Indische Letteren. Jaargang 36
(2021)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||
Schreeuwende apen, zingende vogels en fluitende kogels
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||
tuurhistorisch erfgoed in Nederland.Ga naar eindnoot3 De dagboeken van Van Oort maken deel uit van het archief van de Natuurkundige Commissie, dat verder bestaat uit de dagboeken van enkele andere Commissieleden, brieven, veldaantekeningen en tekeningen. Deze archiefstukken kunnen veel licht werpen op dit stuk koloniale geschiedenis.Ga naar eindnoot4
Pieter van Oort, Zelfportret. Onderschrift: ‘Na mijn dood mijne ouders te zenden’. Zwart en rood krijt op papier. Java, tussen 1826 en februari 1833. Collectie Centraal Museum Utrecht, 9324.
In het archief van de Natuurkundige Commissie, bewaard in Naturalis Biodiversity Center, wordt een bijzondere plek ingenomen door de papieren nalatenschap van de tekenaar Pieter van Oort. Naast zijn natuurgetrouwe planten- en dierentekeningen, heeft Van Oort met zijn dagboeken een belangrijke bron voor historici nagelaten, waarmee de verwevenheid van natuurhistorisch onderzoek met de opkomst van een koloniale staat in Nederlands-Indië in de negentiende eeuw in kaart gebracht kan worden. Wereldberoemde natuurhistorische collecties zoals die nu bij Naturalis in Leiden te vinden zijn, hebben hun snelle groei aan deze koloniale verzamel- en ver- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||
kenningsdrift te danken. Aangezien de genoemde reisdagboeken nooit voor publicatie bedoeld waren, geven zij een fascinerende inkijk in de politieke werkelijkheid van een eiland dat door een koloniale oorlog was verscheurd. Terwijl Salomon Müller (1804-1864) en Pieter Willem Korthals (1807-1892) hun dagboeken vooral gebruikten om wetenschappelijke informatie over planten en dieren vast te leggen, waren ze voor Pieter van Oort een plek voor zelfreflectie en nauwkeurige observatie van gebeurtenissen en ontmoetingen. Net zoals tijdens zijn eerdere reizen in de regio, vulde hij ook gedurende zijn tijd op Sumatra met veel oog voor detail bijna dagelijks pagina's, waarop hij aan zijn familie en vrienden op een levendige manier verslag uitbracht van de verbreding van zijn kennis over Minangkabau, een streek die koloniale bestuurders in de eerste helft van de negentiende eeuw steeds meer als een integraal onderdeel van het Nederlandse koloniale rijk in Zuidoost-Azië beschouwden.Ga naar eindnoot5 | ||||||||||||||||||||||||
Een Utrechter in IndiëPieter van Oort was zeven jaar daarvoor, in juni 1826, op Java aangekomen, na een reis van ruim zes maanden vanuit zijn geboortestad Utrecht. De toen 21-jarige Pieter, de oudste zoon van de kunstschilder Hendrik van Oort (1775-1847) en zijn vrouw Adriana Stekelenburg (1780-1832), zou als tekenaar deel gaan uitmaken van de Natuurkundige Commissie voor Nederlandsch-Indië. Deze in 1820, mede op instigatie van koning Willem I, opgerichte commissie had als doel zo veel mogelijk dieren, planten (ook nutsgewassen) en mineralen te bestuderen en naar Nederland te sturen, waar ze opgenomen zouden worden in de collectie van het eveneens in 1820 opgerichte Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden (het huidige Naturalis Biodiversity Center). Daarnaast hadden de Commissieleden de taak om informatie te verzamelen over de lokale cultuur en landbouw en om te zoeken naar mogelijkheden voor de exploitatie van grondstoffen als zilver, goud, tin en steenkool.Ga naar eindnoot6 Van Oort had binnen de expeditie een belangrijke ondersteunende functie: hij moest de door de Commissieleden verzamelde natuurhistorische objecten vastleggen in nauwkeurige wetenschappelijke tekeningen en ook landschappen en aspecten van het lokale leven afbeelden. Daarnaast kreeg hij de taak om informatie over de geschiedenis van de regio te verzamelen en had hij de verantwoordelijkheid voor de financiële en inhoudelijke verslaglegging van de Commissie jegens de koloniale regering in Batavia. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||
Pieter van Oort, Botanische tuin en het paleis van de gouverneur-generaal in Buitenzorg (Bogor). Aquareltekening op papier. Java, 1826-1833. Particuliere collectie.
