Indische Letteren. Jaargang 36
(2021)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Herbergen en hotels, pensions en pasanggrahans
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
meisjes meebrengen, want dit was een familiehotel, na 9 uur niet meer hard praten, [...] en om 10 uur gaan de deuren dicht, dus dan moet men het verder zelf maar weten!...Ga naar eindnoot6 Uitzonderlijk enthousiast schreef Walraven over Blommestein, een Europees pension in de badplaats Pasir Putih aan de Oost-Javaanse noordkust. Het droeg de naam van zijn praatgrage uitbater, A.L.M. van Blommestein.Ga naar eindnoot7 Op het schaduwrijke terras ervan waande Walraven zich in het paradijs. In een van de twee houten bungalows, waar je het ruisen van de zee door de wanden heen kon horen, moest men zeker eens gaan slapen.Ga naar eindnoot8 Het beeld dat deze twee auteurs schetsen van de accommodaties in Indië aan het eind van de economische depressie, die grofweg de jaren dertig van de twintigste eeuw omspant, is tegenstrijdig, maar dit kan grotendeels verklaard worden uit een verschil in tekstdoel en uit het soort logementen en plaatsen die beschreven worden. Op basis van haar reistekst Wat ik zag in Indië kunnen we vaststellen dat Van Ammers-Küller tijdens haar reis af en toe logeerde in de gehorige woningen van vrienden of hun familie.Ga naar eindnoot9 Een enkele keer overnachtte ze in een zogenaamde pasanggrahan, een logeergebouw dat de Nederlands-Indische regering speciaal had laten aanleggen voor rondreizende ambtenaren.Ga naar eindnoot10 Maar vaker verbleef ze in de meest exclusieve hotels van Indië, waaronder ‘het onvolprezen Hotel des Indes’ in Batavia, het Bali Hotel in Denpasar, ‘Medans beroemde Hotel de Boer’, en het al genoemde Hotel Prapat op Sumatra.Ga naar eindnoot11 Journalist Walraven van De Indische Courant bezocht daarentegen overwegend goedkopere hotels in kleinere, weinig ‘toeristische’ plaatsen, zoals Rembang aan de noordkust van Midden-Java en het Oost-Javaanse Bangil. Ook Walravens eigen geschiedenis zal zijn belevingen hebben gekleurd: zijn carrière als hoteleigenaar in Pasuruan (Noordoost-Java) was enkele jaren daarvoor uitgedraaid op een financieel fiasco. Wegens gebrek aan inkomsten moest hij na enkele maanden stoppen. Binnen een halfjaar was hij al zijn geld kwijt.Ga naar eindnoot12 Aan de hand van hun teksten kan worden geïllustreerd dat de ervaring van reizigers in Nederlands-Indië medebepaald werd door de accommodaties waar ze tijdelijk verbleven: de hoteliers, het personeel en de andere gasten; de architectonische stijl, de inrichting en de naam. Ook de specifieke anekdotes en geschiedenissen die aan deze logementen verbonden waren en die steeds weer werden verteld, bepaalden hun ervaring. Daarnaast had de locatie van hotels en pensions invloed op het gedeelte van Indië dat gasten te zien kregen. Veel auteurs uit Europa die Batavia in de negentiende eeuw bezochten, vulden hun beschrijvingen van | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
de hoofdstad slechts met wat er in de onmiddellijke nabijheid van hun accommodatie te beleven was.Ga naar eindnoot13 Hoewel het onderzoek naar koloniale reisteksten zich de afgelopen jaren mag verheugen in een toenemende belangstelling, is er nog weinig bekend over de geschiedenis en cultuur van koloniale hotels in Zuidoost-Azië, waaronder die in Nederlands-Indië.Ga naar eindnoot14 Ook naar de historische ontwikkeling van andersoortige accommodaties waar Europese reizigers - toeristen, rondtrekkende ambtenaren en handelaren - in Nederlands-Indië tijdelijk verbleven, is nog nauwelijks onderzoek gedaan. De enkele studies die er zijn, concentreren zich op logementen in een afzonderlijke stad, op één bepaald aspect van toeristische verblijven in Indië of geven informatie over accommodaties in een bepaald type vakantiebestemming, zoals bergresorts. Dat is te betreuren, omdat de geschiedenis daarvan inzicht kan bieden in de sociale interacties tussen verschillende groepen in de koloniale samenleving.Ga naar eindnoot15 De geschiedschrijving van deze verblijfplaatsen wordt echter bemoeilijkt doordat geschikte archieven veelal ontbreken. Met name in de eerste helft van de negentiende eeuw, zo schrijft Toivanen, was het tempo waarmee hotels opengingen en weer sloten, verhuisden en/of van de ene op de andere eigenaar overgingen, hoog.Ga naar eindnoot16 Deze karakteristieken verklaren waarom