Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1831

III.

Uit het viertal voorgestelde vragen, zijnde de volgende:

1. Hoe bekwam, en hoedanig of in hoe verre verdiende Hertog Filips van Bourgondien, door zijne regering in de Nederlanden, den eernaam van de Goede?

2. Geschiedkundig onderzoek naar het leven en de verdiensten van den Raadpensionaris van Holland, Antony Heinsius.

3. Welken invloed heeft de overkomst van vele vlugtelingen uit Frankrijk, ten gevolge der herroeping van het Edict van Nantes in den jare 1685, niet slechts op den handel en de nijverheid, maar in 't bijzonder ook op de letteren, beschaving en zeden der Nederlanderen gehad?

4. Welke uitheemsche Schrijvers moeten voor het tijdperk, dat zich van den Munsterschen tot den Utrechtschen Vrede uitstrekt, geraadpleegd worden? en in welke bijzonderheden kan de Geschiedenis van den Nederlandschen Staat, gedurende dat tijdperk, door vlijtig en oordeelkundig gebruik te maken van die Schrijvers, beter beschreven en meer opgehelderd worden, dan tot dus verre heeft plaats gehad?

[p. 67]

wordt, met eene groote meerderheid van stemmen, gekozen de derde; om beantwoord te worden vóór den 1. Januarij 1833 en beoordeeld op de Algemeene Vergadering van dat jaar^*.

* Voor 1 Januarij 1832 wordt antwoord verwacht op de vraag in 1830 uitgeschreven: ‘Eene oordeelkundige beschouwing van hetgeen door de Nederlanders in onderscheiden vakken van Welsprekendheid in de Moedertaal geleverd is.’