De standplaats van de Commissie op Java was het Natuuronderzoekershuis, dat gelegen was in 's Lands Plantentuin in Buitenzorg. Van Oort beschrijft die thuisbasis nergens in zijn dagboeken, die hij bijhield vanaf zijn vertrek uit Utrecht tot zijn dood op Sumatra. Het zal er echter niet heel anders hebben uitgezien dan wat hij schreef over een aan de Commissieleden toegewezen huis tijdens een verblijf op Ambon: De woning werd ras in een Natuurkundig Laboratorium herschapen [...]. Hier lagen gedroogde planten, daar zag men een bank vol mineralien, aan de deur stonden enige vaten en kisten met natte en droge dieren, en eindelijk zag men hier en daar een boek vol platen en teekeningen liggen.Ga naar eindnoot7 Vanuit het Natuuronderzoekershuis in Buitenzorg werden de verzamelde dieren en planten zorgvuldig in kisten ingepakt en klaargemaakt voor verzending naar Europa. Eindbestemming was het Leidse Rijksmuseum van Natuurlijke Historie. In het Natuuronderzoekershuis werd ook een groot deel van de gemaakte veld(aan)tekeningen uitgewerkt tot volwaardige wetenschappelijke beschrijvingen en tekeningen, die in kopie meegezonden werden in de voor Leiden bestemde kisten. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||
Planten en dieren werden in Van Oorts eerste jaar in Indië verzameld tijdens dagtochten maar ook tijdens maandenlange expedities, waarbij de Goenong Parang nabij Kumbang Koening en de Goenong Pangerango bij Buitenzorg onderzocht werden. | ||||||||||||||||||||||||
Op zoek naar onbeschreven flora en faunaHoewel er tijdens deze tochten zeker tot dan toe in Europa onbekende soorten ontdekt werden, viel de hoeveelheid toch wat tegen: met name een eerder in 1820 uitgezonden groep wetenschappers van de Natuurkundige Commissie bleek al veel van de natuur op Java beschreven te hebben. De ambitie van zowel het Leidse Rijksmuseum als de Commissieleden reikte verder, waardoor de behoefte ontstond om het onderzoek voort te zetten in gebieden die nog niet eerder onderzocht waren. Daarbij kwam Sumatra al snel in beeld. Vanuit Europees natuurhistorisch oogpunt was dat eiland nog vrijwel onbekend terrein: er was tot dan toe alleen beperkt onderzoek uitgevoerd in Benkoelen door William Marsden (1754-1836) en Thomas Stamford Raffles (1781-1826). Raffles en Marsden waren behalve bestuurders in dienst van de Britse Oost-Indische Compagnie (EIC) ook gedreven natuuronderzoekers.Ga naar eindnoot8 Al in april 1827, nog geen jaar na Van Oorts aankomst in Indië, viel het besluit voor een spoedig vertrek naar Sumatra. Het enthousiasme voor deze reis zal ongetwijfeld aangewakkerd zijn door een collectie Sumatraanse naturalia die Commissielid Heinrich Boie (1794-1827) had weten aan te kopen,Ga naar eindnoot9 en die in juli, augustus en september 1827 door de Commissie onderzocht, beschreven en getekend werd in Tapos. Deze kampong was gelegen op een halve dagreis van Buitenzorg, aan de voet van de Goenong Pangerango, waar het aangename klimaat met koele dagen en koude avonden, nachten en ochtenden het onderzoek vergemakkelijkt moet hebben.Ga naar eindnoot10 Voor het anatomische onderzoek, dat ook in Tapos uitgevoerd werd, zullen de lage temperaturen zelfs essentieel zijn geweest.Ga naar eindnoot11 Van Oort tekende er verschillende Sumatraanse dieren, waaronder een zwartkuiflangoer (Presbytis melalophos) en een siamang (Symphalangus syndactylus), naast veel dieren die in de directe omgeving van Tapos gevangen zullen zijn, waaronder de Javaanse briltimalia (Pteruthius aenobarbus), Reinwardts trogon (Apalharpactes reinwardtii) en een civetkat (Paradoxurus). Het zou echter nog zes jaar duren voordat de reis naar Sumatra daadwerkelijk plaatsvond, want de koloniale regering besloot anders: de Natuurkundige Commissie moest een wetenschappelijke, maar in essentie politiek gemotiveerde expeditie | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||
Pieter van Oort, Tekening van de kop van een zwartkuiflangoer (Presbytis melalophos). Potlood op papier. Waarschijnlijk getekend in Tapos (Java) in 1827. Collectie Naturalis, archief Natuurkundige Commissie, NNM001000741.
Pieter van Oort, Tekening van de kop van een siamang (Symphalangus syndactylus). Potlood op papier. Waarschijnlijk getekend in Tapos (Java) in 1827. Collectie Naturalis, archief Natuurkundige Commissie, NNM001000740.