in veel gevallen uit deze periode weinig tot geen archiefmateriaal is overgeleverd. Wie de geschiedenis van de verblijfplaatsen van Europese reizigers in Nederlands-Indië in kaart wil brengen, is dus voor een belangrijk deel aangewezen op reisverslagen, reisgidsen, gedenkboeken en historische artikelen uit de koloniale tijd. In Nederlandse en Indische tijdschriften verschenen in de eerste helft van de twintigste eeuw meerdere bijdragen over de geschiedenis en toenmalige staat van het hotelwezen in Indië.Ga naar eindnoot17 Hoewel dit materiaal vaak sterk anekdotisch is, (vrijwel) geen inzicht geeft in inheemse perspectieven op deze accommodaties en dus kritisch moet worden benaderd - het geeft eerder een beeld van de contemporaine koloniale mentaliteit dan van de ‘werkelijkheid’ - bevat het niettemin waardevolle gegevens over de verblijfplaatsen van Europese reizigers. In dit artikel wordt op basis van enkele van deze koloniale bronnen, aangevuld met de studies die er wel zijn, een (zeer voorlopig) beeld geschetst van de verschillende soorten accommodaties waar reizende Europeanen in Nederlands-Indië verbleven. Daarbij heb ik me beperkt tot de eilanden Java, Sumatra en Bali, omdat de ontwikkeling van accommodaties in Nederlands-Indië op die eilanden het verst gevorderd was. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Zeventiende en achttiende eeuwStrikt genomen vangt de geschiedenis van Nederlands-Indië als kolonie aan met de opheffing van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) in 1799.Ga naar eindnoot18 Daaruit volgt dat een geschiedenis van het Europese hotelwezen in de kolonie dan begint. Maar ver daarvoor waren er al logementen en logementhouders te vinden in Batavia, de in 1619 gestichte hoofdstad van Oost-Indië en het toenmalige hoofdkwartier van de VOC in Azië.Ga naar eindnoot19 In de herbergen in de Lepelstraat, de Buiten Nieuwpoortstraat en de Heerestraat kwamen soldaten, matrozen en ambachtslieden samen om zich te vermaken. Ze konden er eten en drinken, dobbelen, naar muziek luisteren en kennisnemen van het laatste nieuws dat nieuwkomers brachten. De sociale functie van de herbergen als culturele ontmoetingsplaats voor de Europese gemeenschap vertoont in dit opzicht een opvallende gelijkenis met die van de grote hotels in de steden van twintigste-eeuws Nederlands-Indië. Dat opeenvolgende gouverneurs-generaal heel wat te stellen hadden met de herbergen, hun uitbaters en bezoekers, blijkt uit vele bepalingen die de bestuurders in de loop der tijd afkondigden. Zo werd in 1628 bevolen dat herbergiers alleen gasten die een mes of geweer bezaten, mochten binnenlaten, als de wapens van tevoren werden opgeborgen. Halverwege de achttiende eeuw besloot de Raad van Indië zelf ook een Heerenlogement in Batavia te beginnen, omdat een behoorlijke herberg in Batavia niet te vinden zou zijn. Alleen personen die een hogere rang hadden dan onderofficier, mochten in het - overigens goed bezochte - logement naar binnen.Ga naar eindnoot20 Het bood, evenals vergelijkbare verblijfplaatsen in achttiende-eeuws Europa en Noord-Amerika, een ruimte voor sociale en commerciële ontmoetingen.Ga naar eindnoot21 Er vonden openbare verkopingen plaats, bijeenkomsten van de vrijmetselaars en in de bovenzaal hield het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen aan het eind van de achttiende eeuw zijn vergaderingen. Vanaf 1757 verleende de gouverneur-generaal bovendien toestemming om in het logement een schouwburg op te richten.Ga naar eindnoot22 Hoewel we weinig weten over de herbergen en logementen in het vroegmoderne Batavia, zijn er enkele reisteksten overgeleverd die ons wat meer vertellen over de dagelijkse gang van zaken in deze verblijfplaatsen. Een daarvan is Georg Bernhard Schwartz' Reise in Ost-Indien (1748). De Duitse kuipersgezel Schwartz, die in 1735 in dienst van de VOC in Batavia aankwam, vertelt in dit reisverslag over zijn besluit om in de Kwartierstraat een herberg met kostgangers te gaan uitbaten. Bij een vriend had hij gezien dat er in korte tijd goed geld mee te verdienen was. Toen die terug- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
