Indische Letteren. Jaargang 36
(2021)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||
Beladen erfgoed in Batavia
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||
Si Jagoer of Meriam Besar genoemd.Ga naar eindnoot4 Volgens de VTV droegen inwoners van Batavia mythische betekenissen toe aan dit historische kanon. Zo zouden de Javanen geloven dat het oude wapen vruchtbare krachten had. Daarnaast was Si Jagoer verbonden aan een Indonesische onafhankelijkheidsmythe, zoals de VTV omschreef: ‘According to a native superstition, this old gun will some day be joined by its mate, which is most probably the old gun found in Banten, and that on that day the rule of the Hollanders in Java will end.’Ga naar eindnoot5
‘Skull of Peter Erberfeld, Old Batavia’, uit: Come to Java, 1926-1927, p. 112. Collectie UB Leiden.
Beide toeristische attracties, zowel het Erberveld-monument als het heilige kanon, waren - zeker gezien de gespannen politieke situatie in het interbellum - vormen van beladen koloniaal erfgoed. De opkomst van Indonesische antikoloniale bewegingen in de jaren twintig en de Nederlandse reactie daarop zorgden voor veel discussie in binnen- en buitenland. Toerisme speelde hierin een belangrijke rol: door betere technologie en infrastructuur nam het aantal reizigers naar de archipel toe en werd er op grotere schaal dan ooit informatie uitgewisseld.Ga naar eindnoot6
Heilig kanon te Batavia, uit: Vereeniging Toeristenverkeer, ‘Batavia Number’, Tourism in the Netherlands Indies XIV (1939), 1. Collectie UB Leiden.
Het heilige kanon en de schedel van Erberveld, en hun beladen betekenis(sen), werden door vele toeristen besproken. Centraal in dit artikel staan vier reizigers die deze monumenten in Batavia bezochten en verwerkten in hun bredere opinie over imperialisme en (anti)kolonialisme. De Amerikaanse toerist E.A. Powell besteedde in 1921 aandacht aan de figuur Erberveld in zijn reisgids Where the Strange Trails go Down. Enkele jaren later verwerkte de Nederlandse journalist C.K. Elout in zijn Indisch Dagboek (1926) het heilige | ||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||
kanon in een politiek betoog. Zijn landgenoot W.J. Heydeman publiceerde in 1930 het boekje Mijn kruistocht door Nederlands-Indië, waarin hij het Erberveld-monument bekritiseerde. Aan het einde van de jaren dertig besprak de Britse reiziger Bruce R.H. Lockhart beide toeristische attracties in zijn Return to Malaya (1936). Een vergelijking van deze vier reisverslagen geeft inzicht in vroegtwintigste-eeuwse, natieoverstijgende discussies over ‘goed’ koloniaal bestuur en de breder gevoelde Europese angst voor antikoloniale opstanden.
Hoofdkantoor van de Vereeniging Toeristenverkeer in Batavia, Weltevreden, uit: Vereeniging Toeristenverkeer, Java. The Ideal Tourist Resort, 1930. Collectie UB Leiden.
