Indische Letteren. Jaargang 36
(2021)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| ||||
Dodo in Indonesië
| ||||
[pagina 225]
| ||||
Aimée en Dodo Berretty in Indië omstreeks 1931. Particuliere collectie.
In 1943 - hij was toen achttien - ging Dodo in het verzet. Het jaar erop werd hij gearresteerd. Onder steeds moeilijkere omstandigheden verbleef hij in Nederlandse en Duitse gevangenissen. Van zijn ervaringen maakte hij dagboekaantekeningen. Hij stond op de dodenlijst, ontkwam op het nippertje aan executie en werd in april 1945 door de Amerikanen bevrijd uit het tuchthuis in Lüttringhausen (ten zuiden van Wuppertal). Zoals meer verzetsmensen sloot Dodo zich eind 1945 als vrijwilliger aan bij de Stoottroepen; hij vertrok in 1946 naar Indië/Indonesië om mee te helpen zijn geboorteland te bevrijden van de voor hun onafhankelijkheid vechtende Indonesiërs. | ||||
[pagina 226]
| ||||
Over de brieven die Dodo vandaar aan het thuisfront schreef, gaat dit artikel. Hierin geeft hij niet alleen heet van de naald een verslag van de dekolonisatieoorlog die Nederland in Indonesië voerde, maar schetst hij ook een persoonlijke zoektocht naar zijn verleden en toekomst. Bovendien tonen Dodo's brieven al de kwaliteiten die hem later als fotojournalist in de jaren vijftig tot tachtig van de vorige eeuw beroemd zouden maken: die van een scherp observator met een uitstekend oog voor detail. | ||||
Ceylon, Singapore en Malakka‘Ik weet nog niet wat ik ga doen’, schreef Dodo op 1 juni 1945 aan zijn moeder.Ga naar eindnoot3 Als hij al enig idee had van zijn beroepsmogelijkheden voor de toekomst, dan werd dat in ieder geval op korte termijn gedwarsboomd door het feit dat hij binnenkort - hij was van de ‘lichting 1945’ - zijn dienstplicht moest gaan vervullen. Wat hem in de maanden na zijn bevrijding vooral moet hebben beziggehouden, waren de gebeurtenissen in Indonesië: de capitulatie van Japan op 14 augustus 1945, de uitroeping van de Indonesische onafhankelijkheid door Sukarno en Hatta drie dagen daarna en de prompt daarop volgende vijandelijkheden. Nederland erkende geen vrijheidsstreven, wilde zijn rijke koloniale bezittingen voor geen prijs kwijt. Dodo, zoals zovelen in die tijd, was het daar van harte mee eens, wilde meehelpen de nieuwe belagers - ‘extremisten’ noemt hij ze in zijn latere brieven - van het voor hem ook persoonlijk zo na aan het hart liggende Indië te elimineren. Daar lagen zijn roots, daar verbleven zijn halfzusters Gerda en Aneta met hun gezinnen (van wie tot dusver taal noch teken was vernomen), en daar was ook Villa Isola, waaraan hij zulke gelukkige herinneringen had en die nog altijd in het bezit was van de familie. Dodo besloot zich als oorlogsvrijwilliger (OVW'er) aan te melden bij het Regiment Stoottroepen. Na een basisopleiding in Weert en een trainingskamp in Engeland ging Dodo's bataljon op de laatste dag van december 1945 in Southampton scheep op de Alcantara. Uitgezwaaid door onder anderen prins Bernhard vertrok het schip nog diezelfde dag richting Java. Het lag in de bedoeling dat Dodo's bataljon en de twee al eerder vertrokken bataljons via Ceylon rechtstreeks koers zouden zetten naar Indonesië. Maar op het laatste moment, het schip met de twee eerdere bataljons was Java al genaderd, werd de troepen de toegang tot Tandjong Priok, de haven van Jakarta, door de Engelsen ontzegd. Sinds 15 augustus 1945, de dag na de capitulatie van Japan, was het Indonesische grondgebied het operatieterrein van het onder Britse leiding staande South | ||||
[pagina 227]
| ||||