ging naar Europa, nam Schwartz het bedrijf met inboedel van hem over. Hoewel de kostgangers bleven, kwamen er andere bedienden. Zo verkocht hij de slavin die er tot dan toe werkte, voor 45 daalders en kocht hij een andere die goed Nederlands sprak en thuis was in de keuken. Omdat ze ‘al erg oud’ was en ‘een slechte naam’ had, schrijft Schwartz, hoefde hij voor haar ‘slechts 25 daalders’ te betalen. De slaven deden inkopen voor hem op de markt als hijzelf in de ochtend op de VOC-werkplaats moest zijn. Zij schonken waarschijnlijk ook de Afrikaanse wijn, naast het Nederlandse en zelf gebrouwen bier dat in de herberg verkrijgbaar was. Hijzelf haalde het geld op bij de kostgangers als hij 's middags uit zijn werk thuiskwam.Ga naar eindnoot23 Schwartz was natuurlijk lang niet de enige die in die tijd een logement exploiteerde. Het hoofd van de groep soldaten die als standplaats het fort Angkee had, baatte daar eveneens een herberg uit, waar zeelieden biljartten en kegelden. Daarnaast waren er Chinese herbergiers actief. Wat Schwartz' reistekst wel laat zien, is dat Euro peanen bij de exploitatie van herbergen in Oost-Indië gebruikmaakten van slavenarbeid. Dat is in lijn met wat we weten over de herbergen in Brits-Amerika, waar niet alleen slaven werkten maar ook geveild werden op de veranda.Ga naar eindnoot24 Het doet ook vermoeden dat de raciale scheidslijn die later in de Europese hotels in Nederlands-Indië zichtbaar was - denk aan de rij van inheemse bedienden die de beroemde rijsttafel uitserveerde aan het grotendeels westerse publiek dat het Bataviase Hotel des Indes bezocht - in de VOC-tijd al bestond in de logementen die Europeanen bezochten. | ||||||||||||||||||||||||||||||
De periode 1800-1870In het begin van de negentiende eeuw nam het aantal logementen van het gouvernement op Java aanzienlijk toe. Tijdens het bewind van gouverneur-generaal Herman Willem Daendels (1807-1810) verrezen er langs de Grote Postweg, die liep over de volle lengte van Java, herbergen en kleinere logeergebouwen, de zogeheten pasanggrahans. Daendels liet de logementen, net als de Grote Postweg zelf, door inheemse dwangarbeiders aanleggen. In de decennia daarna kwamen er voornamelijk aan de kust en in bergachtige gebieden op Java tientallen bij. Alleen al in West-Java zouden er aan het eind van de negentiende eeuw circa honderd hebben gestaan.Ga naar eindnoot25 In het in 1809 uitgevaardigde ‘Reglement voor de posterijen en voor de inspectie der wegen en herbergen op Java’ werd voorgeschreven aan welke eisen de herbergen moesten voldoen: het logeergebouw diende ten minste zes of acht degelijke slaapkamers te | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, een paardenstal en twee postwagens. Ook moesten er bijgebouwen zijn voor bedienden en een afzonderlijk verblijf voor de herbergier.Ga naar eindnoot26
Schilderij van het Huis op Rijswijk (Batavia) dat Pieter Tency in 1794 liet bouwen. Hier opende in 1846 Hotel der Nederlanden. Ernest Alfred Hardouin (1835-1845). Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.
De herbergen en pasanggrahans die beheerd werden door de overheid, waren in eerste instantie bedoeld voor rondrekkende ambtenaren en officieren, maar mochten met toestemming van het gouvernement ook door particulieren worden gebruikt. Voor 2,55 gulden per persoon per dag kregen bezoekers daar tot het begin van de jaren 1820 ontbijt en zowel 's middags als 's avonds warm eten (in 1823 ging het tarief omhoog naar vijf gulden). Thee of koffie in de ochtend en in de namiddag was eveneens bij de prijs inbegrepen, maar voor de bedienden die meereisden, moesten bezoekers een klein bedrag extra betalen.Ga naar eindnoot27 Wat later dan de accommodaties die het gouvernement liet bouwen, was de opkomst van de Europese hotels in de belangrijkste havensteden op Java, zoals Batavia | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
en Semarang, die in de loop van de negentiende eeuw een snelle groei doormaakten.Ga naar eindnoot28 De herinrichting en uitbreiding van de koloniale metropolen die hierdoor noodzakelijk waren, brachten grote veranderingen in het stadsbeeld met zich mee. Zo kwamen in Batavia in de eerste helft van de negentiende eeuw zowel de regeringsgebouwen als de woningen van de Europese elite verder landinwaarts te liggen in Weltevreden rond het Koningsplein. Hier verrezen monumentale koloniale bouwwerken, waaronder de protestantse Willemskerk en het nieuwe paleis van de gouverneur-generaal, waarvan de bouw voltooid was in respectievelijk 1879 en 1839.Ga naar eindnoot29
Het Marine Hotel in Batavia (circa 1870). Foto: Isidore van Kinsbergen. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen.
