| |
II.
De Heer J.T. Bergman, Medelid van de Commissie tot de Bibliotheek der Maatschappij, leest aangaande dezelve over het afgeloopen jaar, het volgend verslag:
Mijne Heeren! geëerde Medeleden!
Alweder is een jaar verloopen, sedert onze laatste bijeenkomst, en niettegenstaande een zoo kort tijdsbestek, waren de omstandigheden, in welke onze Maatschappij verkeerde, velerlei: de verliezen vooral in het personeel harer Leden niet gering, al bleef de Wetenschap dan ook op dezelfde hoogte zich handhaven, of al werden misschien hare grenzen door hare beoefenaars meer en meer uitgebreid. Een der vele hulpmiddelen voor die uitbreiding, welke
| |
| |
aan alle onze Leden, bijaldien zij zulks slechts verlangen, altijd ten dienste staat, is gewis onze Boekerij. Verneemt dan nu ook, alhoewel kortelijk, of en waardoor deze aanmerkelijke Verzameling in dit jaar vermeerderd werd.
Onze jaarlijksche toelage werd door ons in nuttige werken besteed, welke, 't zij nieuw uitkwamen, of op inlandsche, en ook uitlandsche, Boekverkoopingen (b.v. te Gent en te Parijs), gekocht werden. Kortheidshalve noemen wij thans alleen als een hoofdwerk, het kostbare Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart van Adelung, in vier deelen, quarto; en onder onze gekochte HSS., een Gelria Illustrata van den Arnhemschen Rector Keuchenius; Dictaten van een Nederlandsch Geleerde over de Germania van Tacitus: - benevens de dissert. van J. de Timmerman over de Unie tusschen Holland en Zeeland in 1575, met tallooze aanteekeningen en bijdragen. Hier aan en aan zoo veel anders dat Ul. uit het jaarlijksch Toevoegsel tot den Catalogus kenbaar zal worden, besteedden wij onze gewone toelage.
Geschenken voor de Boekerij ontvingen wij van vreemden en van leden; geschenken, zoowel van gedrukte werken van anderen, als van eigene lettervruchten. Van allen kortelijk iets.
De Heer Holtrop, thans Bibliothecaris te
| |
| |
's Gravenhage, zond een Latijnsch Breviarium der Utrechtsche kerk, zijnde een druk van Gouda, Ger. Leeu, ten jare 1479, welke aan Visser en Jansen onbekend gebleven is, en de reeks onzer incunabelen vermeerdert. Eigen werken van vreemden werden ons, ten vervolge, aangeboden door Bestuurderen van het Zeeuwsch en Utrechtsch Genootschap, in hunne laatste bekroonde geschriften; door de Heeren A.J. van der Aa te Breda, J. Dirks te Leeuwarden, J. Haefkens te Leerdam, Jan van Harderwijk te Rotterdam en Mr. P.J. Timmers Verhoeven te Dordrecht, uit ons tegenwoordig Vaderland; door de Heeren Cannaert, Reus, Blommaert en J. de Jonghe, welke allen uit het naburige Vlaanderen zijnde en in de landtaal schrijvende, ten bewijze verstrekken hoe men daar bestendig die oude landtaal blijft huldigen. Van ditzelfde zal ons hieronder (bl. 51.) nog een bewijs voorkomen.
Wat onze Leden ons verschaften, was insgelijks van tweeërlei aart. Eenige deden ons verschillende oude en zeldzame Boekwerken, te zamen schier een honderdtal, toekomen; onder deze gevers waren het de HH. Janssen, Leemans, Kist, Boonzajer, van Hasselt, Buijskes, van Leeuwen, Halbertsma, Tross van Hamm, Hoffmann van Breslau, Serrure van Gent, die zich meer of minder onderscheidden, bij welke ons Medelid, de Heer
| |
| |
Bodel Nyenhuis, het zijne voegde, en wij niet mogen voorbijgaan te vermelden, dat de Hoogl. Tydeman, en de Heer Bergman achtereenvolgens, ieder meer dan twintig werken uit hunne Boekerijen voor ons afzonderden. Daarenboven schonken de genoemde Hoogleeraar en de Heeren Tross en Janssen ons elk een Nederduitsch HS.: de eerste, een gedicht in eene oude Rederijkkamer ingeleverd; de tweede, een gebedenboek; de derde, een geschrift van Theologisch-mystieken inhoud, in verschillende opzigten merkwaardig.