| ||||||||||||||||||||||
Nederlands koloniaal beleid onder vuurAlle vier de reizigers bezochten Nederlands-Indië tijdens het turbulente interbellum. Na de Eerste Wereldoorlog was het gezag van de Europese imperiale machten ter discussie komen te staan. Het Britse en Franse rijk werden geteisterd door de opkomst van antikoloniale en communistische groeperingen.Ga naar eindnoot7 Ook in Nederlands-Indië nam na de Eerste Wereldoorlog de roep om onafhankelijkheid en een autonoom bestuur toe, met name onder hoogopgeleide Indonesiërs die een westerse opleiding hadden genoten. Indonesische nationalisten verenigden zich in partijen zoals Boedi Oetomo, Sarekat Islam en later de PKI (Partai Komunis Indonesia). Door de angst voor het antikoloniaal nationalisme verloren de idealen van de vroegtwintigste-eeuwse ethische politiek aan kracht. Zeker na communistische op- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||
standen in 1926 en 1927 op Java en West-Sumatra nam de onvrede onder Nederlandse inwoners in de archipel toe. In 1929 verzamelden Nederlandse koloniale ambtenaren en ondernemers zich in de conservatieve Vaderlandsche Club. Deze beweging pleitte onder andere voor een hardere aanpak van Indonesische onafhankelijkheidsstrijders en voor sterkere verdediging van westerse (economische) belangen in de archipel. Het handhaven van de sociale orde en de ‘rijkseenheid’ stonden voorop. Aan de andere kant van het politieke spectrum bevonden zich de aanhangers van het traditionelere ethische gedachtegoed, die zich verenigden rondom het liberale tijdschrift De Stuw.Ga naar eindnoot8 Volgens historici werden de jaren twintig getekend door spanningen tussen deze politieke bewegingen, al groeiden zij aan het einde van het decennium steeds meer naar elkaar toe.Ga naar eindnoot9 In de jaren dertig trad de Nederlandse koloniale overheid - onder leiding van gouverneur-generaal B.C. de Jonge - steeds strenger op tegen antikoloniale bewegingen. Dit bracht internationale discussies over de rechtvaardigheid van het Nederlandse koloniale beleid met zich mee. Over het algemeen waren buitenlandse toeschouwers in de vroege twintigste eeuw onder de indruk van de Nederlandse aanpak, ook Britten en Amerikanen. Zij bewonderden voornamelijk de respectvolle omgang met Indonesische tradities, zoals het in stand houden van de adat, en de relatief ‘succesvolle’ integratie van Indo-Europese bevolkingsgroepen. Dit zou pas halverwege de jaren dertig veranderen, toen steeds meer Amerikaanse diplomaten zich kritisch uitlieten over het Nederlandse beleid ten opzichte van koloniale opstandelingen.Ga naar eindnoot10 In de jaren twintig en dertig stond het Nederlandse koloniale beleid dus zowel nationaal als internationaal ter discussie in een bredere context van anti-koloniale bewegingen. | ||||||||||||||||||||||
Landverrader of held?De Indonesische nationalistische en antikoloniale partijen gebruikten regelmatig cultureel erfgoed, zoals hindoeïstische en boeddhistische tempels, om hun stem kracht bij te zetten.Ga naar eindnoot11 De figuur Pieter Erberveld eigenden zij zich op eenzelfde manier toe. Tot het einde van de negentiende eeuw waren twee Nederlandse verhalen over Erberveld dominant geweest. Predikant François Valentyn (1666-1727) en de Indische journalist W.L. Ritter (1799-1862) omschreven Erberveld als iemand van Indo-Europese afkomst die samenwerkte met een aantal Javanen om het bewind van de VOC omver te werpen. Dit complot werd ontdekt door de toenmalige gou- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||
verneur-generaal Hendrick Zwaardecroon, en de ‘rebellen’ werden op gruwelijke wijze gestraft.Ga naar eindnoot12 Hiermee vestigden deze twee Nederlandse verhalen het beeld van Erberveld als landverrader. Pas aan het begin van de twintigste eeuw kwam de landsarchivaris F. de Haan (1863-1938) op basis van grondig archiefonderzoek tot de conclusie dat er geen bewijs was voor Erbervelds vermeende samenzwering met inheemse ‘rebellen’. De Haan toonde aan dat Erberveld slachtoffer was geworden van een conflict met de VOC, waarbij zijn Indo-Europese afkomst ogenschijnlijk een belangrijke rol speelde. De landsarchivaris publiceerde zijn versie over Erberveld in een vierdelig standaardwerk Priangan tussen 1910 en 1912. Het beeld van Erberveld werd bijgesteld van landverrader naar tragische figuur: slachtoffer van een misdaad die hij waarschijnlijk niet eens had begaan. Toch bleven de eerdere verhalen van Ritter en