In die omgeving openden rond 1830, in nieuwe gebouwen en voormalige particuliere Europese huizen, eveneens het Marine Hotel, Hotel de Provence, Hotel Palais Royale en het Amsterdamsche Hotel. De drie laatstgenoemde zouden halverwege de negentiende eeuw de naam krijgen waaronder ze in de koloniale tijd bekend werden: Hotel Palais Royale werd Hotel der Nederlanden (1846); Hotel de Provence werd, na korte tijd Hotel Rotterdam (1851) te hebben geheten, Hotel des Indes (1856); het Amsterdamsche Hotel ging verder onder de naam Java Hotel (1856). Deze logementen waren een nieuw element in het koloniale stadsbeeld.Ga naar eindnoot30 In dit nieuwe centrum van het Nederlandse koloniale gezag vonden veel reizigers uit Europa, die niet introkken bij vrienden of bekenden, vanaf die tijd een onderkomen. Zij logeerden er in een van de vier hotels die zich in de decennia na hun opening wisten te ontpoppen tot de belangrijkste van heel Indië. Hoewel het Marine Hotel al in 1888 ter ziele ging, bleven de andere drie tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog eersteklas accommodaties. Daarnaast begonnen verschillende bergplaatsen op Java zich rond 1850 langzaamaan tot vakantieoorden voor westerlingen te ontwikkelen. Voor inwoners van Batavia waren Buitenzorg, Garut en Sukabumi aan het eind van de negentiende eeuw | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
belangrijke bergresorts.Ga naar eindnoot31 Welgestelde Europeanen uit de lagergelegen grote steden op Java kwamen er in het weekend of in de vakantie om te recreëren, of voor een langere tijd tot herstel van de gezondheid. In de koelere, als gezonder beschouwde hooglanden konden zij even ontsnappen aan de drukkende tropische hitte. In de omgeving van Garut kon men zwavelbronnen, meren en kraters bewonderen. Wie tijdelijk in Buitenzorg verbleef, wandelde door de botanische tuin of maakte een uitstapje naar het nabijgelegen Batutulis, dat beroemd was om zijn bewerkte heilige stenen met afbeeldingen en Oud-Javaanse inscripties.Ga naar eindnoot32 Het toenemende aantal bezoekers in deze bergplaatsen resulteerde aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw ook in een groeiend aantal accommodaties, waaronder hotels, pensions en sanatoria. Reizigers die de schoonheid van de binnenlanden van Java wilden bewonderen, bleven het grootste deel van de negentiende eeuw echter afhankelijk van pasanggrahans en van de gastvrijheid van de Europeanen die in deze gebieden gevestigd waren. Wel waren er in de belangrijkste plaatsen Europese logementen te vinden die - als we A.E. Croockewit mogen geloven - ‘beter zijn dan men ze in menige bergstreek van Europa zal aantreffen’.Ga naar eindnoot33 Omdat er vaak perioden waren dat er dagenlang niemand arriveerde, kregen de meeste van de hotels in de binnenlanden een subsidie van het gouvernement. Croockewit, die in 1866 in De Gids schreef over zijn reis door de bergachtige Preanger (West-Java), had met name lof voor hetzelfde tarief dat al deze Europese accommodaties hanteerden. Voor de slaapplek, het ontbijt, de lunch (een rijsttafel) en het diner moest men (nog altijd) vijf gulden betalen. Een goede fles rode wijn kostte twee gulden, een fles bier één. ‘Prijzen die,’ aldus Croockewit, ‘de duurte der meeste levensbehoeften van den Europeaan in Indië in aanmerking genomen, niet te hoog zijn’. Een nadelige kant aan het gehanteerde tarief was er ook: wie alleen overnachtte en niets at of dronk, betaalde dezelfde prijs.Ga naar eindnoot34 Een karakteristiek element van de koloniale hotels in deze periode was de gemeenschappelijke tafel, waaraan de beheerder of eigenaar zijn of haar vaste plaats aan het hoofd had.Ga naar eindnoot35 Het gezamenlijk samenkomen creëerde een gevoel van verbondenheid tussen de uitbater en de gasten.Ga naar eindnoot36 Veel sterker dan in de twintigste eeuw werden de uitbaters van de logementen, die veelvuldig werden aangeduid als ‘moeder’ of ‘vader’, met hun hotel vereenzelvigd. Als Croockewitt Bandung aandoet, wordt het plaatselijke logement bestierd door ‘Moeder Houwer’, die ‘naar men zegt, zeven wettige mannen heeft gehad.’Ga naar eindnoot37 ‘Moeder Spaanderman’, die bijna dertig jaar lang aan het hoofd stond van het Java Hotel, was een beroemdheid in Indië. Wanneer zij in 1885 het hotel verkoopt, meldt het Soerabaiasch Handelsblad opgelucht dat | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
ze ‘in het hotel [zal] blijven wonen en aan tafel de eereplaats [zal] blijven innemen, zoodat het hotel in haren geest zal worden voortgezet.’Ga naar eindnoot38 De waardering van reizigers voor koloniale hotels rond 1850 lijkt sterk te hebben afgehangen van wat de accommodaties uitstraalden, en minder van de diensten die de logementen werkelijk konden leveren. De hotels zetten zichzelf in de markt en werden door westerse reizigers gezien als een uitbreiding van de Europese gastvrijheidsindustrie in een koloniale omgeving. Zij werden voorgesteld als een representatie van de beschavende invloed van de Europese cultuur en het Europese sociale leven.Ga naar eindnoot39 | ||||||||||||||||||||||||||||||
