Willem Pijper
Beethoven en de jazz
De Mexicaansche muziekonderwijzers hebben voorgesteld om ter eering van de nagedachtenis van Beethoven een week lang alle jazz-muziek te verbieden. (Courantenbericht).
Dit was de note gaie van het Beethovenjaar. De z.g.n. beschaafde wereld heeft Beethoven geëerd met uitvoeringen van zijn symphonieën, quartetten, sonates en minder algemeen bekende stukken. Muzikaal Europa is, getooid met schelphoed en pelgrimsstaf, naar Weenen getrokken: de couranten brachten berichten over Beethovenfeesten in Bonn, in Berlijn, in Engeland. Frankrijk, Amsterdam en den Achterhoek. En in Mexico wilden zij een week lang de Jazz doen zwijgen, ter eere van Beethoven.
Deze zelfde jazz is echter een consequentie - volgens sommige melomanen zelfs: de eenig juiste consequentie - van Beethoven en honderd jaar Beethovenisme.
Want Beethoven was de componist die het element der persoonlijke mededeeling in de muziek bracht. Bij de Weensche klassieken was de symphonische kunst ‘voorgoed’ verbonden geraakt aan de beheerschte, de evenwichtige sonatenvorm. Het schema van de vier symphoniedeelen, van de toonaardrelaties, was in de plaats getreden van de zooveel ongebondener suite. Het principe van den becijferden bas, dat een volleerd muzikantschap en een volmaakte artisticiteit van de speellieden eischte, was tot een verfoeielijk dogma verstard. Na Mozart's dood dreigde het gebouw der Weensche symphonische kunst een gepleisterd graf te zullen worden.
Beethoven vernieuwde de principes, door zijn eigen, levend geestesleven te enten op het onvruchtbare hout. Vóór zijn tijd was het gebruikelijk dat een optredend kunstenaar, een solist, zich tevens het kennen als componist, tenminste voor zijn instrument. De generaalbas-spelers hadden aan een paar cijfers genoeg om alle tusschenstemmen van een polyphone compositie te weten; de pianisten van Mozart's generatie improviseerden bijna evenveel als zij lazen (Mozart heeft bij zijn ± 30 pianoconcerten twee cadenzen geschreven; Beethoven, voor vijf pianoconcerten, meer dan een half dozijn). De componisten der Middeleeuwen waren nog veel principieeler: zij zetten niet eens kruizen of mollen, overwegende dat een zanger behoorde te weten waar die accidentalen aangebracht moesten worden....
De muziek was van oudsher het domein der persoonlijke mededeeling: de oudste componisten waren executanten. Men kan ook zeggen: de oudste vocalisten en instrumentalisten waren componisten. Hierin kwam, in Beethoven's tijd, verandering. Naast de vinders kwamen de uitvoerders, musici zonder het vermogen het eigen geestesleven in eigen-gevonden klanken te uiten. Het ritueel dat Beethoven begon te bedrijven was een ‘pro omnibus’. Zijn gevoels-kristallisaties moesten dienen voor een geheele generatie (zij golden nu juist honderd jaar), en inplaats van ons te verdiepen in een psyche-d'Albert of - mutatis mutandis - in een psyche Mengelberg, leerden wij onderscheid te maken tusschen d'Albertbeethovenismen, Mengelberg-beethovenismen of Schumann-beethovenismen, Brahms-schumannbeethovenismen, Reger-brahmsschumannbeethovenismen, etcetera.
De persoonlijkheden onzer solisten interesseerden ons niet wezenlijk meer. De vraag die de critici opwierpen was niet langer: hoe speelt Rubinstein piano? maar: hoe speelt Rubinstein Beethoven? Ja, men begon bedenkelijk onverschillig te worden voor de persoonlijke qualiteiten van zijn componisten. Mahler is daar een typisch voorbeeld van: men meet Mahler, in sommige milieux althans, met beethovenmaten. Daarom lijkt hij voor sommigen ook zoo veel grooter dan hij is. Het is namelijk een relatief geringe verdienste om de principes van 1800 in 1900 met zesmaal meer lawaai en in zesmaal den beschikbaren tijd te projecteeren.