Valentyn invloed uitoefenen op de populaire cultuur.Ga naar eindnoot13 Erberveld was niet alleen betekenisvol in de Nederlandse populaire cultuur. In 1924 verscheen een Maleise versie van het verhaal: Pieter Elberveld, satoe kedjadian jang betoel di Betawi (Pieter Elberveld, een ware gebeurtenis in Batavia). In tegenstelling tot bovengenoemde werken probeerde de Maleise schrijver Tio Ie Soei niet de onschuld van Erberveld te bewijzen, maar legde hij juist de nadruk op de gruwelijke straffen, met het doel het wrede beleid van de Nederlandse autoriteiten ten opzichte van de ‘inlandse’ oppositie uit te lichten. Erbervelds gemengde afkomst stond minder centraal dan zijn Indonesische bondgenoten en de onderdrukkersrol van de VOC.Ga naar eindnoot14 Zodoende werd Erberveld in de jaren twintig een nationalistische held voor Indonesische onafhankelijkheidsbewegingen. Gezien de Europese zorgen om antikoloniale sentimenten kon zijn monument voor argwaan zorgen onder westerse toeschouwers. | ||||||||||||||||||||||
Een mysterieus wapenNet als de schedel van Erberveld kon de onafhankelijkheidsmythe rondom Si Jagoer onrust opwekken onder Nederlanders, Europeanen en andere westerse bezoekers. Al vanaf het einde van de negentiende eeuw werd dit vuurwapen door diverse reizigers en inwoners in de archipel beschreven, maar toch was er tot de jaren dertig weinig over bekend. In 1936 publiceerde de oudheidkundige K.C. Crucq een artikel over het heilige kanon, ‘tot nu toe slechts een curiositeit voor touristen’.Ga naar eindnoot15 Hij karakteriseerde het als een Portugees wapen uit de zestiende of zeventiende eeuw, hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit Malakka, en meegenomen door de VOC rond 1640 naar | ||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||
kasteel Batavia. In 1810, tijdens het bewind van gouverneur-generaal Herman Willem Daendels, had het kanon naar Weltevreden verplaatst moeten worden, maar het bleef liggen voor het Artilleriemagazijn omdat het te zwaar was. Tot het jaar 1936 lag het wapen op de grond, tot het op verzoek van de Oudheidkundige Dienst op een betonnen blok geplaatst werd.Ga naar eindnoot16 Waar de onafhankelijkheidsmythe vandaan komt, blijft onduidelijk; Crucq besteedde hier verder geen aandacht aan. | ||||||||||||||||||||||
Koloniale propagandaIn 1925 bezocht Cornelis Karel Elout (1870-1947) - invloedrijk Nederlands journalist, opiniemaker en correspondent voor het Algemeen Handelsblad - voor het eerst Nederlands-Indië. Zijn reiservaringen op Java, Bali, Midden-Celebes en Sumatra bundelde hij achteraf in zijn Indisch Dagboek (1926). Tijdens zijn bezoek aan Batavia beschreef Elout het Erberveld-monument aan de Jacartaweg en het nabijgelegen kanon. Over Erberveld had hij, opmerkelijk genoeg, niet veel te zeggen. Het kanon daarentegen was voor Elout aanleiding tot een relaas over de Nederlandse koloniale politiek dat opvallende nuances vertoont: In Oud-Batavia ligt een wonderlijk oud kanon dat door de inlanders heilig wordt geacht en dat de vrouwen kracht van vruchtbaarheid toekennen. Een tweede, eender, ligt in den kraton te Solo. En het geloof der inlanders is dit: Wanneer die twee tezamen komen, dan zal 't bestuur der Hollanders ten einde zijn. Laat ons ervoor zorgen, dat zulk einde niet ontijdig kome. Niet doordien de inlander, opgeruid door dwaze drijvers of geprest door domheden van ons bestuur, grijpt naar een macht die hij nog niet hanteeren kan.Ga naar eindnoot17 Volgens historici Jurrien van Goor en Vincent Kuitenbrouwer was Elouts werk onderdeel van een nieuw genre journalistiek-toeristische werken vanaf de jaren twintig. Dergelijke reisverslagen waren vaak vormen van koloniale propaganda, met de bedoeling om potentiële migranten aan te trekken en zo de rijkseenheidsgedachte kracht bij te zetten.Ga naar eindnoot18 Met zijn - naar eigen zeggen - ‘simpel reisdagboekje’ wilde Elout belangstelling opwekken voor Indië, vooral onder de Nederlandse jeugd, en de kennis van de kolonie vergroten. Volgens hem waren Nederlanders zich er niet genoeg van bewust wat er in Indië tot stand was gebracht, ‘alsof het in een maankolonie zou zijn geschied’. Ook pleitte Elout voor een groter bewustzijn aangaande ‘den inlander’, ‘een verzamelnaam trouwens gelijk “de Europeaan”’.Ga naar eindnoot19 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||
Foto van het voertuig en de chauffeur waarmee C.K. Elout Nederlands-Indië bezocht (Elout 1926, p. 1). Particuliere collectie.