De periode 1870-1929Na de opening van het Suezkanaal in 1869 beginnen de Europese hotels in belangrijke grote havensteden van Zuidoost-Azië als Colombo en Singapore hogere standaarden te bieden op het gebied van accommodatie. Het comfort neemt toe en meer dan daarvoor, krijgen deze hotels een uitgesproken kosmopolitisch en modern karakter.Ga naar eindnoot40 Deze ontwikkeling lijkt niet veel later ook in de grote kuststeden op Java te zijn ingezet. M.A.J. Kelling stelt in zijn korte schets over de geschiedenis van de Indische hotels, die in 1929 verscheen in De Indische Gids, dat de ‘oude familie-hotellerie, het burgerlijke, het eenvoudige pension, dat de reizigers vriendelijk welkom heette’, vanaf 1880 plaats begon te maken voor het grotere en smaakvoller ingerichte ‘moderne hotel’.Ga naar eindnoot41 Enkele pagina's later nuanceert Kelling die mededeling enigszins door te schrijven dat het ‘Nederlandsch-Indische hotelwezen eigenlijk eerst goed tot ontwikkeling [kwam] kort na den grooten oorlog’, dat wil zeggen: de Eerste Wereldoorlog.Ga naar eindnoot42 De grote hotels van Batavia, Bandung, Semarang en Surabaya op Java en het Hotel de Boer in Medan op Sumatra zouden toen tot modernisering zijn overgegaan.Ga naar eindnoot43 Ze ‘kregen strijkjes en dansgelegenheden, de gasten variéténummers te genieten, dikwijls ten koste van den hotelgast die rust prefereerde. Maar dat was toen eenmaal de geest van den tijd en daar moesten de hoteldirecties - soms ongaarne - aan toegeven.’Ga naar eindnoot44 De modernisering van de hotels tijdens het interbellum had echter niet alleen betrekking op het westerse culturele vermaak, maar ook op de techniek. Er werden waterleidingen aangelegd, hotels werden aangesloten op het telefoonnet en de elektrische verlichting deed haar intrede in eetzaal en gastenkamers.Ga naar eindnoot45 Wie hoopte letterlijk in een warm bad terecht te komen, werd nog vaak teleurgesteld. In het | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
begin van de jaren twintig was er ook in de grote toeristische hotels op Java slechts koud badwater.Ga naar eindnoot46 Direct na de Eerste Wereldoorlog begon de in 1919 opgerichte Nederlandsch-Indische Hotelvereeniging met de aankoop, verbouwing, uitbreiding en het beheer van verschillende berghotels op Java.Ga naar eindnoot47 De vereniging, die was opgericht door enkele vermogende suikerplanters uit Midden-Java, wilde hiermee niet alleen het toerisme bevorderen. Deelnemende investeerders hoopten eveneens een mooie rente te vangen.Ga naar eindnoot48 Toen het vreemdelingenverkeer in de jaren na de Eerste Wereldoorlog flink toenam, moest de beschikbare logeerruimte in de belangrijkste steden op Java in ieder geval aanzienlijk worden uitgebreid. De Vereeniging Toeristenverkeer schrijft in haar jaarverslag van 1919 dat reizigers uit Singapore die in Batavia wilden overnachten, na aankomst herhaaldelijk bot vingen. Het jaar daarna kon de vereniging echter melden dat de situatie was verbeterd, onder meer door de uitbreiding van Hotel Koningsplein in Weltevreden (Batavia). De vereniging stelde bovendien dat het vrijwel altijd mogelijk was om een kamer te vinden in de toeristische plaatsen op Java. Slechts in Surabaya was werkelijk sprake van een tekort aan hotelruimte, maar daar zouden in 1921 twee hotels opengaan. Ook het Nederlands-Indische gouvernement hielp volgens de vereniging, voortvarend mee aan de verbetering van het hotelwezen. Samen met de stoomvaartmaatschappijen zou het verschillende hotels in de hoofdstad gaan bouwen.Ga naar eindnoot49 Aan het eind van de negentiende eeuw doet niet alleen het ‘moderne’ hotel op Java zijn intrede, maar zien we ook de eerste Europese hotels verrijzen in Medan op Sumatra. Deze stad werd in 1880 op Noord-Sumatra gesticht en groeide uit tot het bestuurlijke en economische centrum van de rubberindustrie en de tabaksteelt op Deli. Het hotel De Vink - de voorloper van het Grand Hotel Medan - bood vanaf 1884 de ruimte voor de toneel- en muziekvoorstellingen van ‘Gezelligheid in Deli’.Ga naar eindnoot50 Samen met het eersteklas Hotel de Boer, dat in 1898 zijn deuren opende, kon het Grand Hotel Medan wedijveren met de meest luxueuze accommodaties op Java.Ga naar eindnoot51 Beroemd en berucht waren de planters die tijdens hun rustdagen samenkwamen in Hotel de Boer om uitbundig feest te vieren.Ga naar eindnoot52 Hoewel reizigers op Sumatra tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog meer dan op Java aangewezen bleven op pasanggrahans, werden in deze periode ook op Sumatra verschillende heuvelresorts populaire vakantieoorden.Ga naar eindnoot53 Het koloniale Brastagi, dat gelegen was in de hooglanden van Noord-Sumatra, was een bekend toeristisch centrum. Kort na de eeuwwisseling vestigden zich hier meerdere kleine hotels en pensions.Ga naar eindnoot54 Nadat het hotelgebouw in 1929 afbrandde, verrees in Brastagi het grote luxe | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Grand Hotel Brastagi. Daar konden vermoeide planters en buitenlandse plezierreizigers zich zowel vermaken op de tennis- en golfbaan als in het zwembad en de manege.Ga naar eindnoot55
Europese vrouw bij de pasanggrahan in Munduk op Bali (1920). Collectie UB Leiden/KITLV.
