksche bronnen van ons Bibliotheeks - bestaan, vooreerst de goedheid der Maandelijksche Vergadering, welke aan de algemeene Kas de voldoening opdroeg van een groot vijftigtal werken, door ons aangekocht uit de Boekerij van den, ook voor de Westelijke Taalkunde zoo veel bezittenden, Hoogl. Hamaker. - Doch bovenal moet ik Ulieder aandacht vestigen op de uiterste-wils-beschikking van wijlen ons geëerd Medelid, Jkhr. Mr. P.J. de Bye, waardoor een som van ƒ300, vrij van het regt van successie, aanonze Kas gemaakt werd, met bepaalde aanwijzing, om daarvoor het zij één, het zij | |
[pagina 70]
| |
verschillende belangrijke werken aan te koopen; en het is in de hoop op de vervulling dier beschikking dat wij thans leven, en voor de toekomst ons verheugen. Mogt dit edel en onbekrompen voorbeeld van liefde tot de letteren, gelijk bereids onze Voorzitter wenschte, onder ons navolgers vinden, welke zoo doende, niet alleen door hunne geschriften, maar ook door hunne tijdelijke middelen, nog in dankbaar aandenken leven blijven in ons midden, na dat zij gestorven zijn! Zoo zagen wij ons derhalve dubbel in staat gesteld onze bezittingen te vermeerderen. Want niet alleen op de Verkooping van Prof. Hamaker, ook op die van de Hoog Gel. en de Wel Eerw. Heeren van Eerde, Stolker, en Willmet, konden wij belangrijke aankoopen doen. Gelijk op die van Ds. Stolker, van bijna 100 meer of minder groote geschiedkundige werken; zoo op de overige, van geschriften uit alle vakken van Taalkunde, meestal echter de algemeene Grammatica, en die van de Europische Taaltakken. Voor de Geschiedenis des Vaderlands vermelden wij met name de Woordenboeken van J. Kok en J.A. de Chalmot, beide voorzien met zeer vele aanteekeningen, zoo van den laatstgenoemden, als van Mr. J. Scheltema (zie Handel. 1836. bl. 54). 't Was de Maandelijksche Vergadering van Februarij, welke deze aankoop besliste, en ons de boekwerken vereerde. Onder de HDSS., bevinden zich | |
[pagina 71]
| |
een kort begrip der Nederlandsche Geschiedenissen, van 1555-1648, door eenen onbekenden, 600 blz. groot; Dictaten van Prof. van Cappelle over de Geschiedenis der Vereen. Nederlanden, de Nederlandsche Dichters, en den Stijl; en een bundel van 61 Nederduitsche Minnedichten, geschreven in de zeventiende Eeuw, en uit de nalatenschap van wijlen ons Medelid van Gerwen eerst zoo onlangs aangekocht, dat wij nog geenszins konden nagaan, of dezelve allen onuitgegeven zijn. Uit denzelfden Boedel verkregen wij eene teekening van den Leydschen teekenaar J.J. Bylaerd, waarop een aantal van meer dan 70 Nederlandsche Spreekwoorden, in al derzelver bedrijvigheid, afgebeeld zijn, benevens de daarbij noodige schriftelijke toelichting. Onze aankoopen van nieuweren tijd betroffen meest de in Duitschland verschijnende Geschriften van Mone, Graff, Mohnike, Rückert, Haupt en Hoffmann, Wackernagel, Warnkönig, en Gabelentz. Doch het wordt meer dan tijd, dat de dankbaarheid aan de ontvangene Geschenken hulde doe; en in de eerste plaats, aan die, welke ons van buiten af, door vreemde hand, toekwamen. De Senaat der Groningsche Hoogeschool gaf de laatst verschenen deelen harer Annales; het Utrechtsch Provinciaal Genootschap de, bij het Eeuwfeest der Hooge-School aldaar, bekroonde Prijsverzen, en de bekroonde Ver- | |
[pagina 72]
| |