Pieter van Oort, Tekening van een Javaanse briltimalia (Pteruthius aenobarbus). Aquarel op papier. Getekend in Tapos (Java) in 1827. Collectie Naturalis, archief Natuurkundige Commissie, NNM001000106_002.
Pieter van Oort, Tekening van de kop van een civetkat. Potlood op papier. Getekend in Tapos (Java), 17 augustus 1827. Collectie Naturalis, archief Natuurkundige Commissie, NNM001000380.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||
Pieter van Oort, Tekening van de waterval ‘Penganten’ bij Bandung. Aquarel over potlood, op papier. Getekend op Java, ca. 1832. Collectie Centraal Museum Utrecht, 10530.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||
vergezellen die beoogde de zuidwestkust van Nieuw-Guinea in bezit te nemen voor het uitdijende Nederlandse koninkrijk.Ga naar eindnoot12 Enkele maanden lang werd de kustlijn van het nog weinig bekende eiland in kaart gebracht en te Lobo aan de Tritonbaai werd een fort gebouwd. De Commissie bestudeerde intussen de lokale samenlevingen en de natuur. Op de terugreis naar Java lieten de Commissieleden zich afzetten op Timor, een eiland dat al een Europese gemeenschap kende, die steun kon bieden bij tochten naar de nog niet eerder natuurhistorisch onderzochte kusten en binnenlanden. Van Oort en zijn reisgenoten bleven er een jaar, voordat ze weer terugkeerden naar Java, waar nog verschillende grote reizen ondernomen werden, onder meer door de Preanger Regentschappen en Krawang. In juni 1833 aanvaardden ze dan eindelijk de reis naar Sumatra. De expedities naar Nieuw-Guinea en Timor waren op wetenschappelijk gebied zeer vruchtbaar geweest: in 1831 mocht het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden 46 kisten ontvangen met vondsten uit deze twee regio's. Alleen al van de alles bij elkaar slechts zes weken die de Commissieleden aan land doorgebracht hadden op de zuidwestkust van Nieuw-Guinea - deels ook nog gekweld door ziekte - konden 6 zoogdieren, 119 vogels en 26 amfibieën aan de collectie van het museum toegevoegd worden. De meeste soorten waren in Europa nog onbekend. De hoeveelheid planten en dieren die verzameld werd tijdens het veel langere verblijf op Timor, was nog vele malen groter. Het merendeel van de bewaard gebleven tekeningen van Van Oort is dan ook afkomstig van juist deze reizen naar Nieuw-Guinea en Timor. Het betreft onder meer landschappen, portretten van de lokale bevolking en afbeeldingen van vogels. | ||||||||||||||||||||||||
Niet zonder gevaarDergelijke reizen in de tropen waren niet zonder gevaar. Van de achttien leden die de verschillende expedities van de Natuurkundige Commissie telden in de dertig jaar van haar bestaan, keerden er slechts zeven heelhuids terug in het vaderland. Twee van Van Oorts reisgenoten, de botanicus Alexander Zippelius (1797-1828) en de preparateur en tekenaar Gerrit van Raalten (1797-1829), overleden op Timor, zoö loog Heinrich Boie (1794-1827) was daarvoor al op Java overleden, en ook de veelzijdige natuuronderzoeker Heinrich Christian Macklot (1799-1832) zou daar enkele jaren later om het leven komen. De Commissieleden waren zware reisomstandigheden gewend: slechte wegen vol modder en gaten, door hevige regen weggeslagen bruggen, materiaalpech aan | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||
karren, verblijf in lekkende tenten, aanvallen door dieren - Gerrit van Raalten had bijvoorbeeld eens ternauwernood een aanval van een rinoceros (neushoorn) overleefd - en ook vijandige ontmoetingen. Op Nieuw-Guinea werd het reisgezelschap bij een poging tot het ‘maken van vriendschappen’ door de kustbewoners getrakteerd ‘op een hagelbui van pijlen’, in de diepe binnenlanden van Timor kon een nachtelijke moordaanslag in het tentenkamp van de Commissieleden ternauwernood worden voorkomen.Ga naar eindnoot13 En een van de Commissieleden, Heinrich Macklot, was op Java op een gewelddadige manier om het leven gekomen toen hij terechtkwam in een groep van honderden tegen het bedrog van de koloniale overheid in opstand gekomen Chinese werklieden, die hem aan een lans regen en daarmee dodelijk verwondden.Ga naar eindnoot14 Hoewel Pieter van Oort dus aan heel wat gewend was geraakt in de jaren waarin hij in Nederlands-Indië rondgereisd had, zou hij ervaren dat het reizen op Sumatra van een heel andere orde was. Voor het eerst ondervonden de Commissieleden namelijk een oorlogssituatie aan den lijve, waarbij ze zelfs in opdracht van het militair gezag aanwezig waren aan het front van de strijd tussen koloniale overheid en lokale bevolking. | ||||||||||||||||||||||||
