Den Italiaenschen quacksalver, ofte de nieuwe Amsterdamsche Jan Potazy(1694)–Anoniem Den Italiaenschen quacksalver ofte de nieuwe Amsterdamsche Jan Potazy– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minnaers-klacht, over sijn alderliefste, Voys: Als 't begint. Troosje mijn Liefje mijn uytverkooren, Ben ick niet ongeluckig gebooren, Dat gy mijn aen doet sulck verdriet, Ende geduyrigh vanne my vliet; Alle mijn vreughden die gaender verlooren, Daer gy mijn nu in lijden siet. Al bent gy soo rood aen uwe wangen, Ick voelde haer sneeu witte handen: Fraeye besneden Borsjes rond, Ende daer toe een lachende mond'; Mocht ick u schoonheyt eens genieten, Sterreven wou ick den dood terstond. Mocht ick u schoonheyd eens genieten Lijden of pijn sou mijn niet verdrieten, Soete Lief in u armen groen, Schoon Kindt om u wille te doen, Alle mijn bloed sou ick voor u vergieten, Mocht ick ontfangen van u een soen. Nu prijs ick alle goede Goddinnen, Die ick uyt gronde mijn 's herten beminde, Liefje gy doet mijn onderstant, [pagina 31] [p. 31] Siet dus mijn jongh hertje dat brandt: Roep ick om hulp, 't is al te niete: Ick bender verlaten van mijn schoon Lief. Waer souden mijn ogen kunnen aenschouwen, Mijn Lief gaet met een ander trouwen, Dat kost my nu soo menigen traen, Schoon Lief het is qualijck gedaen, Dat gy gaet trouwen, Dat doeter mijn rouwen, En laet my nu ter zijde staen. Met onghenuchten soo moeten wy scheyden, Oorlof namen wy onder ons beyden, Als met een kusje vrindelijck, Adieu tot op een ander tjdt, Als met een yver, Hoe langer hoe liever, Sal u soete Lief komen by. Vorige Volgende