III.
Uit de drie voorgestelde Prijsvragen uit het vak der Dichtkunde, wordt met eene groote meerderheid van stemmen besloten de eerste uit te schrijven: doch met eene kleine verandering in de redactie, en alzoo in dezer voege:
‘Welk is het oorspronkelijk karakter der Nederlandsche Poëzij, waardoor zij zich van alle buitenlandsche Poëzij onderscheidt? in welke stukken erkent men dat het best? wat kan en moet de Dichter in acht nemen, om dat eigenaardige nog sterker te doen uitsteken, en haar, bij de tegenwoordige zucht tot overzetting van Dichtwerken in vreemde talen, eene aanzienlijke plaats te zien toewijzen in de Europésche Letterkunde?’