Zoals zijn reflectie op Si Jagoer laat zien, waren Elouts reisverslagen niet eenduidig. Hij lijkt constant een balans te zoeken tussen het ethisch gedachtegoed en de meer conservatieve rijkseenheidsgedachte. Aan de ene kant was hij positief over het Nederlandse kolonialisme - met name de infrastructuur en gezondheidszorg - en achtte hij de koloniën van groot belang voor Nederland. Anderzijds keek Elout positief naar de mogelijke toekomstige emancipatie van Indonesië, maar wel ‘in Indisch tempo’ en ‘alleen wat het binnenlandsch bestuur aangaat’.Ga naar eindnoot20 Hij pleitte voor een respectvolle behandeling van de ‘inlandse’ bevolking en verzette zich tegen de ‘Westerschen meerheidswaan’. Het bestuur moest de ondernemer in Indië tot op zekere hoogte vrij laten, maar ‘repressief’, ‘streng’ en ‘ongenadig’ optreden tegen ‘misbruiken’ van hun positie ten opzichte van de inlanders. Dit betekende niet dat de Indonesische vrijheidsstrijders zomaar hun gang konden gaan: in Elouts ogen moesten de koloniale autoriteiten ‘voorkomend’ optreden ten opzichte van het ‘nationale ontwaken’, waar mogelijk ‘met een ijzeren hand - neen met twee ijzeren vuisten’ om ‘opruiers’ neer te slaan die voortijdig onafhankelijk wilden worden. Hiervoor moesten namelijk eerst nog ‘lange phasen van ontwikkeling’ worden doorlopen.Ga naar eindnoot21 Volgens Elout zou een goed koloniaal bestuur - streng doch rechtvaardig - ervoor kunnen zorgen dat Nederland en zijn kolonie dichter bij elkaar kwamen. In zijn reisverslag riep hij jongeren op om naar Indië te komen en deze opvatting in praktijk te brengen, met als doel ‘den Hollandschen geest van de Gouden Eeuw’ weer op te wekken in de Indonesische archipel, ‘waar ge Nederland weer uitgegeven vindt, niet in duo-decimo maar in een foliant: Groot-Nederland’.Ga naar eindnoot22 Ondanks zijn voorzichtige opstelling tegenover het Indonesische nationalisme was Elout voorstander van de rijkseenheidsgedachte en zijn werk vormde hiermee een belangrijke bijdrage aan de koloniale propaganda van de jaren twintig. Onder deze propaganda viel ook het Nederlandse reisboekje Mijn kruistocht door Indië, in 1930 gepubliceerd door W.J. Heydeman, oud-directeur van de Middelbare Technische School (MTS) in Amsterdam. Ter viering van het vijftigjarig bestaan van de school boden ex-studenten van de MTS hem in 1929 een tripje naar | ||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||
Indië aan. Zijn reis van zes maanden over de eilanden Java, Bali, Sumatra en Borneo werd gesponsord door de Stoomvaartmaatschappij Nederland (SMN) en de Koninklijke Paketvaart-Maatschappij (KPM).Ga naar eindnoot23 Net zoals Elout was Heydeman onder de indruk van de techniek in Nederlands-Indië. De intentie van zijn reis was om onder de Nederlandse jeugd trots te doen groeien op de verregaande technologische ontwikkelingen in de koloniën en ‘belangstelling te wekken in dat groote en grootsche land, waarvan de welvaart van ons vaderland en zijne positie onder de volkeren volstrekt afhankelijk is; welk land een blijvend monument is voor Hollandsche energie, zoodat ik na enkele dagen reeds trotsch was een Hollander te zijn’.Ga naar eindnoot24 Zijn werk werd in Nederland zo belangrijk geacht dat hij achteraf een lezing mocht houden over zijn reis in het Koloniaal Instituut te Amsterdam.Ga naar eindnoot25
Foto van W.J. Heydeman in een draagstoel (Heydeman 1930, omslagfoto). Particuliere collectie.