East Asia Command. De Engelsen vreesden dat als de Nederlandse troepen aan land zouden gaan, nationalistische strijdgroepen hun agressie zouden afreageren op de nog in interneringskampen verblijvende burgers. Tot hun grote frustratie kwamen die eerste bataljons Stoottroepen in plaats van in Indonesië terecht in Malakka, waar zij - aanvankelijk onder primitieve omstandigheden - door KNIL (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger)-officieren en Britse experts werden getraind in jungle warfare, les kregen in het Maleis en de inheemse culturen in Indonesië en vertrouwd werden gemaakt met de KNIL-methode van het doorzoeken van terreinen en kampongs. Bovendien konden de Stoters er wennen aan het tropische klimaat. Aldus werd van de nood een deugd gemaakt. In Ceylon lag de Alcantara anderhalve dag op de rede voor anker, op anderhalve kilometer van de kust. Niemand mocht van boord. Dat ‘werd mijn vrije geest te machtig’, schrijft Dodo op 22 januari 1946 in een brief aan zijn moeder, waarin hij verslag doet van een vermetel avontuur. Samen met een medesoldaat is hij 's avonds met ‘kleren aan en gymschoenen tussen de koppel’ naar de wal ‘met jungle en rotsen’ - een uur varen - gezwommen: Nadat de gymschoenen aangetrokken waren, trokken we door het oerwoud het land in en bereikten na een stugge wandeling een kleine koelienederzetting [...]; in dat dorpje waren twee toko's waar we onze maag vollaadden met bananen en cocosnoten. De inlanders daar spreken geen Maleis en gebroken Engels. 't Landschap is erg Javaans en bestrooid met bunkers en kanonnen. [...] Dat niet van boord mogen was Dodo's ‘vrije geest te machtig’. Met een riskant, van een avontuurlijke en moedige inborst getuigend waagstuk tot gevolg, waarmee hij | ||||
[pagina 228]
| ||||
behalve de gevaren van de zee en een onbekende kust ook nog eens disciplinaire maatregelen trotseerde. Hij vertelt het alles broodnuchter. ‘Het was erg interessant’, dat wel. Die relativerende manier van vertellen is kenmerkend voor hem. Het hoorde bij zijn karakter. Uitweiden over bijvoorbeeld de onplezierige kanten van het soldatenleven deed hij nauwelijks of niet, zoals hij ook wat later niet veel vertelde over de gevechtsacties waarin hij terechtkwam. Hij nam het zoals het was, aanvaardde de consequenties van eerder genomen beslissingen zonder er verder veel woorden aan vuil te maken. ‘Wees niet verdrietig, want het helpt geen pest’, schreef hij zijn moeder in juni 1944 vanuit kamp Vught. Die toon is karakteristiek voor al zijn brieven.
Dodo als oorlogsvrijwilliger. Particuliere collectie.
Op 23 januari 1946 arriveerde de Alcantara op de rede van Singapore. Ook andere schepen met Nederlandse militairen bleken daar aanwezig te zijn. Vijf dagen daarna, zo vertelt Dodo, was hij met een sloep aan land gebracht om inlichtingen te kunnen inwinnen over Gerda en Aneta: Er zijn in Singapore en omgeving erg veel repatriërenden uit Indië. Ben eerst gegaan naar het grote informatiebureau in het Wilhelminakamp, waar ik de namen van Gerda Kofman, Berretty en Aneta opgaf. Geen resultaat! Zij hebben in dat bureau alle namen en adressen van mensen die in Singapore en Indië in repatriëringskampen zitten, uitgezonderd de 15.000 [burgers] die nog steeds op onbekende plaatsen in het oerwoud in handen der extremisten zijn en die onherroepelijk vermoord worden, indien er een gewelddadige bezettingspoging ondernomen wordt. Ik heb ook een advertentie laten plaatsen in hun krantje om inlichtingen en hetzelfde zal begin februari over de radio omgeroepen worden. Vervolgens heb ik een brief naar Lamongan [daar was zijn zwager Kofman voor de oorlog assistent-resident] geschreven en naar de R.A.P.W.I. [Relief Action Prisoners of War and Internees] in Batavia. Hoop ze binnen een maand te vinden. Sprak veel mensen wie Berretty en Isola nog voor de geest schemerden. | ||||
[pagina 229]
| ||||
Van Nederlanders die kort daarvoor uit Indië in Singapore gearriveerd zijn, hoort hij van de gevechten op Java en ook van de ernstige schade aan de magistrale Villa Isola, het modernistische landgoed dat zijn vader had laten bouwen en waarin Dodo en Aimée opgroeiden. Villa Isola had in de frontlinie gelegen en was afwisselend hoofdkwartier van de elkaar bestrijdende partijen geweest: ‘Het is nu een fort van de extremisten en zal na verloop van tijd wel helemaal verdwenen zijn,’ schrijft hij mismoedig naar huis. Even later worden de troepen gelegerd bij Port Dickson, aan de westkust van Malakka, in een tentenkamp op een vroeger vliegveld van de Japanners. | ||||