Padri-oorlogen (1803-1837)Het als Padangsche Bovenlanden bekendstaande gebied in het achterland van de havenplaats Padang, dat min of meer overeenkwam met het gebied dat het voormalige Sumatraanse rijk van Minangkabau bestreek, was al jaren onrustig. Al sinds 1821 vocht het Nederlandse koloniale leger er - met tussenpozen - met veel militair geweld tegen religieus gedreven leiders, de Padri. Deze priesters stonden voor een strenggelovige, zeer conservatieve stroming binnen de islam, het wahabisme, en verzetten zich met hun volgers vanaf het begin van de negentiende eeuw tegen de traditionele adellijke leiders van Minangkabau in de regio. Later vochten zij ook tegen de koloniale overheid.Ga naar eindnoot15 De strijd tussen het Nederlandse koloniale leger en de Padri kostte aan beide kanten in de loop der jaren circa vijftigduizend levens.Ga naar eindnoot16 De koloniale overheid zag zich in deze strijd tegenover een allerminst geringe tegenstand geplaatst: rond de aankomst van Van Oort op Sumatra in juni 1833 vochten meer dan twintigduizend gewapende Minangkabause strijders tegen een koloniaal leger dat op dat moment uit circa tienduizend tot vijftienduizend soldaten bestond.Ga naar eindnoot17 Slechts een minderheid daarvan bestond uit Nederlanders en huurlingen uit ande- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||
re Europese landen; meer dan twee derde kwam uit de regio zelf.Ga naar eindnoot18 Veel van deze lokale militairen in Nederlandse dienst kwamen uit het Batakgebied ten noorden van Minangkabau en van Java. De gevechten met de Padri hadden vanaf 1825 stilgelegen als gevolg van de Javaoorlog (1825-1830), maar vanaf 1831 laaide de strijd weer op. In 1833 waren de verwachtingen aan Nederlandse zijde optimistisch: een spoedige zege van de koloniale overheid lag binnen handbereik, naar men dacht. Het zou echter nog tot 1837 duren voor de Padri verslagen werden. | ||||||||||||||||||||||||
Reizen onder militair bevelOp Sumatra stond de Natuurkundige Commissie onder direct commando van het koloniale leger. Van Oort en zijn reisgenoten was gevraagd om in de achterhoede van de troepen mee te reizen om kennis over landbouw, natuur, geografie en lokaal bestuur te verzamelen en de lokale koloniale overheid bij urgente vraagstukken te helpen. Bij aankomst op Sumatra maakten de troepen, onder leiding van gouvernements-commissaris voor de Westkust van Sumatra Carel Jan Riesz, zich klaar voor een snelle tocht naar de Bovenlanden om hulp te bieden aan generaal Elout, die een brede opleving van de opstand het hoofd probeerde te bieden. Vooral rondom Bonjol, het belangrijkste bolwerk van de Padri, was het verzet groot. Op de avond van 21 augustus ontving de Natuurkundige Commissie instructie om anderhalve dag later met de derde afdeling van de troepen over Priaman naar Fort De Kock te reizen, in vijf zware marsdagen. Tijd om te pakken was er nauwelijks, en bovendien kregen de Commissieleden ieder maar zes koelies toegewezen voor henzelf en hun vanuit Java meegereisde bedienden, te weinig om alle benodigde spullen mee te kunnen nemen. Een aanvulling van nog eens zes gehuurde dragers uit Nias betekende nauwelijks een verbetering. Waar zij voor expedities op Java gebruik hadden kunnen maken van tussen de honderd en honderdvijftig dragers voor een tocht, moesten zij het nu zien te redden met slechts dertig.Ga naar eindnoot19 De verwachtingen voor het doen van natuurhistorisch onderzoek bekoelden dan ook snel tijdens de eerste periode op Sumatra. Niet alleen de beperkte voorbereidingstijd, het reistempo en het gebrek aan boeken en instrumenten waren een probleem, ook te krappe overnachtingsplekken met luidruchtige soldaten en de voortdurende dreiging van overvallen verhinderden iedere vorm van onderzoek. Daarbij | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||
kwam ongetwijfeld ook tijdgebrek, door het moeten uitvoeren van de hun toebedeelde extra taken. Gelegenheid om de natuur langs de reisroute nader te verkennen of onderzoeksresultaten na afloop rustig uit te werken was er niet. Er zijn dan ook geen natuurhistorische tekeningen bewaard gebleven van Van Oort uit deze eerste periode op Sumatra, alleen wat tekeningen en schetsen van voornamelijk landschappen, forten en monumenten. Pas vanaf oktober 1833 komen in Van Oorts dagboek weer enkele summiere verwijzingen voor naar het tekenen van dieren.
