geleerde ligchamen, de nieuwe reeks van Nederduitsche Werken en de Nova Acta Literaria van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap; een aanzienlijk geschenk, hetgeen wij met het twee en een halve deel onzer Nieuwe Werken slechts gebrekkig hebben kunnen vergelden. Van de Groningsche Hoogeschool: de Annales Academiae Groninganae 1826-1827, (zijnde de uitgave van dit werk nog zoo verre ten achteren); en nu zeer onlangs, na het houden der laatste particuliere Vergadering, van de Maatschappij Felix Meritis te Amsterdam, hare Feestviering van 1827 en den pas verschenen Katalogus harer Boekerij.
In gevolge het voetspoor van voorleden jaar en ten genoege van Ulieden, vermelden wij slechts (alfabetisch) de namen van de Leden, die onze Boekerij, het zij met werken van henzelven het zij van anderen verrijkt hebben. Tot de eerste soort behooren de Heeren Robidé van der Aa, van Assen, Limburg Brouwer, van Halmael, de Jonge, Kist en Roijaards, Kappeijne van de Copello, Lalau, J. van Leeuwen, Lulofs, Moll, van Orden, Reuvens, Schull, Siegenbeek, Terpstra, W.H. van Voorst en Westerbaen. Hierbij zijn niet vermeld, de Heeren: van Someren, wiens twee deelen Gedichten, een aangenaam Lettergeschenk, ons in deze laatste dagen eerst zijn geworden;