Nieuw-GuineaOp 9 maart 1946 wordt de periode Malakka afgesloten en gaat de troep scheep naar Indonesië. Eindelijk is het dan zover, eindelijk zullen zij de ‘extremisten’ te lijf gaan, hun ultieme wens toch toen zij zich het jaar daarvoor in Nederland aanmeldden bij de Stoottroepen. Maar tot hun bittere teleurstelling worden zij gedirigeerd naar het rustige Menado (Noord-Celebes), vanwaar zij, opgesplitst in compagnieën, over de Grote Oost - de eilanden ten oosten van Java, een afzonderlijk gouvernement met als hoofdplaats Makassar - worden verdeeld om krijgsgevangenkampen en legeropslagplaatsen te bewaken. De eerste (bewaard gebleven) brief van Dodo na die van 8 februari uit Malakka is van 9 mei. Deel uitmakend van een groep van dertig man blijkt hij eerst gedropt te zijn in Hollandia en vandaar - na vijf weken - naar Sorong te zijn vervoerd. Over hoe dat ging, schrijft hij: Na een reis van enkele dagen langs alle mogelijke buitenposten waar mensen van onze compagnie afgezet werden, zijn we uiteindelijk in Sorong beland. Een eilandje zo groot als de helft van Amsterdam, bij de uiterste westpunt van Nieuw-Guinea. De enigste verbinding met de buitenwereld is een radio; schepen komen hier bijna nooit. Vandaag landde hier een vliegboot die post kwam brengen. Hij vertrekt direct weer, dus nadat ik nauwelijks jullie brieven heb doorgelezen ben ik weer aan het schrijven. [...] | ||||
[pagina 230]
| ||||
en om de haverklap zit je op een koraalrif als je niet zwaar oppast. [...] Op het vasteland, een kwartier varen, heb ik een oude grote Jappenauto gevonden die ik altijd kom lenen als we daar zijn. Dan toeren we zover als we enigszins met het geval komen kunnen; dat is niet al te ver hoor, want dan verandert de 2 meter brede hoofdweg in een voetpad door de jungle. [...]. We blijven hier waarschijnlijk 3 weken om dan naar Menado te gaan en daarna Java. Hij blijkt eindelijk het adres van Gerda te hebben achterhaald: Riouwstraat 14 in Bandung, bericht hij zijn moeder. Maar contact met haar heeft hij nog steeds niet. Steeds duidelijker wordt hoe intensief het schriftelijk contact met zijn moeder (en in mindere mate met Aimée) wel was en welk een groot belang hij daaraan hechtte: ‘Zullen jullie veel blijven schrijven?’ Om er zeker van te zijn dat al hun brieven hem in die uithoek van de wereld bereiken, schrijft hij: ‘De volgende brieven ontving ik: 1 van 10 april (mam), 1 van 13 april (mam), 1 van 15 april (Aimée).’ En aansluitend: ‘Tevens één van Nadine in gebroken Hollands, die 10 weken onderweg is geweest. Erg lief!’ Nadine Didier, de (derde) ex-vrouw van zijn vader, drong steeds bij hem erop aan na zijn soldatenleven naar haar woonplaats Rio de Janeiro te komen. In plaats van de aangekondigde drie weken verblijft Dodo's compagnie twee maanden in Sorong. Op 20 juni schrijft hij: Voorlopig is het eind van onze lijdensweg nog niet in zicht, we zitten hier nog steeds en zullen er voorlopig nog wel blijven ook. [...] Op het ogenblik is op dit eiland nog slechts 1 motorboot heel en 2 trucks. We zitten dus in de meest letterlijke zin van het woord gevangen! Sinds 3 weken roken we Papoeatabak (een soort eigen teelt) en het steeds opnieuw beloofde vliegtuig dat sigaretten zou droppen is nog niet in zicht. En zo leven we en eten van een levensmiddelenvoorraad die langzamerhand aan het uitputten is. De tabak die we roken wordt in krantenpapier tot een sigaret gerold bij gebrek aan vloeitjes. De stemming is hier beneden het normale peil, wat natuurlijk niet zo vreemd is als je een stel soldaten op een eiland neerzet waar je in een halfuur omheen loopt en hen dan maar verder laat stikken. [...] De situatie is gewoonweg om te lachen en vormt wel een schril contrast met het Amerikaanse leger dat nog niet zo lang geleden door deze contreien zwierf en ijskasten en coca cola met zich mee sleepte. In diezelfde brief heeft hij het over de onder de militairen heersende ziekten: dysenterie, infecties door vliegen en malaria. Van dat laatste is hijzelf het slachtoffer: ‘Het | ||||
[pagina 231]
| ||||
Fragment van een van Dodo's brieven. Particuliere collectie.