Net zoals Elout nam Heydeman al in de jaren twintig een positie in tussen de conservatieve en de progressieve tegenpolen. De oud-schooldirecteur was zich zeker bewust van de nieuwe ontwikkelingen in de Indonesische Archipel en zag overal dat er ‘in Indië wat broeit’.Ga naar eindnoot26 Toch was hij geen voorstander van een harde aanpak. Hij beargumenteerde daarentegen dat taal, onderwijs en verdieping in de Indonesische cultuur noodzakelijk waren om Nederland en zijn kolonie dichter bij elkaar te brengen. Dit was de taak van aanstaande koloniale ambtenaren: ‘de Hollander, die in Indië zijn werkkring wil vestigen, [moet, EH] niet -zooals in vroeger tijd - den Inlander [...] beschouwen als een minderwaardige, maar hij zal moeten trachten hem te leeren kennen in zijne innerlijke persoonlijkheid en hiertoe is goede kennis van de taal een eerste vereischte’.Ga naar eindnoot27 Het Javaanse ‘bijgeloof’ was volgens Heydeman één van de kiemen van de onrust in de jaren twintig. Het probleem van het nationalisme lag zijns inziens in de ‘lichtgeloovigheid’ en ‘kinderlijkheid’ van de Javanen, met enkele ‘raddraaiers’ aan het hoofd.Ga naar eindnoot28 Dit verklaart dan ook deels zijn reflectie op het monument van Erberveld, dat hij bezocht in Batavia: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||
Dit is het hoofd van Peter Eberfeld, een halfbloed, die in 1722 eene samenzwering op touw zette om alle Europeanen in Batavia te vermoorden, hetgeen gelukkig nog bijtijds werd ontdekt [...] Toch gaan er tegenwoordig stemmen op, die twijfel uitspreken aan zijn schuld en die in elk geval dit herinneringsteeken verwijderd wenschen te zien.Ga naar eindnoot29 Heydemans beschrijving van Erbervelds geschiedenis kan op twee manieren worden opgevat. Aan de ene kant kan dit betekenen dat hij, geïnspireerd door het ethische gedachtegoed, de gruwelijke straf en het oneerlijke proces van Erberveld afkeurde en daarom liever het monument verwijderd zag worden. Anderzijds is het ook mogelijk dat de oud-schooldirecteur wist hoe bijgeloof kon zorgen voor onrust onder Indonesische onafhankelijkheidsstrijders. Wellicht achtte hij het in het belang van Nederland om het monument weg te halen, om zo verdere provocatie te voorkomen. Hoe dan ook was het monument in zijn ogen niet bevorderlijk voor de unificatie van Nederland en Indië. | ||||||||||||||||||||||
Fascinatie en afschuwIn 1921 publiceerde de Amerikaanse oorlogscorrespondent, journalist en avonturier Edward Alexander Powell (1879-1957) zijn reisgids Where the Strange Trails Go Down. Deze uitgave was gebaseerd op zijn reis tussen 1919 en 1920 door Zuidoost-Azië, waarbij hij ook een bezoek bracht aan de eilanden Java, Bali en Sumatra. Zijn reis was onderdeel van de Goldwyn-Bray-Powell Malaysian Expedition, met als doel filmbeelden op te nemen in het ‘Verre Oosten’. Powells werk staat bekend als het eerste Amerikaanse reisverslag van Bali, waarna de aandacht voor dit eiland sterk toenam.Ga naar eindnoot30 Naar eigen zeggen was Powells reisgids niet bedoeld als praktische handleiding voor reizigers, maar juist voor de mensen die thuis vastzaten aan hun baan of aan andere verplichtingen.Ga naar eindnoot31 De nadruk lag veelal op de door natuur en mens veroorzaakte gevaren waaraan de witte kolonisator werd blootgesteld in de tropen, ‘the dangers and difficulties which beset the colonizing white man in the lands of the Malay’. Zijn werk diende vooral als bron van vermaak en had alle kenmerken van een avonturenroman. Toch komen hier en daar politieke en filosofische reflecties naar voren, zoals Powell zelf ook toegaf. Zijn intentie was om een ‘lighthearted, care-free, casual narrative’ te creëren, maar gaandeweg ‘more serious things have crept, almost imperceptibly, into its pages’.Ga naar eindnoot32 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||