handeling van Mr. G. Mees over Lamb. Hortensius en zijne Geschriften; het Zeeuwsch Genootschap het eerste deel eerste stuk zijner Nieuwe Werken, bevattende de Verhandeling van den Wel Eerw. ab Utrecht Dresselhuis, over Oud-Zeeland. Ook bijzondere personen, en daaronder builenlanders, deden ons het een en ander toekomen: de Heer Amand de Bast, uit Gent, eene notice biographique op wijlen zijnen Oom, den Kanunnik van dien naam, ons voormalig Medelid, en een stukje over de vroegere en latere pogingen om Gent met de zee in gemeenschap te brengen. Van zijn' stadgenoot, den Heere Ph. Blommaert, ontvingen we zijnen Theophilus, of uitgave van een Vlaamsch Gedicht der 14de Eeuw, met aanteekeningen; van een' jongen Deen, die onlangs Nederland bezocht, den taalkundigen Hammerich, zijne Verhand over de Ragnaroks-Mythen (en over het gebruik der Latijnsche Taal in de wetenschappen). Uit ons Vaderland ontvingen wij, van Mr. Joan. van Doorninck, dien wij, even als den Heer Mees, bovengemeld, straks aan Ul. ter stemming aanbieden zullen, zijne twee Akademische Verhandelingen, over de Grenzen van Oud Friesland, en over het Hof van Kanselier en Raden in Overijssel; van de Heeren Buddingh, Büser, J.J. Nahuys, en du Puy de Montbrun, eenige uitgegevene werkjes; om niet van enkele taalkundige stukken, van eene onbekende hand ontvangen, te gewagen. | |
[pagina 73]
| |
Onder de Leden onzer Maatschappij waren er niet weinige, die ons, het zij vreemden, het zij eigenen arbeid vereerden. Van elke soort, Mijne Heeren, moeten wij, als naar gewoonte, iets vermelden. Terwijl de Heeren Groebe, Messchert en Uw Dienaar, de Spreker, ons stukken inzonden, bij hen of hunne firma's uitgegeven, en waaronder de drie eerste deelen van Bilderdijk's Brieven, de drie deelen van Glasius, Nederl. Kerkgeschiedenis vóór de Hervorming, en de Mémoires van den Majoor de Stuers sur la Guerre de Java, hier wel mogen genoemd worden; - zoo ontvingen wij ook in dit jaar, even als in vroegere, enkele oude werken, van wegen de Heeren van Leeuwen, van Hasselt, Boonzajer; ja zelfs van ons Medelid Tross, te Hamm in Westfalen, onder anderen, een zeer zeldzaam Muntboek, van den jare 1544. Zij die deze loffelijke gewoonte of van anderen navolgden, of uit eigene aandrift daartoe voor het eerst aangespoord werden, als in de laatste jaren of maanden pas in onzen kring opgenomen, waren de Heeren de Gelder, Renier, Salomon, van Senden, Withuys, van den Bergh, Janssen, Iz. van Harderwijk en Dermout, welke laatstgenoemde ons zelfs een HDS. ter hand stelde over de oude Kerkelijke Geschiedenissen der stad Amersfoort. - Het zij aan uwe Bibliotheeks-Commissie, van welke | |
[pagina 74]
| |
Gijl. te regt eene billijke opgave vordert, tevens vergund hierbij te voegen, dat hare drie Leden, door van het nu en dan bij hen voorkomende wat af te zonderen, dit jaar een aantal van 50, meest oude, stukken of stukjes op den Catologus mogten plaatsen. Dan wij moeten ten slotte nog spreken van de eigene lettervruchten onzer Medeleden. Dezelve zijn zoo vele, dat ik, zoo als straks, slechts de voornaamste met name noemen mag; van de kleinere stukken Ul. alleen de namen der geëerde inzenders, naar alphabetische orde opgevende; namelijk van de Heeren Robidé van der Aa, van den Bergh, Bergman, van Bolhuis, Clavareau, Dyckmeester, Hoffmann von Fallersleben (dien wij met genoegen, na jaren afwezigheids, eenige maanden geleden in Nederland wederzagen), van de Heeren Janssen, Kist, van Leeuwen, Lulofs, Moll, Nyhoff, van Reenen, Rink, van onzen geëerden Voorzitter; voorts nog van de Heeren van Voorst, van Walré, A. van der Willigen, en van Wijk, Rz. Als uitvoeriger stukken noemen wij, als grootendeels tot Taalkunde behoorende, des Heeren Hoeufft vervolg zijner Proeven van Bredaasch Taal-eigen, en den aanvang zijner Verzameling van Fransche woorden, uit de Noordsche Talen afkomstig; van Ds. Halbertsma, twee Prosawerkjes in het Boerenfriesch van hem en zijnen | |