Pieter van Oort, Schetsje van twee van de monumentale zitstenen van de Batoe Pontjak Mataharie bij Koeboer Radja. Getekend in zijn dagboek op 30 april 1834. Collectie Naturalis, archief Natuurkundige Commissie, NNM001001489_201.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||
Midden in de oorlogIn juli verbleef het reisgezelschap met Pieter van Oort zeventien dagen in Fort De Kock, waar ook gouvernements-commissaris voor de Westkust van Sumatra Carel Jan Riesz, generaal Elout en andere hoge officieren gelegerd waren. ‘Wij zijn hier in het midden van de oorlog’, noteerde Van Oort over de situatie: Men durft zich zonder bedekking niet eens in de naaste dorpen te begeven, uit vrees vermoord te worden. Officieren zelfs die alleen reizen, langs de groote wegen, houden zich bij geen hoop volk op, maar geven integendeel, als zij veel menschen bijeen zien, hun paard de sporen en snellen er in volle galop voorbij.Ga naar eindnoot20 Vaak waren rond dorpen ook diepe wolfskuilen en loopgraven aangelegd. In de wolfskuilen of op open terrein dat begroeid was met hoge grassen (alang alang), plaatsten de Padri soms scherpe bamboestokjes (ranjoes), die de koloniale soldaten zwaar konden verwonden. De Commissieleden lijken ondanks de dreigende situatie een prettige tijd gehad te hebben in Fort De Kock, of zoals Van Oort op een van zijn schetsen noteerde: ‘Hier sleten wij een grappig leven.’ Een aantal portretjes van koloniale ambtenaren en een portretje van hemzelf met een wijnkaraf en een gevuld glas in de hand bevestigen dit beeld.Ga naar eindnoot21 Met Riesz konden de Commissieleden afspraken maken: in ruil voor het doen van geografische metingen die zowel voor de Commissie zelf als voor het Gouvernement van belang waren, zouden zij de vrijheid krijgen om meer zelfstandig op onderzoek uit te gaan. De korte tochten die in deze maanden daartoe gedaan werden - meestal onder bescherming van enkele soldaten of huzaren - lijken, afgezien van de geografische peilingen en nauwkeurig genoteerde barometer- en thermometerstanden, nog niet veel resultaten opgeleverd te hebben voor wat betreft het zo gewenste onderzoek naar de flora en fauna. Van Oort noteerde in zijn dagboeken vooral opmerkingen over het landschap, de dorpen waar ze doorheen reisden, en de mensen die ze er zagen. Zo aanschouwden ze op 18 juli het dorp Kamang, waar enige dagen eerder heftige gevechten hadden plaatsgevonden met vele doden als gevolg. Van Oort bekeek er de moskee en maakte daar een tekening van. Een dag later werd dit gebedshuis op bevel van Elout tot de grond toe afgebrand, waarmee Van Oorts tekening een stille getuige werd van het leven in Kamang vóór deze wraakactie.Ga naar eindnoot22 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||
Pieter van Oort, Tekening van de moskee van Kamang (Sumatra). Potlood op papier. Waarschijnlijk getekend op 18 juli 1833, de dag voordat deze moskee door het koloniale leger platgebrand werd. Collectie Naturalis, archief Natuurkundige Commissie, NNM001001119_329.
| ||||||||||||||||||||||||
Geweld en mededogenVan Oort voelde in zijn tijd op Sumatra afschuw over de gruwelijkheden die aan beide zijden gepleegd werden. Enerzijds zal hij angst gekend hebben in een hinderlaag te lopen of vermoord te worden: hij had genoeg afschuwelijke verhalen gehoord over wrede moordpartijen. Maar anderzijds was hij zeer begaan met de plaatselijke bevolking en hij vroeg zich geregeld af waarom de Nederlanders hen zo hard en wreed behandelden: ‘Mij dunkt men moest vriendelijker met de menschen omgaan en niet van het verkeerd grondbeginzel uitgaan dat als men de menschen zagt behandeld dat zij dan denken dat men bang voor hun is.’Ga naar eindnoot23 Over de mensen op Sumatra schrijft hij in juni 1834: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||
Ik ben nu zoo gelukkig geweest om hier [...] de Maleijers te leeren kennen [...], maar ik vind ze tot nog toe goede, verdraagzame, werkzame, geestdriftige, maar ook aan de andere zijde eigenbelangzuchtige menschen, en over het algemeen beter als de Europeanen [...]. Nu geloof ik ook wel dat er onder zijn die niet deugen; maar waar vindt men die helaas niet! En van wie zouden sommigen ondeugd geleerd hebben?Ga naar eindnoot24 Een soortgelijke betrokkenheid liet Van Oort ook in zijn tijd op Java meermalen zien. Zo uitte hij af en toe kritiek op het enkele jaren daarvoor opgestarte cultuurstelsel: de lokale bevolking had daar veel te zwaar onder te lijden doordat het werk te zwaar was, de mensen te weinig betaald kregen en niet meer voldoende rijst voor zichzelf konden verbouwen.Ga naar eindnoot25 | ||||||||||||||||||||||||
Hulp van de lokale bevolking
Pieter van Oort, Tekening van het meer van Samawang (Sumatra). Op de vissersboot zijn lokale vissers en twee leden van de Natuurkundige Commissie afgebeeld. Aquarel en pen over potlood op papier. Getekend op Sumatra in 1833. Collectie Centraal Museum Utrecht, 10529.