| ||||
[pagina 232]
| ||||
is een ideale vermageringskuur; voordat je er erg in hebt, ben je bot en been.’ Hoe nuchter weer: het was zoals het was! Op 11 juli worden ze ten slotte opgehaald door de Plancius, ‘een gezellig passagiersschip [...]. Goddank! Weer sigaretten gekregen en goed eten’. De bestemming is Menado, waar ook de andere over de Grote Oost verspreide compagnieën zich verzamelen. Het nu weer complete bataljon vertrekt kort daarop naar het aan de zuidkust van Celebes gelegen Makassar: Makassar is een leuke stad, echt het ouderwetse Indië. [...] Hollanders waren er met een arrogante houding en die je duidelijk lieten voelen dat ze niet in soldaten geïnteresseerd zijn, enfin à la Singapore. [...] We zijn er veel uit geweest, de meesten hadden 2 maanden salaris in hun zak dat ze nog te goed hadden. Er hebben zich daar taferelen afgespeeld die te lang om te schrijven zijn [...], b.v. files van 20 à 30 jongens voor bepaalde atap [met palmblad bedekte] hutten waar enkele meisjes zich ter beschikking stelden. Meestal in een kampong [N.d.] lopen ze niets op, want de spuiten die ze je hier daarvoor toedienen werken prima. Op 22 juli wordt Dodo's bataljon verscheept naar Bali. | ||||
Villa IsolaNog onderweg naar Bali krijgt Dodo het bericht dat hem het eerder aangevraagde verlof naar Java is toegekend. ‘Op Bali bleef ik dus aan boord en maakte de verdere reis als “hutpassagier” mee tot Batavia.’ Hij had kennelijk recht op verlof, en dat hij dat op Java wenste door te brengen, lag voor de hand: hij keek ernaar uit, wilde op zoek naar de sporen van zijn verleden en naar zijn familie die - zo was hem inmiddels duidelijk geworden - de oorlog in Japanse kampen had doorgebracht. Het werden opwindende dagen: ‘In haast!! Zwerf op 't ogenblik eenzaam en verlaten over Java met grote verlofpassen in m'n zak’, laat hij zijn ‘Liefste Mam’ op 2 augustus weten. Na aankomst in Jakarta, waar hij was geboren en een groot deel van zijn kindertijd had doorgebracht, spoort hij Jan Ritman - voor de Japanse inval hoofdredacteur van het Bataviaasch Nieuwsblad en vriend van zijn vader - en diens vrouw Maud op: Zij waren erg aardig en vertelden me veel over pappie, Isola, Gerda en andere dingen die ik niet wist. Ritman heeft tijdens de bezetting voor een Japanse krant | ||||
[pagina 233]
| ||||
gewerkt en zit dus nu rijkelijk in moeilijkheden, al zit hij nog niet in de bak.Ga naar eindnoot4 Verder hoorde ik van de mensen waar ik in huis was ook nog zo het een en ander en ben dus voor de zoveelste keer in m'n leven tot de ontdekking gekomen dat de wereld een grote rotzooi is. Wat het ‘een en ander’ was dat hij hoorde, weten we niet, maar veel goeds was het in ieder geval niet. Voor hem betekende het een bevestiging van het al veel langer in hem levende wantrouwen tegenover het mensdom. Ook later zou hij zich in die zin uiten. Na enkele dagen Jakarta gaat hij per vliegtuig - over de weg was het te gevaarlijk - naar Bandung. Daar, in de Riouwstraat, hoopt hij Gerda en haar gezin aan te treffen, maar bij aankomst daar blijken die naar elders vertrokken. Hij neemt zijn intrek in een Nederlandse kazerne. De volgende dag lift hij naar Isola in Lembang. Hoewel eerder in Singapore voorbereid door de verhalen van ooggetuigen schrikt hij van de verwoestingen: Door een stuk of 4 à 5 grote gaten van een meter diameter kun je dwars door het huis heen kijken; verder bestaat de schade uit brokstukken die er op verschillende plaatsen uitgeschoten zijn en alle ruiten zijn verdwenen. In verschillende kamers zijn de plafonds eruit gevallen en overal zijn putjes van mitrailleurkogels te zien. De extremisten hadden er een fort van gemaakt en zijn er uitgeschoten. De tuin heeft gedeeltelijk in brand gestaan en is voor de rest (zacht uitgedrukt) zeer verwaarloosd te noemen. Vertel (schrijf) maar aan Aimée dat van de schommel en de wip waar wij zo vaak speelden een stel krom geschoten staven over zijn. [...] Vergoedt de regering de aangerichte schade, ja of neen? Indien niet, dan kunnen wij het niet betalen, daar naar schatting van Van Es (Homann) de schade f100.000,- of meer bedraagt. Van Es was de manager van het bekende Hotel Homann in Bandung, dat Isola vanaf 1 december 1935 - kopers had de peperdure villa namelijk niet kunnen vinden - van de familie Berretty had gehuurd en tot aan de inval van de Japanners in maart 1942 had geëxploiteerd als ‘dépendance de luxe’.Ga naar eindnoot5 In verband met die verhuur aan Hotel Homann deed Dodo een opmerkelijke vondst. ‘Ik vond’, bericht hij zijn moeder, ‘jouw spaarbankboekje bij een Chinees in een oud stoffig tuinhuisje [horend bij de villa] tussen een hoop andere rommel.’ Op dat spaarbankboekje had hij de door Homann tot aan de Japanse bezetting gestorte huur van Isola gevonden, geld dat Nederland na mei 1940 vanwege de oorlog nooit had kunnen bereiken. Hij was met het | ||||