[pagina 75]
| |
Broeder, en den Overijsselschen Almanak voor Oudheid en Letteren, waarvan hij Mede-Verzamelaar is; van Prof. de Crane, zijne Verhandeling over Franciscus Junius (den jongeren, als Taalkundige); van Prof. Meyer, behalve twee eigene HDSS. voor onze Werken, (waarvan onze Secretaris zoo straks melding maakte,) ook den herdruk van twee zeer zeldzame Verzamelingen Oud - Nederlandsche Spreuken en Spreekwoorden uit het midden der 16de Eeuw; van den Heere Posthumus, zijn Jouwer-Koerke; van hem en den Heere Hettema, hunne reis naar het Sagelterland in Westfalen; van onze Gentsche buitenleden, welke voorwaar niet achterblijven, noch in schrijven, noch in schenken, den Reynaert de Vos, en den aanvang van het Belgisch Museum voor de Nederd. Tael- en Letterkunde en de Geschied. des Vaderlands, beide van J.F. Willems, en de uitgave van le livre de Baudoyn, Comte de Flandre, en den Roman de Trazegnies, door Serrure en Voisin, als ook de voortzetting van den Messager des Sciences et des Arts de la Belgique door den Redacteur Serrure. Deze stukken doen ons ongevoelig overgaan tot de opgave der eigenlijk gezegde Oudheid- en Geschiedkundige Werken onzer Leden; waartoe wij brengen: Professor van Limburg Brouwer's voortzetting van zijne Histoire de la civilisa- | |
[pagina 76]
| |
tion des Grecs; Lastdrager's Tafereel der Omwentelingen in Europa, in eene reeks van Kaarten, en deszelfs Proeve eener Geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden; het 5de stuk van de Wind's Bibliotheek der Nederlandsche Geschiedschrijvers; de voortzetting, zoo van Bilderdijk's Geschiedenis des Vaderlands, door onzen Secretaris uitgegeven, en van de Jonge's Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, als van het Kerkelijk Archief voor Nederland, door de Hoogll. Kist en Roijaards, en 6 deelen der Handleiding tot de kennis van het Staatbestuur in ons Koninkrijk, verzameld door den Heere ten Zeldam Ganswijk. Ds. Munting schonk ons zijne overbrenging van Ullmann's werk over Wessel Gansfort; Prof. Ypeij (thans reeds overleden), zoo voor zich, als voor Mr. H.O. Feith, hunne Oudheden van Groningen en het Gooregt; en de Heer Groebe zijne, bij het Koninklijk Instituut bekroonde, Prijsverhandeling over Graaf Floris V en zijne regering. Onder de Gedichten moeten wij den begonnen herdruk rekenen van de Dichtwerken onzer Leden Staring en Spandaw, en de oorspronkelijke Treurspelen van Warnsinck, de dood van Willem I, en van van Halmael, Mathilde en Struensee. Onder de Werken, welke meer de Letterkundige Geschiedenis schijnen te betreffen, noemen | |
[pagina 77]
| |
wij eindelijk, den Bundel Redevoeringen en Verhandelingen van onzen zoo onvermoeiden Voorzitter, het geschrift van den Heer Mr. van Asch van Wyck, over de instellingen van hooger onderwijs in Utrecht vóór den jare 1636; de Memoria Royaardsii van Ds. Wildschut, de Gedachten uit Matth. Claudius Werken door den Heer Immerzeel Jr., en laatstelijk, van den Leipziger Hoogleeraar Illgen, zijne Historia Collegii Philo-Biblici Lipsiensis. Ziet daar, Mijne Heeren, wat ik vermelden moest. Heeft Ulieden deze dorre schets niet geheel verdroten, mij verdroot de optelling en uitéénzetting derzelve, hoe droog uit haren aard ook, zoo weinig, dat ik, op dien koop, gaarn, een volgend jaar, een, door uwe giften nog uitvoeriger, tafereel aan uwe belangstelling voordragen wil. Verneemt nog ten slotte, dat de jaarlijksche aftreding, bij onze Commissie gebruikelijk, heeft plaats gehad, doch dat dezelfde persoon door de goedheid der Maandelijksche Vergadering wederom is ingekozen. |
|