Bali ontwikkelde zich later dan Java en Sumatra tot een toeristisch eiland. Hoewel Nederlandse troepen in de negentiende eeuw al tal van expedities hadden ondernomen naar Bali, was het eiland na een gewelddadige verovering pas in 1908 volledig door Nederland gekoloniseerd. Enkele jaren daarna zagen de eerste reisgidsen en brochures die zich richtten op (potentiële) westerse plezierreizigers, het licht en verschenen er reisboeken die de belangstelling opwekten voor het eiland als een toeristisch ‘wonderland’. ‘Rond te zwerven door die prachtige landschappen, nu eens te midden der ongerepte en majestueuse natuur, dan weer door fraaie bouwvelden, langs hooge bergen en trotsche vulkanen met liefelijke meren en vriendelijke dalen dan wel ijzingwekkende afgronden, is een waar genot,’ zo schreef de socialistische politicus en ingenieur Henri van Kol in zijn Zwerftochten door Bali (1911).Ga naar eindnoot56 Vanaf 1914 begon de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM), die een verbinding tussen de oostkust van Java en Bali onderhield, toeristische brochures uit te geven over Bali.Ga naar eindnoot57 Van een hoogwaardige infrastructuur voor plezierreizigers was, kort na de gewelddadige verovering, echter nog allerminst sprake. De baai van | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Benoa, de aanlegplaats aan de zuidkust, was zo ondiep dat stoomschepen er niet binnen konden varen. Een vroege toeristische reisgids over Bali waarschuwt passagiers dat ze de laatste meters wellicht door het water moeten waden.Ga naar eindnoot58 Problematischer was dat geschikte accommodaties voor reizigers aanvankelijk zo goed als afwezig waren. Op het hele eiland was tot 1928 geen hotel te vinden. Een enkele westerse reiziger kon vóór die tijd terecht in het paleis van een Balinese vorst.Ga naar eindnoot59 En wie goede connecties had, veel gezag of wat geluk, kon een tijdelijk onderkomen vinden ten huize van hoge bestuursambtenaren. Toen de Europese assistent-resident Max Buttner van der Jagt, die op Java woonde, er de zomer van 1921 doorbracht, logeerde hij bijvoorbeeld bij H.T. Damsté, de toenmalige resident van Bali en Lombok, bij de assistent-resident en in de ‘prachtstandplaats’ van een controleur.Ga naar eindnoot60 Louis Couperus en zijn vrouw konden enkele maanden later eveneens bij Damsté terecht.Ga naar eindnoot61 De meeste reizigers waren tot de komst van het eerste hotel echter volledig aangewezen op de logeergebouwen van het gouvernement, waaraan in vroegtwintigste-eeuwse reisgidsen en -verslagen over Bali een nogal wisselende beoordeling ten deel viel. De door het gouvernement gesubsidieerde Nederlands-Indische Vereeniging Toeristenverkeer (1908-1942) meldde, niet heel verwonderlijk gezien haar promotionele doelstelling, in de Illustrated Tourist Guide to East Java, Bali and Lombok (1914) dat het comfort en beheer van de logementen op Bali zonder meer in orde waren. Je kon er meestal goed eten en drinken, je had er prima bedden en lakens, en ze waren relatief goedkoop.Ga naar eindnoot62 Maar ook verschillende reizigers uit die tijd waren te spreken over de logeergelegenheden.Ga naar eindnoot63 Soms waren ze schitterend gelegen in een rozentuin, hadden ze een zwembad of boden ze bij zonsopgang een prachtig schouwspel vanaf de voorgalerij. Een enkel logement bood zijn gasten aanvullende diensten aan. Je kon er paarden reserveren of tegen een kleine vergoeding Balinese ‘volksspelen’ bestellen.Ga naar eindnoot64 Toch gingen overnachtingen op Bali aan het begin van de twintigste eeuw nog vergezeld van tal van belemmeringen en ongemakken voor Europese reizigers. Toen Van Kol september 1911 Bali bereisde, kon hij weliswaar een nacht doorbrengen in het ‘prachtverblijf’ van een Balinese vorst, maar het bed was klein en ‘zoowel elke wasch- als badgelegenheid werd er gemist’.Ga naar eindnoot65 Zeker, er waren enkele nette pasanggrahans, maar bij andere was volgens Van Kol bij aankomst bediening in geen velde of wege te bekennen. Zelf de zoon van een hotelhouder, ventileerde Van Kol in zijn reisverhaal uitgebreid zijn onvrede over de erbarmelijke staat van de meeste logeergebouwen: ze hadden geen badwater of vuur om te koken, waren ongezond (‘een | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
broeinest voor malaria en dysenterie’), gesloten of kort daarvoor door het Nederlandse bestuur provisorisch neergezet tussen de brokstukken van door de Nederlanders verwoeste gebouwen.Ga naar eindnoot66 Over de puinhopen die de koloniale oorlog zo kort daarvoor had aangericht, kon hij, ook met veel moeite, niet heen kijken.