Het verhaal van Erberveld past naadloos in Powells avontuurlijke narratief. Volgens de Amerikaanse avonturier was Erbervelds schedel ‘a relic illustrative of the barbarous punishments which were in vogue during the colony's earlier days’.Ga naar eindnoot33 Hij omschreef vervolgens uitvoerig de straffen die de Indo-Europeaan moest ondergaan: Because of the imperative need of safeguarding the little handful of white colonists against massacre by the natives, it was decided that the half-caste should be punished in a manner which would strike fear to the hearts of the Javanese, who have no particular dread of death in its ordinary forms. The judges did their best to achieve this object, for Erberveld was sentenced to be impaled alive, broken on the wheel, his hands and head cut off, and his body quartered.Ga naar eindnoot34 Volgens historicus Jurrien van Goor waren Amerikaanse toeristen ‘overtuigd van de voortreffelijke kwaliteiten van de Nederlanders als kolonisatoren’.Ga naar eindnoot35 Powell was over het algemeen inderdaad zeer lovend over het Nederlandse koloniale bestuur. Toch weerhield dit hem er niet van om nog een moreel oordeel te vellen over de instandhouding van het Erberveld-monument: ‘I think that, were I the Governor-General of the Indies, I should have that grisly reminder of the bad old days taken down.’Ga naar eindnoot36 De schedel paste duidelijk niet in Powells beeld van de beschaafde en ethische Nederlandse koloniale autoriteiten. Het Amerikaanse reisverslag van Powell contrasteert sterk met dat van de Britse reiziger Robert Hamilton Bruce Lockhart (1887-1970). Lockhart was diplomaat en hoofdredacteur van het conservatieve dagblad London Evening Standard. In zijn jeugd had hij enkele jaren op een rubberplantage in Maleisië gewerkt, maar hij moest gedwongen terugkeren vanwege een besmetting met malaria.Ga naar eindnoot37 In de vroege jaren dertig bezocht hij Nederlands-Indië als onderdeel van zijn grotere reis door Zuidoost-Azië. Zijn Return to Malaya (1936) wordt gekenmerkt door herinneringen uit zijn jeugd en vergelijkingen van koloniale systemen in de verschillende Aziatische landen. Als enige van de vier reizigers sprak Lockhart vloeiend Maleis. De mogelijkheid om te communiceren met de Indonesiërs zorgde wellicht voor zijn andere visie op het Indonesische nationalisme. Lockhart was namelijk gefascineerd door de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging en weigerde om het eiland Java te verlaten voordat hij hier meer over wist. Toen zijn Javaanse gids in Batavia het heilige kanon aan hem liet zien, was hij in eerste instantie niet onder de indruk. Zijn gids poogde hem vervolgens te overtuigen: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||