De lokale bevolking speelde voor de Commissieleden een grote rol tijdens al hun reizen. Niet alleen voor het dragen van de directe levensbenodigdheden, tenten, instrumenten, boeken en de door hen verzamelde dieren en planten, stenen en mineralen, maar ook op het gebied van het verzamelen zelf. Lokale jagers wisten met grote trefzekerheid dieren te vangen en planten te vinden. Er reisden altijd ‘kapellenvangers’ mee, die vlinders en andere insecten vingen. Er waren jagers die samen met de Commissieleden vogels en ook grotere dieren schoten. Lokale mensen ken- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||
den de plaatselijke plantenwereld: ze wisten specifieke planten te lokaliseren, te benoemen en het gebruik ervan toe te lichten. Van Oort wendde zich ook graag tot oudere dorpsbewoners op grond van zijn grote belangstelling voor plaatselijke geschiedenis en mythologische verhalen. In zijn dagboeken legde hij meermalen vast hoe hij in hun gezelschap op pad ging om overblijfselen uit oude tijden te bekijken. | ||||||||||||||||||||||||
TalenkennisHet begrijpen en ook spreken van de verschillende talen die in Indië gesproken werden, was dan ook essentieel. Commissielid Heinrich Boie had dit eens heel expliciet verwoord in een van zijn brieven naar Nederland: ‘Niets [is] noodzakelijker, dan wel de taal van het land te leeren, vermits elke inlander, zonder het zelf te weeten, naturalist is, en zodra ik mij de verschillende talen eigen heb gemaakt, zal ik u een menigte belangrijke aanteekeningen kunnen mededeelen.’Ga naar eindnoot26 Ook Van Oort benadrukte dat hij zich wilde toeleggen op ‘het goed spreken en schrijven van [het] Maleisch [en het] Javaansch’.Ga naar eindnoot27 Een enkele maal legde hij ook gesprekjes in die talen vast in zijn dagboeken of citeerde hij stukjes uit verhalen. Nadrukkelijk worden ook de lokale namen van planten en dieren door hem genoteerd, die hij deels ook voorzag van de toen gangbare wetenschappelijke naam in het Latijn.Ga naar eindnoot28 Deze inlandse namen markeren daarmee duidelijk de hulp die de Commissieleden bij al hun tochten ontvingen van de lokale bevolking. Het was voor Van Oort dan ook moeilijk te accepteren dat de situatie op Sumatra dit persoonlijke contact aanvankelijk onmogelijk maakte. Enkele weken na zijn aankomst daar verzuchtte hij: Gaarne wenschte ik vertrouwelijk met de inlanders te kunnen omgaan om een en ander van hun gebruiken enz. te leren kennen. Om iets van hunne geschiedenis te horen, om hunne oudheden te zien, de namen van rivieren, van bergen enz. te vragen, maar hoe zal ik dat in deze omstandigheden kunnen doen?Ga naar eindnoot29 | ||||||||||||||||||||||||
Aan het frontIn september was Van Oort ooggetuige van de aanval op Matoewa, een van de plekken waar de Padri zich verschanst hadden. In zijn dagboek is de spanning in de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||
dagen voorafgaand aan de strijd en die van het krijgsgewoel zelf vanuit de batterij van Pantar sterk voelbaar. In opdracht van commissaris-generaal Johannes van den Bosch (1780-1844), die voor de oorlogshandelingen naar Sumatra was overgekomen en die Van Oort goed kende uit zijn tijd op Java, maakte hij verschillende tekeningen van het slagveld, soms met gevaar voor eigen leven: in zijn dagboek noteerde hij op 26 september 1833 dat hij zijn ‘opname’ van het veld voor Matoewa had afgekregen: ‘Het zuidelijk gedeelte was niet gevaarlijk, maar ten noorden, waar de kloof [aan weerszijden waarvan Pantar en Matoewa gelegen waren] veel smaller wordt, moest men oppassen dat zij je niet raakten of bij de kladden kregen.’Ga naar eindnoot30 De strijd in de dagen daarna leek aanvankelijk gunstig te verlopen voor de Nederlanders. Die wisten op te rukken richting de Padri, maar op 1 oktober werd er na zonsondergang, toen de kansen keerden, besloten tot de terugtocht, die in grote verwarring verliep. De Padri wisten de koloniale stellingen bijna te bereiken en verschillende hutten daarvan in brand te steken: [De Padri] komen tot digt bij de batterij van Pantar, worden door schieten van onze troepen afgehouden. Wij horen de kogels om onze oren fluiten. De generaal raad Zijne Excellentie [Van den Bosch] om naar binnen te gaan. Hij wil niet. Hij blijft bedaard staan zonder een woord te spreeken. De generaal loopt overal rondt om voor de goede uitvoering der orders te zorgen [...]. Wij vreesden voor het in brand raken der hutten in de batterij. Er was er één waar een ontzettende voorraad krui[t] in was. Allen verlangden naar het aanbreken van den dag. Eindelijk kwam hij. Zijne Excellentie keerde terug naar Fort De Kock. Wij volgden hem.Ga naar eindnoot31 | ||||||||||||||||||||||||