Het Bali Hotel in Denpasar (circa 1935). Foto: Sagami. Collectie UB Leiden/KITLV.
Daarnaast deden de administratieve omslachtigheden zich terdege voelen. Vakantiegangers die op de bonnefooi naar Bali trokken, liepen een aanzienlijke kans bij een pasanggrahan te arriveren die volgeboekt was. Het aantal kamers in de logementen was beperkt, waardoor groepen die uit meer dan drie personen bestonden, sowieso niet gehuisvest konden worden. Bovendien kregen rondtrekkende ambtenaren voorrang. Voor de grotere georganiseerde reisgezelschappen die een cruise maakten langs Bali en andere delen van de archipel, speelden deze problemen minder. Zij overnachtten niet altijd in een hotel, maar sliepen ook op het schip zelf.Ga naar eindnoot67 | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De periode 1929-1942De toeristische mogelijkheden van Bali gingen een nieuwe fase in toen het Bali Hotel in 1928 zijn deuren opende. Vanaf dat moment waren veel westerse toeristen alleen nog daar of in het betaalbaarder Hotel Satrya (1930) te vinden.Ga naar eindnoot68 Beide accommodaties waren gevestigd in het toeristische centrum Denpasar. Aangekomen in de haven van Buleleng in Noord-Bali ging Van Ammers-Küller in een taxi linea recta naar haar ‘verblijfplaats’ aan de andere kant van het eiland, het grote Bali Hotel van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij.Ga naar eindnoot69 De volgende dagen liet ze zich vandaaruit door Balinese chauffeurs per auto naar bezienswaardigheden rijden. Voor de welgestelde westerse vakantiegangers moet het een verademing zijn geweest dat ze nu eindelijk Bali konden bewonderen zonder de luxe waarop ze zo gesteld waren, te hoeven missen. Hier kleedde men zich voor het diner om daarna vanuit een ‘gemakkelijken stoel’ te gaan kijken naar de elektrisch verlichte voorstellingen van Balinese dansers op het terras.Ga naar eindnoot70 In L. van der Wilks toeristische ‘Bali-Impressies’, die in de jaren 1931 en 1932 verschenen in het tijdschrift Tropisch Nederland, worden geen pasanggrahans beschreven; ook Van Ammers-Küller spreekt met geen woord over deze logeergebouwen als ze haar indrukken van Bali weergeeft in haar reisboek Wat ik zag in Indië. Het Bali Hotel is in de twee reisbeschrijvingen hét centrum vanwaaruit de activiteiten worden ondernomen, als ze zich al niet afspelen op het hotelterrein zelf. Hiermee is de mogelijkheid voor westerse toeristen als Van Ammers-Küller om met de inheemse bevolking en omgeving in contact te komen, sterk begrensd, evenals de kans om direct met negatieve kanten van de koloniale overheersing te worden geconfronteerd. Snel nadat het hotelwezen op Bali een eerste fase was ingegaan, brak een zware tijd aan voor de Indische hotels in het algemeen. Jo van Ammers-Küller schetst in haar reisverslag uit 1939 een overwegend rooskleurig beeld van de toenmalige accommodaties in Nederlands-Indië. In de drukbezochte bergdorpen op Java waren de ‘kleine hotelletjes’ en bungalows de afgelopen tijd ‘als paddenstoelen uit den grond [...] gekomen.’Ga naar eindnoot71 Maar de beurscrash van 1929, die uitmondde in de wereldwijde economische crisis van de jaren dertig, had serieuze gevolgen voor de horeca in de koloniale steden van Zuidoost-Azië. Zoals eerder opgemerkt was Walravens kortstondige carrière als hoteleigenaar in Pasuruan niet bepaald een financieel succes; de plaats bleek uitgestorven rond 1930. Illustratief voor de malaise is ook de geschiedenis van Hotel des Galeries in Batavia. Vrijwel direct na de opening in 1932 vroeg het hotel uitstel van betaling.Ga naar eindnoot72 Twee jaar later werd het faillissement aange- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
vraagd.Ga naar eindnoot73 Van Blommestein, de eigenaar van het pension in Pasir Putih die Walraven in 1938 zo hartelijk ontving, werd in 1938 eveneens persoonlijk failliet verklaard.Ga naar eindnoot74 Niet alleen in de reisschetsen van Willem Walraven is doorlopend aandacht voor het betreurenswaardige lot van de hotelhouder, maar ook tijdschrift- en krantenartikelen over het hotelwezen in Indië uit die tijd reppen over de ‘afgenomen toeristenstroom’. In januari 1933 schreef een redacteur van Het Algemeen Handelsblad voor Nederlandsch-Indië dat Pasuruan op Oost-Java vervallen was: ‘De beide hotels [...] hebben niets te beteekenen, en bestaan van de ongehuwde