‘What will happen, Tuan,’ he said, ‘when Queen Wilhelmina and Princess Juliana die?’ he asked me. Lockhart verbaasde zich over de openheid waarmee Indonesiërs over een mogelijke onafhankelijkheid spraken. Als Brits staatsburger kon hij dit goed vergelijken met zijn ervaringen in de Britse koloniën: One could travel, I reflected, the length and breadth of British Malaya without hearing even a whisper of discontent from a Malay against the British rule. Yet here was a Batavian chauffeur talking the same kind of suggestive revolutionary superstition as the Russian peasantry talked in 1910.Ga naar eindnoot39 Lockharts verontwaardigde reactie is deels te verklaren uit zijn conservatieve houding ten opzichte van antikoloniale bewegingen. De Britse reiziger was een groot bewonderaar van gouverneur-generaal B.C. de Jonge, bij wie hij aan het begin van zijn reis op audiëntie ging. Een sterk bestuurder was volgens Lockhart noodzakelijk om sociale onrust te voorkomen, zoals hij het metaforisch wist uit te drukken: ‘The Dutch East Indies are full of political as well as real volcanoes. An unyielding reaction might cause a second Krakatoa. On his own admission Jonkheer de Jonge was one of the brakes’.Ga naar eindnoot40 Deze conservatieve politieke stellingname kenmerkte tevens Lockharts reflectie op het Erberveld-monument in Batavia, dat hij in eerste instantie omschreef als ‘a gruesome illustration of the ancient and modern history of Batavia’.Ga naar eindnoot41 Desondanks was het belangrijk, in Lockharts ogen, om het monument te laten staan, als waarschuwing, niet zozeer voor de Indonesiërs maar vooral voor de Indo-Europeanen: I thought again of that white-washed half-caste skull fixed to the wall beside the Portuguese Church. Among the half-castes of to-day, perhaps even among the more successful, there might be other Pieter Elberfelds, more dangerous and more cunning because they were better educated. There were half-castes in the Volksraat [sic], the limited parliament of the Dutch East Indies. They sat with the native Javanese in the nationalist bloc.Ga naar eindnoot42 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||
Hiermee leek Lockhart beïnvloed te zijn door de Indonesische variant van Erbervelds historie, waarin de samenwerking van Erberveld met de Javaanse adel werd benadrukt. Afgezien van Lockharts persoonlijke voorkeuren zegt dit wellicht dat de Maleise versie van Erbervelds geschiedenis aan het einde van de jaren dertig gangbaarder was geworden. | ||||||||||||||||||||||
Een transnationaal discoursDe literatuurwetenschapper Olf Praamstra toonde kort geleden aan dat het vruchtbaar is om de geschiedenis van Pieter Erberveld te bestuderen in een bredere context dan de Nederlandse. Zoals Praamstra stelt, hebben in de loop der tijd diverse groepen en individuen zich de historische figuur Erberveld toegeëigend, in een Indonesische, Japanse, maar ook Zuid-Afrikaanse context.Ga naar eindnoot43 Hiermee sluit Praamstra aan bij een recente trend in de koloniale geschiedschrijving waarin de oorspronkelijke focus op de afzonderlijke natiestaten plaatsmaakt voor een benadering waarbij het kolonialisme wordt geïnterpreteerd als een gedeeld Europees project. Het voordeel van deze invalshoek is dat dit allerlei dwarsverbanden blootlegt die eerder onzichtbaar bleven.Ga naar eindnoot44 Een dergelijke transnationale aanpak is zeker van belang in de context van het vroegtwintigste-eeuwse Nederlands-Indië, waar nieuwe technologieën en mediakanalen zorgden voor informatie-uitwisseling. Discussies over imperialisme en (anti)kolonialisme in Indië bleven dus niet beperkt tot Nederlandse sferen. De vier reizigers vertonen allen een vergelijkbaar Eurocentrisch perspectief op het imperialisme. Zij rechtvaardigen de positie van de Nederlandse kolonisator door de verdiensten van infrastructuur en onderwijs