Terug naar de natuurEnkele dagen later kregen de Commissieleden toestemming van de commissaris-generaal om zich weer op hun eigenlijke taken te gaan richten. Er werd besloten dat Commissielid Salomon Müller terug zou keren naar Java om in Buitenzorg de voor hun onderzoek benodigde boeken en instrumenten op te halen die daar achtergebleven waren na het haastige vertrek naar Sumatra. Van Oort bleef in Padang, waar hij zich bezighield met het maken van een aantal tekeningen, het schrijven van een artikel voor het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen en het maken van plannen voor tochten in de binnenlanden voor de aankomende twee jaren.Ga naar eindnoot32 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||
Pieter van Oort, Tekening van Batang Singalang (Sumatra). Aquarel op papier. Getekend in 1834. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen, RV-4527-16.
Van begin november tot half december kampte Van Oort echter met ziekte. Van het voorgenomen werk zal weinig terecht gekomen zijn. Twintig dagen lag hij zwaar ziek te bed en ook daarna wilde het maandenlang niet vlotten met een werkelijk herstel. Wel vond hij gelegenheid de gevolgen te beschrijven van de uitbraak van de Boekiet Kaba en de aardbeving die plaatsvond in de avond van 24 november 1833 met de daarop volgende tsunami, die lokaal veel schade en doden tot gevolg hadden gehad. Ook Korthals was ziek geweest, net als verschillende van de Javaanse dienaren die met de Commissie mee naar Sumatra gekomen waren. Drie van hen waren overleden tegen de tijd dat Salomon Müller terugkeerde van Java.Ga naar eindnoot33 Nu de Commissie opnieuw kon beschikken over instrumenten en naslagwerken, kon het onderzoek weer opgepakt worden. In de daaropvolgende maanden werd er druk verzameld tijdens verschillende tochten, onder andere in de Boengosbaai, waar Van Oort en zijn collega's eerder in augustus ook al waren geweest om er in opdracht van de koloniale overheid de mogelijkheid voor de aanleg van een haven te onderzoe- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||
ken. De resultaten van deze nieuwe expedities waren zeer bevredigend: er werden indrukwekkend veel onbekende planten en dieren gevonden. Van Oort was tijdens deze expedities achtergebleven in Padang: zijn gezondheid was nog steeds broos. En ook de andere Commissieleden werden ziek of kwakkelden in deze periode, waardoor het werk opnieuw gehinderd werd. In april werd daarom besloten om te vertrekken naar de Bovenlanden, waar het klimaat gunstiger was en waar iedereen hoopte te herstellen. De reis voerde naar Batang Singalang, waar de Commissie zich maandenlang ongestoord zou kunnen richten op het onderzoek naar flora en fauna. Op 5 juni noteerde Van Oort in zijn dagboek: ‘Het gaat hier met het verzamelen zeer goed: wij hebben hier al verscheiden onbekende vogels en andere dieren bekomen.’ De Commissieleden trokken vervolgens nog dieper de wildernis in: ‘Aan de westzijde van de Singalang is eene hooge vlakte, waar wij eenige hutten zullen opstellen om hier een tijd lang in dit bosch te wonen en te verzamelen.’ Hij had sinds hun aankomst in de Bovenlanden al verschillende tekeningen gemaakt, onder andere van een oenka, een siamang, een zwartkuiflangoer, een paar vogelnesten en ‘een fraaije onbekende ‘pad’ (waarschijnlijk een Aziatische hoornkikker).Ga naar eindnoot34
Pieter van Oort, Tekening van een Aziatische hoornkikker (Pelobatrachus nasutus). Aquarel op wit paper. Getekend in Batang Singalang (Sumatra) in 1834. Collectie Naturalis, archief Natuurkundige Commissie, NNM001000684.