[pagina 234]
| ||||
boekje naar het postkantoor in Bandung gegaan, dat het bedrag had overgeschreven naar de Rijkspostspaarbank in Amsterdam: Huur Isola April 1940 tot en met Maart 1942 achterhaald!!! Geld onderweg naar jou!!! f 2400,- Daarvan kun je f 1000,- opnemen. De rest blijft geblokkeerd. Wees echter zuinig als de bliksem en laat liever alles staan, het is n.l. waarschijnlijk dat er over de tijd dat de Jappen en roodwitten [nationalisten, aangeduid met de kleuren van de Indonesische vlag] in Isola hebben gezeten nog een behoorlijke belasting betaald is door Kofman [die laatste beheerde de zaken rond Isola], waarvan wij ons aandeel natuurlijk aan hem terug betalen moeten: ± f 500,-Denk daar dus aan en laat niet merken dat er geld uit Indië is gekomen; wees economisch!!! [dit woord drie keer onderstreept].Ga naar eindnoot6 | ||||
BaliNa het hem emotionerende uitstapje naar Jakarta en Villa Isola voegde Dodo zich midden augustus 1946 weer bij zijn bataljon op Bali, dat de maand ervoor met andere onderdelen ondergebracht was in de zogenaamde Y-brigade. Het bataljon was gelegerd in de bergen in de buurt van het noordelijke Singaradja. Het zou er bijna drie maanden blijven. Daar ook trok het voor het eerst ten strijde tegen de Indonesische ‘rebellen’. In brieven van 30 augustus, 6 en 21 september, 18 en 24 oktober (de laatste twee vanuit Den Passar) vertelt hij zijn moeder over zijn ervaringen: Het leven gaat hier voort met de regelmatigheid van een kapotte wekker. Wanneer je 's morgens wakker wordt weet je niet waar je de komende nacht uithangt, of door welk ravijn je heen sjouwt. Het komt ook voor dat je in de vooravond (pikdonker) afgezet wordt ergens aan een weg waar je dan in een hinderlaag gaat liggen en alles vasthoudt of neerknalt wat langs komt. De volgende morgen word je dan verkleumd opgehaald.[...] | ||||
[pagina 235]
| ||||
Buiten dat loop ik bewapend met een vlijmscherpe Amerikaanse marinedolk en een licht kaliber pistool, dan natuurlijk m'n geweer of stengun. [...] Water of voedsel nemen we op onze tochten zelden of nooit mee; de kampongs zijn rijk voorzien. Vooral als er een verzetshaard is, dan wordt 't geheel namelijk afgebrand en 't vee nemen we mee. In die maanden op Bali, zo blijkt uit zijn brieven, bezint Dodo zich intensief op zijn toekomst; zijn geboorteland speelt daarbij een hoofdrol. Op 21 september schrijft hij aan zijn moeder: ‘Voor het volgende Kerstmis 1947 ben ik bij jou, misschien al september volgend jaar. Ik kom in ieder geval eerst naar Holland, al zou ik in Indië blijven werken. Het is waarschijnlijk dat ik hier het eerste deel van m'n leven blijf en niet naar Brazilië ga.’ Als hij wat later hierop terugkomt, wordt ons een blik gegund in zijn gevoelsleven: Werk in Indië lijkt me wel, aan eenzame posten in het binnenland heb ik lak en ik zit er soms zelfs met genoegen. Mensen interesseren me over het algemeen niet veel, ofschoon je ze soms nodig hebt. Trouwen voel ik voorlopig niets voor, vrouwen zijn zo makkelijker, bovendien bindt het je zeer. In zijn brieven vanuit Bali vraagt hij zijn moeder herhaaldelijk tijdschriften te sturen en een pijp (‘Ik kan sigaretten gedurende die zware tochten niet meer verdragen’): Ik persoonlijk heb afgezien van lectuur [dat woord onderstreept] niet veel nodig. [...] Waar ik zeer om verlegen ben is een tabakspijp [onderstreept]. Wat ik altijd nodig heb zijn sigaretten, zeep, en filmpjes 6x9. Stuur zo af en toe foto's als je kunt en please een pijp, je hebt nu toch ‘banjak wang’ [veel geld]. Vermoedelijk doelde hij met dat ‘banjak wang’ op de haar toegestuurde huur van Isola. Wat in het bijzonder treft in de geciteerde passage, is zijn verzoek om filmpjes, horend tot de zaken die ‘ik altijd nodig heb’. Hij maakte dus foto's van zijn directe omgeving en deed dat - weten we van het fotopersbureau Gamma-Rapho - al veel eerder. Vanaf februari 1947 - hij zit dan met zijn bataljon in Palembang op Zuid-Sumatra - stuurt hij zijn moeder regelmatig negatieven met het verzoek daarvan een aantal exemplaren af te drukken, er één zelf te houden en de andere hem toe te zenden. Zoals op 22 februari: Hierbij stuur ik je 8 negatieven in 2 couverts. Tot nu toe heb ik je alles in woord verteld. Maar de laatste weken heb ik zoveel foto's verstuurd, dat ons leven in | ||||
