formatie kon verzamelen en publiceren, had de macht om beelden op te roepen en de werkelijkheid niet alleen te beschrijven, maar op die manier ook mede vorm te geven.
Het eerste artikel van dit themanummer is geschreven door Rick Honings en gaat over de reis van Nicolaas Willem Schmal, die in 1829 als ‘vrijwillige Jager’ met zijn gezin naar Indië vertrok, waar de Java-oorlog op dat moment woedde. Terug in Nederland hing Schmal het geweer aan de wilgen en werd hij boekhandelaar in Zierikzee. In die hoedanigheid publiceerde hij de brochure De reis van onderofficieren en soldaten naar de Oost-Indiën (1832), waarin hij een ontluisterend beeld schetst van het leven van soldaten in de kolonie. Schmals ervaringen werden sterk gekleurd door het verlies van zijn vrouw en kind. In de Universiteitsbibliotheek Leiden stuitte Honings bovendien op een onbekend handschrift van Schmal.
Sylvia van Zanen en Andreas Weber schreven onder de titel ‘Schreeuwende apen, zingende vogels en fluitende kogels’ een bijdrage over de dagboeken van Pieter van Oort, die in 1833 en 1834 natuuronderzoek op Sumatra verrichtte in dienst van de Natuurkundige Commissie voor Nederlandsch-Indië. Weber en Van Zanen publiceerden dit jaar onder de titel Kunstenaar op Java en Kunstenaar op Sumatra in twee kloeke delen de reisdagboeken van Van Oort. Sumatra was in die jaren nog grotendeels een terra incognita voor Europeanen, waar veel voor hen onbekende plantenen diersoorten te ontdekken vielen. Maar Van Oort werd er ook geconfronteerd met een ‘vijandelijke’ inheemse bevolking en gewelddadigheden.
Het derde artikel is geschreven door Mikko Toivanen, die als onderzoeker verbonden is aan de Ludwig-Maximilians-Universität in München en eerder aan het European University Institute in Florence een proefschrift verdedigde over prototoerisme, onder meer in Indische reisliteratuur. Hij kwam in het Nationaal Archief in Den Haag de originele dagboeken van Corry en Hugo Loudon op het spoor, de kinderen van James Loudon, gouverneur-generaal van Indië van 1872 tot 1875. Zij reisden in 1871-1872 met hun ouders naar Java en legden hun ervaringen allebei vast. Corry schreef in het Frans, terwijl Hugo zich van de Nederlandse taal bediende. Beide dagboeken geven een fascinerend inkijkje in hoe kinderen uit vooraanstaande families naar de Nederlandse kolonie keken en laten zien hoe zij over familie en ‘thuis’ dachten.
In de twee artikelen die hierna volgen staat de toeristische ervaring van Indië centraal. Emma Hooghwinkel schrijft over ‘Beladen erfgoed in Batavia’ en toont hoe vier westerse reizigers enkele niet onomstreden toeristische attracties ervoeren: de Amerikaanse toerist E.A. Powell, de Nederlandse journalist C.K. Elout, de schrijver