In deze omgeving, ver weg van de onrust van maatschappij en oorlog, moet Van Oort gelukkige tijden gekend hebben, met rondom hem in de bossen ‘aanhoudend het geschreeuw van apen en het leven van een menigte vogels en krekels’.Ga naar eindnoot35 In de maanden juni, juli en augustus verbleven de Commissieleden vrijwel onafgebroken in Batang Singalang, waar ze samen met lokale helpers volop planten en dieren hebben verzameld, die ter plekke in hun ‘boschverblijf’ getekend en beschreven | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||
werden. Toen sloeg het noodlot echter opnieuw toe. Op 25 augustus werd Van Oort ‘onwel’. Het moet dermate ernstig geweest zijn dat hij samen met Salomon Müller de dag erna al naar Padang terugkeerde. Daar overleed Van Oort een week later, op 2 september 1834, slechts 29 jaar oud, aan ‘koortsen’. | ||||||||||||||||||||||||
Besluit: resultaten van het onderzoekOndanks de lange ziekteperiodes en moeilijke reisomstandigheden slaagde Van Oort er toch in om op Sumatra verschillende tekeningen van dieren en landschappen af te ronden. De meeste ervan maakte hij blijkens zijn notaties op de tekeningen in Batang Singalang. Op grond van wat er aan tekeningen bewaard is gebleven, aangevuld met informatie uit onder andere de dagboeken, is aan te nemen dat Van Oort op Sumatra tussen de vijftig en honderd tekeningen van planten, dieren en landschappen heeft vervaardigd; veel minder dan hij in de voorafgaande jaren op Java, Nieuw-Guinea en Timor gemaakt had. Dit relatief lage aantal is zeker begrijpelijk gezien de lange ziekteperiodes en de moeilijke reisomstandigheden. Na de aanvankelijk moeizame start door hun verplichtingen aan het gouvernement met betrekking tot de oorlogssituatie, kon de Commissie zich in de loop van 1834 volledig richten op het onderzoek naar de natuur op Sumatra. Dat dat onderzoek voorspoedig verliep, blijkt duidelijk uit de in het archief van Naturalis bewaard gebleven lijsten, die nauwkeurig aangeven wat er vanuit Padang naar Nederland verstuurd werd: tussen augustus en december 1835 werden vanuit Padang zestien kisten en negen grote vaten met in spiritus geconserveerde dieren verzonden. Van insecten, vissen en vogels, tot apen, neushoorns en Sumatraanse tijgers.Ga naar eindnoot36 De Commissieleden verzamelden uiteindelijk op Sumatra tussen de tien- en twintigduizend planten en dieren. Hun beschrijvingen en tekeningen en de collectie verzamelde specimen, tot stand gekomen in zulke moeilijke omstandigheden, vormden niet alleen een belangrijke aanwinst voor het Leidse Rijksmuseum, maar ook de basis voor onze kennis van de Sumatraanse flora en fauna. De belangstelling voor de koloniale herkomst van natuurhistorische collecties in Nederland is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Desondanks staat het ontrafelen van de sterk verweven geschiedenis van het ontstaan van natuurhistorische collecties met die van het kolonialisme nog in de kinderschoenen. We hopen dat dit artikel en de uitgave van de dagboeken en tekeningen van Pieter van Oort wetenschappers en een breder publiek uitdagen om met andere ogen naar de Nederlandse verzameldrift in de voormalige koloniën te kijken. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||
Sylvia van Zanen doet onderzoek op het grensvlak van boekgeschiedenis en wetenschapsgeschiedenis; in 2016 promoveerde zij aan de Universiteit Leiden. Van haar hand verscheen eerder Planten op papier (2019) over de zestiende-eeuwse natuuronderzoeker Carolus Clusius.
Andreas Weber is universitair docent aan de Universiteit Twente. Hij publiceerde verscheidene artikelen en een boek over wetenschapsgeschiedenis en kolonialisme in Indonesië in de negentiende eeuw.
Samen bezorgden zij de dagboeken van Pieter van Oort, verschenen als deel 119 en 120 van de reeks van de Linschoten Vereeniging: Kunstenaar op Java en Kunstenaar op Sumatra (2021). |
|