[pagina 236]
| ||||
beeld je wel duidelijk zal zijn. Wil je van elk negatief 7 afdrukken laten maken? Eén exemplaar van elk daar houden en mij dus van elk negatief 6 afdrukken toesturen.’ Waarvoor hij al die afdrukken nodig had, vertelt hij niet. Zon hij op de mogelijkheid ze in een Indische krant of Indisch tijdschrift te publiceren, bijvoorbeeld in De Nieuwsgier in Jakarta, waarvan Jan Ritman hoofdredacteur was? Het lijkt er sterk op. Dat hij hoopte op publicatie van z'n foto's in Nederland, moge blijken uit deze passage: ‘Hierbij 2 negatieven [...] van de gevechtsacties in januari 1947. Wanneer je mensen van weekbladen kent, denk ik wel dat ze die willen publiceren.’ Het is alles betekenisvol, gezien zijn beroepskeuze niet lang daarna. In Indië bekwaamde hij zich in die mate in het vak fotografie dat hij genoeg zelfvertrouwen opbouwde om, onder meer via zijn moeder, zijn foto's aan te bieden aan persorganen. Helaas zijn Dodo's foto's uit deze jaren niet teruggevonden. Als oorlogsfotograaf - zo zou een jaar of tien later blijken - zou hij uitgroeien tot een van de besten van zijn tijd. | ||||
PalembangMet andere legeronderdelen verhuisde Dodo's bataljon op 18 oktober 1946 naar Den Passar, de hoofdplaats van Bali: Wij zijn zojuist geïnstalleerd, na een urenlange autorit, in een nieuw kamp in de stad Den Passar. We zijn hier gelegerd op een voetbalveld, waarop lange rijen tenten opgesteld zijn [...]; om ons heen straten en villa's, iets wat we al lang ontwend zijn. De hitte is beestachtig, we moeten na ons langdurig verblijf in de bergen weer helemaal opnieuw aan deze sawa-temperatuur wennen. De bedoeling is dat ons bataljon + gedeelten van de Rode OlifantenGa naar eindnoot8 hier verzamelen om na ± 1 week ingescheept te worden naar Palembang. [...] | ||||
[pagina 237]
| ||||
Het landingsvoertuig met de Y-brigade nadert de Boissevain. Collectie Nationaal archief.
Opvallend - want voor het eerst - dat hij hier met enige nuance oordeelt over het Indonesische nationalisme: hij heeft het immers over militairen met ‘een principe’, waarmee hij doelt op voor hun vrijheidsideaal vechtende Indonesiërs. In het najaar van 1946 was besloten tot een nieuwe onderhandelingsronde - die op de Hoge Veluwe in april 1946 was mislukt - tussen vertegenwoordigers van Nederland en de Republik Indonesia, teneinde te komen tot een politieke oplossing van het gewapende conflict. Om de besprekingen een zo groot mogelijke kans van slagen te geven werd op 14 oktober een wapenstilstand gesloten: de bevelhebbers van beide partijen kregen de opdracht ter plaatse afspraken te maken over een demarcatielijn. In Palembang - van groot economisch belang vanwege de aardolie - kon dat pas gebeuren wanneer Nederlandse troepen de posities van de daar nog gelegerde Engelsen zouden hebben overgenomen. Niet eerder dan vanaf 20 november kon daarover worden onderhandeld met de T.R.I., die in dat gebied een sterke positie had opgebouwd. | ||||
[pagina 238]
| ||||
Op 24 oktober 1946 scheepte de Y-Brigade (waartoe Dodo's bataljon behoorde) zich in op de Boissevain voor de overtocht naar Palembang. Op 27 oktober schrijft Dodo aan zijn moeder: We zijn al drie dagen onderweg en varen dus zeer langzaam, toch komen we al in de buurt. [...] Er is een hele brigade bij betrokken, een paar duizend man. Verder een hele zwerm oorlogscorrespondenten met filmapparaten e.d. Je zult er eerstdaags genoeg over horen en in tijdschriften en journaals kunnen zien. 't Is natuurlijk niet onbelangrijk de eerste Nederlandse troepen op Sumatra. We kunnen met deze schuit een eind de Moesi [belangrijke rivier] op en stappen dan over op landingsboten. Maar 't is allemaal niet zo eenvoudig als het wel lijkt, vooral als je weet dat bijna alles daar bezet is door de T.R.I. Ook de beide oevers der Moesi die we ± 70 mijl op moeten varen, dat is ± 10 uur varen. [...] Vanuit Pladjoe (de troepen bewaakten daar de olievelden) schrijft Dodo op 31 oktober: De ligging is goed, villa's in een door prikkeldraad (onder stroom) omzoomde concessie. De T.R.I. de baas, behalve in de kampen. We mogen niets doen in verband met wapenstilstand. De Engelsen liggen hier ook en zijn minder beroerd dan meestal. Ze voeren tot nog toe het commando, maar hoepelen over 2 weken op. We liggen enige mijlen van Palembang in een stadje dat uit olie en villa's bestaat en waar rood-wit welig tiert. | ||||
[pagina 239]
| ||||
De Y-brigade in Palembang. Collectie Nationaal archief.