te benadrukken, en de inferioriteit van de Indonesiërs middels racistische stereotyperingen. Toch, zoals Rick Honings en Peter van Zonneveld in hun bundel over reisliteratuur benadrukken, was er voor reizigers ook ruimte voor kritiek op het Nederlandse koloniale systeem en moet er dus worden gekeken naar nuances.Ga naar eindnoot45 Alle vier de reizigers gaven, aan de hand van de beladen monumenten die zij bezochten, op hun eigen manier uitdrukking aan actuele politieke debatten. De Amerikaanse Powell en de Britse Lockhart vertoonden een soortgelijke fascinatie voor het gruwelijke monument van Erberveld en de vroegmoderne geschiedenis van Batavia onder de VOC. Als buitenlandse toeschouwers leken zij beiden meer beïnvloed te zijn door de Maleise variant van Erbervelds geschiedenis, waarin zijn samenwerking met Indonesiërs centraal stond. Toch was er ook een duidelijk onderscheid: Powells Amerikaanse achtergrond trad naar voren | ||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||
in zijn morele oordeel. Lockhart daarentegen benadrukte het belang van het monument als waarschuwing tegen mogelijke Indo-Europese onrust, een opmerking die wellicht gesterkt werd door contemporaine debatten in het Britse rijk. Hiermee verschilden beide Angelsaksische bezoekers sterk van de Nederlandse schooldirecteur W.J. Heydeman, die zich vooral zorgen maakte over de verdeeldheid die het Erberveld-monument op kon roepen. Zowel bij hem als bij zijn landgenoot Elout stonden de rijkseenheidsgedachte en respect voor de traditionele cultuur van de Javanen voorop. Dit suggereert dat de politieke conservatieve en progressieve tegenpolen wellicht niet zo tekenend waren voor de jaren twintig als gedacht, en dat de gemiddelde Nederlandse reiziger in staat was om nuance aan te brengen in een ogenschijnlijk gepolariseerd debat. De monumenten van Erberveld en Si Jagoer waren klaarblijkelijk meer dan alleen toeristische attracties: zij omvatten diverse historische betekenislagen, die op verschillende manieren konden worden toegeëigend, gecontesteerd en getransformeerd in het discours van internationale toeristen. De vier reisverslagen geven inzicht in hun gedeelde koloniale ervaring, maar ook in de invloed van hun specifieke nationale achtergrond, politieke voorkeuren en culturele vooroordelen. Een dergelijke benadering van zowel Nederlandse als buitenlandse reisverslagen van Nederlands-Indië kan ons zo meer inzicht geven in transnationale discussies over imperialisme, (anti)kolonialisme en het Nederlandse koloniale beleid in de jaren twintig en dertig. | ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||
Emma Hooghwinkel studeerde geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen en rondde daar ook de onderzoeksmaster Historical Literary and Cultural Sciences (HLCS) af. In haar onderzoek richt ze zich voornamelijk op (post)koloniale geschiedenis, veelal op het snijvlak met toerisme- en erfgoedstudies. Ze heeft een speciale interesse voor internationaal toerisme in Nederlands-Indië tijdens de vroege twintigste eeuw en de koloniale propaganda van de Vereeniging Toeristenverkeer te Batavia. Dit resulteerde in haar masterscriptie ‘Canons, temples and palaces. Heritage tourism and memory culture in the context of the late imperial Dutch East Indies, 1908-1940.’ Daarnaast is ze ook actief in de erfgoedwereld, waar ze onder andere betrokken is bij het project ‘Sporen van slavernijverleden in Gelderland’ bij Erfgoed Gelderland. |
|