een minder aantal van stemmen dat gegeven was aan No III en IV), de stemmen zich nagenoeg eenparig verdeeld hadden tusschen No. I en II; zoo dat er ééne stem meer was voor No II. Op de aanmerking, gemaakt uit naam der Commissie, welke, volgens Art. 68 der Wetten, belast geweest was met het ontwerpen der Prijsvragen, dat, indien de Maatschappij op deze veelomvattende vraag een eenigzins voldoend antwoord mogt verwachten, de tijd van beantwoording aanmerkelijk langer dan de gewone behoorde gesteld te worden: - besluit de Vergadering, op voorstel van den Voorzitter, den tijd tot het inzenden der antwoorden op deze prijsvraag uit te strekken tot ultimo December 1840; en voor den gewonen tijd van beantwoording, d.i. ult. December 1838, nog uit te schrijven de prijsvraag No. 1Ga naar voetnoot*.
|
-
voetnoot*
- 1. Van wegen het hoogst opmerkelijke der berigten, welke Alpertus Metensis, in zijn geschrift: de diversitate temporum (Eccardi Corpus Historic. med. aevi, Tom. I) nopens de gesteldheid en de geschiedenis van sommige gedeelten van Noord-Nederland, in het begin der XIde Eeuw, mededeelt, verlangt men, deels een opzettelijk onderzoek naar den oorsprong en de strekking van dit, ook als vroegste middeneeuwsche proeve van zedeschildering en zelfs van pragmatische geschiedschrijving, zoo belangrijk geschrift; deels eene oordeelkundige opgave en toetsing van het geen, door hetzelve, nopens Nederlandsche of naburige plaatsen en gewesten, derzelver oorsprong en regering, de destijds daar voorgevallene gebeurtenissen, en de zeden en gewoonten der Vorsten en landzaten, voor ons is bewaard gebleven.
2. Eene naauwkeurige nasporing en oordeelkundige opgave van het geen, door overleveringen, volksverhalen, gebruiken, spreekwijzen enz. in de verschillende gewesten van Noord-Nedérland, uit den Heidenschen toestand van deszelfs bewoners nog in later tijd overig was; en een, met behulp van andere geschiedkundige berigten en gedenkteekenen, hierop gegrond onderzoek naar den aard der Godenleer en Godsdienstige gebruiken en plegtigheden, welke bij de verschillende volksstammen, die Nederland bewoond hebben, vóór de vestiging van het Christendom in zwang geweest zijn.
3. Welke zijn de verdiensten van wijlen A. Kluit jegens de Nederduitsche Taal- en Geschiedkunde?
4. Welke hulpmiddelen heeft J. Wagenaar gebruikt bij het schrijven zijner Vaderlandsche Geschiedenis? welke, toen reeds voorhanden, zijn door hem niet genoegzaam geraadpleegd? welke zijn na de uitgave van zijn werk eerst bekend geworden?
-
voetnoot*
- De prijsvragen, waarop de Maatschappij antwoord verwacht voor 1 Januarij 1838, zijn de volgende:
1. Een gedicht in den smaak der Lalla Rookh, van Th. Moore; doch waarvan de stoffaadje uit de Europesche Riddertijden, liefst uit de vroegere Nederlandsche Geschiedenis, ontleend zij.
2. Geschiedenis van Jacoba van Beyeren, Dochter van Graaf Willem VI, uit de oudste, zoowel buitenlandsche als Nederlandsche, Schrijvers en bescheiden opgemaakt, en met bijzonder opzigt tot de ware en juiste tijdorde der gebeurtenissen.
3. Historisch-Wijsgeerig onderzoek naar den oorsprong der Lijfeigenschap hier te lande, en de trapsgewijze verbetering en het eindelijk geheel ophouden van dien stand.
|