Dat hij zich op dat moment - tegen beter weten in, lijkt het - nog steeds voorhoudt dat Indië behouden zal blijven voor Nederland, blijkt uit z'n brief van 10 november, waarin hij zijn moeder - in de adressering van een brief aan hem had ze zich van het woord ‘Indonesia’ in plaats van ‘Nederlands-Indië’ bediend - terechtwijst: ‘Misschien sta je wel’ - hij verwijst naar de berichtgeving in de communistische krant De Waarheid - ‘onder een of andere verkeerde invloed. Ik hoop in elk geval dat je in de toekomst niet weer op het verkeerde paard wedt.’ Het soldatenleven gaat hem trouwens, blijkt uit diezelfde brief, hoe langer hoe meer tegenstaan: ‘Begin af en toe al van die buien te krijgen dat ik walg van dienst en alles wat ermee samengaat, ofschoon ik het toch nog wel een half jaar zal moeten uithouden.’ Het zou nog aanmerkelijk langer duren. Door de wapenstilstand was er aanvankelijk nauwelijks sprake van gevechtsacties in en rond Palembang. ‘De T.R.I. houdt zich eraan, wij trouwens ook.’ En: ‘Hier gebeurt niets, we staan rustig op wacht achter de versperringen, wassen, eten en slapen.’ Op 15 november hadden de onderhandelingen bovendien tot het ‘akkoord van Linggadjati’ geleid. Maar omdat beide partijen hun eigen, vaak tegengestelde uitleg gaven aan de bepalingen in het verdrag, braken er naar het einde van het jaar toe op | ||||
[pagina 240]
| ||||
verschillende plaatsen in de archipel toch weer gevechten uit. Ook op Zuid-Sumatra. Bij de ‘slag om Palembang’ was Dodo's bataljon nauw betrokken, maar in de bewaard gebleven brieven brengt hij daar geen verslag van uit. Wel stuurt hij verschillende zendingen negatieven aan zijn moeder met het verzoek uit te kijken naar publicatiemogelijkheden vanwege, zoals hij benadrukt, de actualiteit van de foto's. Op 22 februari 1947 schrijft hij: Hierbij stuur ik je 8 negatieven toe. Alle genomen tijdens een patrouille (enkele dagen geleden) naar Tandjong-Lago, een kampong die ± 20 km hemelsbreed van Palembang af is en zeer dichtbij de demarcatielijn ligt. We vertrokken met een patrouilleboot en 30 man. 't Was 2 uur varen vanaf Kenten [dorp bij Palembang]. We requireerden er 1500 kg rijst voor andere plaatsen waar de bevolking zowat uitgehongerd is. De foto's spreken voor zichzelf. Het is in die periode dat Dodo eindelijk in contact komt met Gerda en Wim Kofman. Zij blijken in Makassar te wonen, waar Wim Intelligence Officer bij de NEFIS [Nether lands Forces Intelligence Service] is. Wims - korte en nogal afstandelijke - antwoord van 7 februari 1947 op een brief van Dodo doet vermoeden dat deze hem had geïnformeerd over de staat waarin hij in augustus 1946 Villa Isola had aangetroffen en dat hij hem had gevraagd zijn invloed aan te wenden bij het treffen van een schaderegeling. Aan Wim namelijk hadden Gerda, Aneta en Mien Duymaer van Twist namens Dodo en Aimée al in 1939 volmacht gegeven hun belangen in Villa Isola te vertegenwoordigen. Wim blijkt inderdaad te zijn afgereisd naar Villa Isola: Ik ben al twee weken terug uit Bandoeng en heb Isola bekeken met allerlei militaire instanties. Het is een totale ruïne en ziet er vreselijk uit. Ik heb met ontzettend veel hulp en connecties eindelijk een claim laten opmaken en heus, Do, als ik niet zo ontzettend veel vrienden had zou dit onmogelijk geweest zijn. Je moet nl. van iedere beschadiging opgeven wie [dat woord onderstreept] het gedaan heeft en zo zijn er 1001 bepalingen die een claim ondoenlijk maken. Het heeft ons juridische hulp uitgespaard en ik hoop dat de claim voor elkaar is. Dan moet het nog in Batavia goedgekeurd worden. We zullen hopen dat we succes hebben. Vergoeding van de herstelkosten door het Indische gouvernement - want dat was de bedoeling van de claim - is er nooit gekomen. Begrijpelijk natuurlijk: eind 1949 werd Indonesië onafhankelijk; de erven Berretty dienden zich voortaan te verstaan met de Indonesische autoriteiten. Dat werd een gebed zonder end, waardoor Isola | ||||
[pagina 241]
| ||||
de Berretty's nog jaren als een molensteen om de hals heeft gehangen. In 1951 (misschien iets eerder) werd de (nog steeds gehavende villa) verhuurd, vermoedelijk weer aan Hotel Homann, tegen het geringe bedrag van (omgerekend) tachtig gulden per maand. In 1954 kocht het Indonesische ministerie van Onderwijs na lange onderhandelingen - Aneta verbleef daarvoor enkele maanden in Indonesië - het complex voor ongeveer anderhalf miljoen roepiah, een half miljoen gulden. Maar dat bedrag kregen de erven bij lange na niet in handen. Aan allerlei mensen dienden hoge commissies te worden betaald en het nettobedrag kwam ten slotte beschikbaar in roepiah waar de officiële koers niet op van toepassing was. Via allerlei onvoordelige transacties kwam uiteindelijk een fractie van het bedrag bij de Berretty's terecht.