ambtenaren.’Ga naar eindnoot75 Maar er was nog hoop. Zo schreef S.A. Reitsma aan het begin van de crisisjaren in het tijdschrift Tropisch Nederland: Als straks de malaise voorbij is, dan begint de vreemdelingen-trek weer in verhoogde mate. Dan zal het verkeers- en hôtelwezen in Indië paraat zijn om alle verwachtingen niet te beschamen. Immers dan zullen uit alle oorden de vreemdelingen weder toestroomen om met ons mooie Indië kennis te maken en er daarna den lof van te verkondigen.Ga naar eindnoot76 Het voorzichtige herstel van de economie in de tweede helft van de jaren dertig werd echter gestopt door de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog.Ga naar eindnoot77 Al voordat er daadwerkelijk sprake was van een mondiale strijd, legden oplopende politieke spanningen in Europa ook het internationale toeristenverkeer in Nederlands-Indië aan banden. Van Ammers-Küller logeerde in september 1938 vier dagen in Fort de Kock (West-Sumatra). In de eetzaal van het hotel weerklonken ‘van de soep tot het dessert’ de nieuwsberichten over een dreigende oorlog.Ga naar eindnoot78 Wanneer de Nederlandse journalist J.K. Brederode in december 1939 Bali bezoekt, zijn de twee Europese hotels in het toeristische centrum Denpasar uitgestorven.Ga naar eindnoot79 Amerikaanse, Engelse en Franse toeristen zijn in geen velden of wegen te bekennen. De mogelijkheid niet meer veilig terug te kunnen keren naar huis is voor hen eenvoudigweg te groot. | ||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitNa de Tweede Wereldoorlog hield Nederlands-Indië, en daarmee ook het Indische hotelwezen, op te bestaan. Al tijdens de Japanse bezetting veranderden hotels in Indië van functie en naam. Zo deden verschillende hotels in de archipel tijdens de Tweede Wereloorlog dienst als interneringskamp.Ga naar eindnoot80 In een grootschalige onderneming alles wat Nederlands was, uit Indië te bannen en de Japanse cultuur in Oost- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Azië te verbreiden, doopten de Japanners Des Indes tijdens de Tweede Wereldoorlog om tot Miyako Hoteru.Ga naar eindnoot81 Het veranderen van hotelnamen om publieke tekenen die herinnerden aan het koloniale verleden te verwijderen, ging door na het ontstaan van de Republiek Indonesië. In 1958 werd Hotel der Nederlanden omgedoopt tot Hotel Dharma Nirmala.Ga naar eindnoot82 Hotel des Indes ging vanaf 1960 veelbetekenend verder als Duta Indonesia: ‘Gezant van Indonesië’. De noodzaak die zowel de Japanse bezetter als de Indonesische regering voelden om behalve de namen van steden, wijken en pleinen, ook die van hotels te wijzigen, toont hoezeer Europese accommodaties in de archipel in de eeuwen daarvoor het koloniale systeem vertegenwoordigden. De aanwezigheid ervan in het straatbeeld en de Europese namen waren publieke symbolen van de koloniale overheersing. De hotels - en de herbergen, pensions en pasanggrahans - waren podia waar de veronderstelde Europese ‘superioriteit’ in de eeuwen daarvoor doorlopend kon worden getoond. Zij probeerden een scheiding tussen Oost en West in stand te houden. Of het einde van de kolonie Nederlands-Indië ook betekende dat de rol van hotels in de Indonesische archipel was uitgespeeld bij de instandhouding van imperialistische hiërarchieën? Daaraan kan worden getwijfeld. Wanneer de in Bandung geboren schrijver en journalist Johan Fabricius (1889-1981) rond 1970 een nostalgische groepsreis maakt door Indonesië, mogen de Javaanse mannelijke bedienden in het vervallen Duta Indonesia niet meer met jongos of boy worden aangesproken. Maar tijdens zijn bezoek aan hotel Savoy Homann in zijn geboortestad, dat vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Azië een prestigieus nieuw onderkomen kreeg, speelt een Indonesisch orkest speciaal voor de Nederlandse gasten ‘De Zilvervloot’.Ga naar eindnoot83 | ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Nick Tomberge (1991) studeerde Nederlands in Leiden, waarna hij enkele jaren werkte als docent Nederlands. Vanaf 2020 is hij als promovendus verbonden aan het onderzoeks project Voicing the Colony. Travelers in the Dutch East Indies, 1800-1945, dat geleid wordt door Rick Honings (Universiteit Leiden). Zijn promotieonderzoek concentreert zich op de toeristische teksten van Nederlandse reizigers in Nederlands-Indië tussen 1870 en 1945. |
|