Maar de eigene werken der Leden, welke wij ontvingen, waren niet minder talrijk. Ruim vijftig onzer Medeleden bragten ons de vruchten hunner werkzaamheid aan. Van de buitenlandsche Leden, gaf ons Prof. Schleiermacher te Darmstadt zijn werk sur l'influence de l'écriture sur le language etc., de Heer Willems te Gent zijne pas dezer dagen voltooide prachtuitgave van Heelu's Slag van Woeringen, in quarto; zijn stadgenoot Serrure, het vervolg des door hem geredigeerd wordenden Journaals, le Messager des Sciences et des Arts de la Belgique; de Heer Cornelissen, mede te Gent, gaf één, Prof. Hoffmann van Fallersleben, drie, Dirckinck Holmfeld, uit Denemarken, vier, Lambin, te Iperen, vijf zijner lettervruchten: alles juist in de drie hoofdvakken onzer Bibliotheek, taal-, oudheid- en geschied- | |
| |
kunde. Wij willen Ul. van de vijftig inlandsche Leden slechts de namen mededeelen: het zijn de HH. Robidé van der Aa, W.C. Ackersdyck, Asser, Beelaerts van Blokland, Beeloo, Den Beer Poortugael, Bergman, Van den Bergh, Bodel Nyenhuis, Van Bolhuis, P. Bosscha, Bosworth, Ds. Jan Brouwer, Prof. van Limburg Brouwer, Prof. Clarisse, Clavareau, Baron Collot d'Escury van Heinenoord, Fockema, J.J. de Gelder, Groebe, Groen van Prinsterer, Halbertsma, Van Halmael, Jkhr. Hettema, Hisely, Hoeufft, J. van der Hoeven, Janssen, Jkhr. J.C. de Jonge, Kaiser, Kist, Kops, Lauts, Lulofs, Matthes, Moll, Nyhoff, Rau, Roijaards, Schotel, M. Siegenbeek, van Someren, Streso, Veltman, Verbrugge, Ouwerkerk de Vries, Warnsinck, Westendorp, (thans reeds overleden), Adr. van der Willigen, en Van Wijk Rz.; onder wier geschriften wij door tijdsgebrek slechts noemen kunnen, die welke door meerdere uitvoerigheid zich aanbevelen, als: de Verh. over het vroeger Muntstelsel in de Nederlanden, des H. Groebe, Baron d'Escury's vervolg van Hollands Roem, dat van het Kerkelijk Archief der Hoogleeraren Kist en Roijaards, Hoeuffts proeve van Bredaasch Taaleigen, Van Wijk Rz's tweederlei Geschriften over
| |
| |
Aardrijks- en Volkenkunde, het vervolg van des Heeren De Jonge's Nederlandsch Zeewezen, de voortzetting van Groen's Archives de la maison d'Orange-Nassau, en van Hettema's Jurisprudentia Frisiaca, de gedichten van Beeloo, en de Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren door deszelfs Mederedacteur Halbertsma, de Verhandelingen van Prof. Limburg Brouwer, en de Oudheden aan den Neder- Rijn van ons Medelid Janssen. Eindelijk de negen, thans het licht ziende deelen van Bilderdijks Geschiedenis des Vaderlands, uitgegeven door den Secretaris der Maatschappij. - Wij zien in deze geschenken jaarlijks hoe langer zoo meer dat wél voorgaan wél volgen doet, en wij vleijen ons dat deze voorbeelden eenmaal door alle de Leden zullen nagevolgd dit tot en regelmaat aangenomen moge worden.
De veelvuldige werkzaamheid op de praeparatoire Vergadering in April en op de Buitengewone daarna nog gehouden, hebben het onmogelijk gemaakt te voldoen aan Art. 94. der Wetten, volgens hetwelk onze rekening op die praeparatoire Vergadering had moeten geschieden en de aftreding van een lid onzer Directie geregeld worden. Wij moeten dus hiertoe uitstel vragen tot de eerste Najaars-Vergadering: en, indien het waar is, dat kwade tijding altijd vroeg genoeg komt, en deficit bij een jaarlijksch budget een hatelijk woord is, zult Gijl. ons dit
| |
| |
uitstel gereedelijk toestaan. Want onze Thesaurier is in voorschot, en buitendien is er nog onbetaalde schuld. Dit heeft ons dan ook verhinderd Ul. te advyseren om dankbaar gebruik te maken van het gunstig aanbod van een' onzer geëerde Medeleden buiten Leiden, om een paar belangrijke letterkundige werken uit de Bibliotheek van wijlen den geleerden Mr. J. Scheltema, verrijkt met geschrevene aanteekeningen van denzelven en van wijlen den kundigen J.A. de Chalmot, voor den inkoopsprijs op de auctie, over te nemen voor de Bibliotheek der Maatschappij. Ook is de Verkooping aanstaande der Bibliotheek van den Geleerden Hamaker, welke niet alleen in Oostersche, maar ook in Westersche en Noordsche Taalkundige werken rijk is. Wij zullen dus aandachtig luisteren naar het saldo van den voortreffelijken Penningmeester der Maatschappij, en, zoo dat saldo, als naar gewoonte, batig is, durven wij hopen op eene buitengewone toelage voor de Bibliotheek, eene inrigting, welke wij durven zeggen dat deze Maatschappij meer en meer tot eer verstrekt, en medewerkt ter bevordering van het loffelijk doel der Maatschappij-zelve.
|
|