Internationale Revue i 10 1927-1929
(1978)– [tijdschrift] Internationale Revue i 10– Auteursrechtelijk beschermdWladimir LeninGa naar voetnoot1)Voor mij persoonlijk is Lenin niet slechts een wonderlijk volmaakte incarnatie van den, op één vast doel gerichten, wil - een doel dat geen mensch vóór hem gewaagd heeft zich te stellen -: hij is voor mij een der Rechtvaardigen, een der ontzaglijke, halfsprookjesachtige, in de russische geschiedenis zoo verbijsterende, figuren van wil en talent als Peter de Groote, Michaïl Lomonossow, Leo Tolstoi en anderen. Ik geloof, dat zulke mannen alleen in Rusland mogelijk zijn; in het land, welks geschiedenis en levenswijze mij altijd aan Sodom en Gomorrha herinnert. Het is moeilijk om zijn beeld te ontwerpen. Lenin is van buiten geheel in woorden gehuld als een visch in haar schubben. Hij was even eenvoudig en rechtuit, als alles wat hij zeide. Zijn heroïsme is volkomen vrij van uiterlijken glans. Het is dat, in Rusland niet zeldzame, geruchtlooze. ascetische, heroïsme van den russischen intellectueelen revolutionair, die onwankelbaar gelooft aan de mogelijkheid van een gerechtigheid op aarde, - het heroïsme van een mensch, die afstand heeft gedaan van alle wereldsche vreugden ten behoeve van zwaren arbeid voor het geluk zijner medemenschen. Eens op een avond hoorde Lenin in Moskou bij Jekaterina Pawlowna Peschkowa sonaten van Beethoven, door Issai Dobrowen vertolkt, en hij merkte op: ‘Ik ken niets mooiers dan de “Appassionata”, en zou haar elken dag kunnen hooren. Een wonderbare, niet meer menschelijke muziek! Ik denk altijd, met misschien naïeven kinderlijken trots: dat menschen zulke wonderen scheppen kunnen!’ Dan kneep hij zijn oogen dicht, glimlachte, en voegde er gemelijk aan toe: ‘Maar al te dikwijls kan ik muziek toch niet hooren. Zij werkt op mijn zenuwen, men zou lieve dingen willen zeggen en menschen over hun hoofd streelen omdat zij in een afschuwelijke hel leven en niettemin zulke schoonheid kunnen scheppen. Maar op het oogenblik mag men niemand over het hoofd streelen - onze hand zou afgebeten worden. Slaan moet men op de koppen, onbarmhartig slaan, - ofschoon wij ideëel tegen elke geweldpleging der menschen zijn. Hm, hm, - ons beroep is vervloekt moeilijk.’ Het ambt van eerlijk volksleider is onmenschelijk zwaar. Er is geen leider denkbaar, die niet in zekeren mate tyran zou zijn. Waarschijnlijk zijn onder Lenin meer menschen omgebracht dan onder Wat Tyler, Thomas Münzer, Garibaldi. Maar de tegenstand tegen de, door Lenin geleide, revolutie was ook omvangrijker en machtiger georganiseerd. Bovendien moet men wel in het oog houden, dat met het voortschrijden der ‘beschaving’ de waarde van het menschenleven kennelijk daalt; daarvoor getuigt de ontwikkeling der menschenslachtingstechniek en de smaak in dit bedrijf van het huidige Europa op onweerlegbare wijze. Maar de stem van het geweten moet antwoorden: is de huichelarij der moralisten, die nu over de bloeddorstigheid der russische revolutie spreken nadat zij zelf vier jaar lang, gedurende de schandelijke wereldslachting geen medelijden met de millioenen uitgemoorde menschen hebben gehad maar dezen walgelijken oorlog op elke wijze ‘tot de eind-overwinning’ poogden aan te wakkeren, - is deze huichelarij niet geheel ongemotiveerd en eenvoudig weerzinwekkend? Nu zijn de cultuurvolken verslagen, uitgeput, verwilderd; en gewonnen heeft de algemeen menschelijke domheid, wier stevige boeien nog heden ten dage de menschen verstikken. Lenin was een man van verbluffende wilskracht, en overigens: het type van den russischen intellectueel. Hij bezat in hooge mate alle eigenschappen der beste vertegenwoordigers van de russische ‘intelligentia’: zelfbeperking die vaak tot zelfkastijding, ja tot zelfverminking overgaat, - tot de spijkers van Rachmetow, tot ontkenning der kunst, tot de logica van een der helden van Andrejew: ‘Het volk leeft sober, - dus moet ook ik sober leven’. In het moeilijke hongerjaar 1919 schaamde Lenin zich om de, hem door kameraden, soldaten en boeren uit het platteland toegezonden levensmiddelen, aan te nemen. Als men dergelijke pakketten in zijn ongezellige woning bracht, fronste hij zijn voorhoofd, werd verlegen en verdeelde haastig meel, suiker en boter aan zieke of door ondervoeding verzwakte kameraden. Eens noodde hij mij bij zich ten eten, en zeide: ‘Wij hebben gerookte visch. Die heb ik uit Astrakan gekregen.’ Hij fronste zijn Sokratisch voorhoofd, sloeg zijn alles-ziende blik op zij en voegde eraan toe: ‘Zij zenden mij dat, alsof ik een voornaam heer ben. Wat moet ik er tegen doen? Weiger ik, neem ik het niet aan, dan is men beleedigd. Maar om ons heen lijdt ieder honger. 't Is te gek.’ Zonder behoeften, noch aan wijn noch aan tabak verknocht, van 's morgens tot 's avonds met zwaar werk overladen, wist hij heelemaal niet voor zich zelf te zorgen, maar gaf nauwlettend acht op het leven zijner kameraden. Zijn attentie voor hen werd tot teederheid zooals slechts een vrouw dat vermag; elke vrije minuut wijdde hij anderen; zichzelf gunde hij geen enkele ontspanning. Het leven is zoo duivelsch raar, dat men niet oprecht kan liefhebben als men niet ook vermag te | |
[pagina 42]
| |
GORKI EN LENIN (NA DE REVOLUTIE)
haten. Maar deze ons, menschen, in den grond verdervende onvermijdelijke tweespalt der ziel -: dat liefde slechts mogelijk is door haat - veroordeelt het leven tot ondergang. In Rusland, het land waar het onvermijdelijk lijden als alleen reddend middel tot verlossing ‘der ziel’ wordt geprezen, heb ik nooit iemand aangetroffen, ken ik geen mensch, die zoo diep en zoo sterk als Lenin het ongeluk, de ellende en het leed der menschen heeft gehaat, verafschuwd en veracht. In mijn oogen verheffen deze gevoelens -: zijn haat tegen het dramatische en tragische in het leven - Wladimir Lenin bijzonder hoog; hem, den man van ijzer in een land waarin de machtigste evangeliën tot vereering en heilgverklaring van het lijden werden geschreven, - waar de jeugd wil leven volgens boeken die feitelijk niets bevatten dan eenvormige beschrijvingen van kleingeestige alledagstragediën. De russische litteratuur is de meest pessimistische van Europa. Bij ons handelen alle boeken over één en hetzelfde thema: hoe wij in onze jeugd en op rijpen leeftijd lijden onder het gebrek aan verstand, onder den druk van het absolutisme, aan de vrouwen, aan naastenliefde, aan de ontoereikendheid der wereld, - en in onze ouderdom: onder de kennis der, in het leven begane, fouten, aan tandeloosheid, slechte spijsvertering, en de onvermijdelijkheid des doods. Elke Rus die ‘om politieke redenen’ vier weken in de gevangenis heeft gezeten of een jaar verbannen geweest is, houdt het voor zijn heilige plicht zijn vaderland met een bundel herinneringen aan zijn lijdensperiode te begiftigen. Maar tot nu toe is nog niemand op de gedachte gekomen een boek te schrijven over de wijze waarop hij een leven lang vreugde heeft gehad. Daarbij zou in een land, waarin de menschen volgens boeken leven, een dergelijk boek niet slechts een geweldig succes oogsten maar ook dadelijk een reeks imitaties te voorschijn roepen. Waar echter de russische mensch gewoon is om zich zijn leven te verbeelden, doch slechts gebrekkig de kunst verstaat het in een daad om te zetten, zou een boek van gelukkig leven hem daarover hoogstwaarschijnlijk voorlichten, hoe hij zich zijn leven moet voorstellen. Misschien vatte Lenin het drama des levens iets te simplistisch op en geloofde hij, dat het heel gemakkelijk onder de knie te krijgen zon zijn, - even gemakkelijk als de uitwendige vervuiling en de verbrassing van het russische leven zouden kunnen overwonnen worden. Maar om het even, - groot maakt hem in mijn oogen juist deze onverzoenlijke, onbluschbare haat tegen alle menschelijk ongeluk, zijn helder geloof, dat het ongeluk niet de onveranderlijke basis van het bestaan is, maar iets afschuwelijks waarvan de menschen bevrijd moeten en ook kunnen worden. Ik zou deze grondtrek van zijn karakter ‘strijdlustig optimisme’ willen noemen. Dat was een onrussische eigenschap van Lenin; maar juist deze trek was het, welke mijn ziel naar dezen waarachtig grooten man toedreef. Dikwijls had ik gelegenheid met Lenin over de gruwelijkheid van de revolutionaire taktiek en der nieuwe toestanden te spreken. ‘Wat wilt n?’ vroeg hij mij verwonderd en boos. ‘Is menschelijkheid dan mogelijk in een zoo ongehoord woedenden strijd? Is weekhartigheid en grootmoedigheid bij ons op haar plaats? Europa blokkeert ons; de door ons verwachte steun van het europeesche proletariaat blijft uit; van alle kanten dringt de contrarevolutie als een beer tegen ons aan. En wij? Wij moeten niet strijden, mogen ons niet verweren? Neen, neem mij niet kwalijk, - wij zijn niet heelemaal dom! Wij weten: dat, wat wij willen, kan niemand doen behalve wij. Houdt u het soms voor mogelijk, dat ik hier zou zitten als ik van het tegendeel overtuigd zou zijn?’ ‘Met welken maat wilt u bij een afstraffing het aantal der noodige en der overbodige slagen meten?’ vroeg hij mij eens na een heftigen strijd. Op deze eenvoudige vraag kon ik slechts een lyrisch antwoord geven. Ik geloof: een ander antwoord is ook niet mogelijk. Dikwijls viel ik hem lastig met verzoeken van verschillenden aard en voelde menigmaal dat mijn optreden voor andere menschen bij Lenin medelijden met mij, bijna verachting, wekte. Hij vroeg: ‘Vindt u niet, dat u zich daar eigenlijk bezighoudt met dwaasheden en futiliteiten?’ Maar ik deed wat ik noodig achtte, en de scheevc, toornige blik van den man, die zeer wel wist hoeveel vijanden het proletariaat heeft, maakte mij niet bang. Hij schudde bekommerd het hoofd, en zei: ‘U compromitteert u in de oogen der kameraden, der arbeiders.’ | |
[pagina 43]
| |
Maar ik wees hem erop, dat de kameraden, de arbeiders, in hun staat van verbittering en opgewondenheid dikwijls de vrijheid en het leven van waardevolle menschen al te licht en eenvoudig opnemen, en dat zij, naar mijn meening, niet slechts de eerlijke, moeitevolle zaak der revolutie door overbodige, vaak zelfs zinnelooze, gruwbaarheid compromitteerden, maar ook zichzelf objectief benadeelden door vele onschatbare krachten in hun mede-arbeid te belemmeren. ‘Hm, hm,’ bromde Lenin sceptisch, toen hij van een der talrijke gevallen van verraad hoorde, door de ‘intelligentie’ de zaak der arbeiders aangedaan. ‘Onder ons gezegd’, verklaarde hij, ‘zij verraden ons meestal uit lafheid, uit vrees om zich te blameeren, uit angst dat de geliefde theorie soms bij botsing met de werkelijkheid schade zou kunnen lijden. Wij zijn daarvoor niet bang. Theorieën en hypothesen zijn voor ons niets “heiligs”. Voor ons zijn zij slechts werktuig.’ Hij was door en door Rus, met de sluwheid van een Wassili Schujski, met den ijzeren wil van den opperpriester Awwakum, met den voor den revolutionair onontbeerlijken onmisleidbaarheid van een Peter den Grooten. Hij was een Rus, die lang buiten Rusland had geleefd, en vandaar zijn vaderland scherp had gadegeslagen: uit de verte gezien doet het kleuriger en heller aan. Hij schatte de potentiëele kracht van Rusland op de juiste waarde: de ongewone, nog zwak ontwikkelde, door het moeilijke eenvormige lot van het land niet voldoende gewekte, begaafdheid van het volk, die echter toch overal - op den donkeren achtergrond van het fantastische russische leven - met gouden sterren fonkelt. Wladimir Lenin heeft Rusland gewekt. Het zal niet meer inslapen! Op zijn wijze - en goed - heeft hij den russischen arbeider liefgehad. Dat kwam in het bijzonder aan het licht, als hij van het europeesche proletariaat sprak, als hij erop wees dat dit alle eigenschappen miste die Karl Kautsky in zijn geschrift over den russischen arbeider zoo juist naar voren had gebracht. Wladimir Lenin, een groot echt mensch van deze wereld, is dood! Zijn dood heeft het hart van al degenen smartelijk getroffen die hem gekend hebben, - zeer smartelijk! Maar zijn dood zal in de oogen van de heele wereld Lenin's beteekenis - de beteekenis van een leider van het gansche wereldproletariaat - slechts nog scherper onderstrepen. En al zou de wolk van haat, leugen, en laster die zijn naam omgeeft, nog dichter zijn, - het zij zoo: geen macht ter wereld kan het licht van de fakkel verduisteren, die Lenin temidden van de doffe duisternis eener waanzinnig-geworden wereld heeft opgeheven. En er is nog geen mensch geweest, die zóó als deze een eeuwige heuchenis in de wereld heeft verdiend. Wladimir Lenin is dood! Maar de erfgenamen van zijn geest en zijn wil leven. Ten slotte overwint toch het eerlijke en waarachtige dat de mensch heeft geschapen, - overwint datgene zonder hetwelk een mensch geen mensch kan zijn. MAXIM GORKI |
|