Villa Isola in april 1948. Collectie Tropenmuseum/Wikimedia Commons.
Villa Isola werd in 1954 gerenoveerd en in oktober van datzelfde jaar officieel ingewijd. Bumi Siliwangi ging het heten, vernoemd naar een oud Hindoe-koninkrijk op West-Java. Het gebouw fungeert sindsdien als het bestuurscentrum van de Universitas Pendidikan Indonesia, een opleiding voor leraren.Ga naar eindnoot9 De laatste bewaard gebleven brief van Dodo vanuit Palembang is van 26 februari 1947. De eerstvolgende is pas van zestien maanden later, van 21 juni 1948 vanuit Jakarta, waarin hij zijn moeder zijn repatriëring aankondigt. Alle tussenliggende correspondentie is verloren gegaan. In dat schrijven van 26 februari feliciteert hij zijn moeder met haar verjaardag, en vervolgt dan met: ‘Het is in Indië nog steeds pet en het einde is nog niet in zicht. Maar 't zal wel eens komen. Er gebeurt hier niets bijzonders [...].’ De eerstvolgende vijf maanden zou het relatief rustig blijven. Verandering kwam er pas met het van start gaan - op 21 juli 1947 - van de zogenaamde Eerste Politio- | ||||
[pagina 242]
| ||||
nele Actie, die na interventie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties veertien dagen later weer eindigde. In oktober daaropvolgend begon een nieuwe onderhandelingsronde, die midden januari 1948 leidde tot een nieuw akkoord (het ‘Renvilleverdrag’). Maar ook dat hield geen stand: onder andere buiten de T.R.I. opererende strijdgroepen trokken zich weinig aan van het akkoord en zochten de confrontatie met de Nederlandse troepen. Vanaf begin 1948 verminderden de militaire activiteiten. Het zal in februari of maart 1948 geweest zijn dat Dodo's bataljon te horen kreeg dat het over een maand of drie zou worden gerepatrieerd, een aankondiging die met scepsis werd ontvangen, want zo'n belofte was hun al enkele malen eerder gedaan. | ||||
BesluitDe begin 1948 door de legerleiding aangekondigde repatriëring van Dodo's bataljon ging ditmaal echter wél door. Op 11 juni werd met een parade in Palembang afscheid genomen. De dag erop debarkeerde het bataljon in Tandjong Priok. De volgende tien dagen gingen de remmen los. Op 22 juni ging de troep, samen met andere onderdelen, aan boord van de Indrapoera voor de terugreis naar Nederland. De dag ervoor berichtte Dodo zijn moeder: Dit is de laatste brief uit Indië. Morgen de 22e vertrekken we per ‘Indrapoera’. Kijk maar na waar en wanneer hij aankomt, in ieder geval Rotterdam. Voor bijzonderheden gewoon telegraferen p/a ‘Indrapoera’, dan komt 't wel aan. In diezelfde brief schrijft hij: We zijn over een paar uur in Suez en zijn al drie weken onderweg, hoef je dus niet te vragen hoe langzaam die schuit met een kleine 2000 man ons voortzeult. Hij valt van lamlendigheid zo wat uit elkaar. Enfin, als we niet zinken ben ik ± de 25e in Holland. Kom niet naar Rotterdam, want ik ben in een paar uur thuis en jij mag er toch niet bij. Hij herhaalt zijn eerdere verzoek al zijn kleren bij elkaar te zoeken: ‘Ik ben met een dergelijke walging van een uniform begiftigd dat ik 't onmiddellijk uit wil trekken.’ | ||||
[pagina 243]
| ||||
Dodo in zijn donkere kamer omstreeks 1950. Collectie Nationaal archief.
| ||||
[pagina 244]
| ||||
Het ging hem - mogen we gerust aannemen - met die opmerking niet zozeer om dat uniform en zijn nu voorbije soldatenleven, maar om uiting te geven aan zijn ontgoocheling wegens een op niets uitgelopen onderneming. Op 27 juli 1948 meerde de Indrapoera in Rotterdam af. Nog diezelfde dag zag Dodo zijn moeder terug in Den Haag. Hij zal bij haar zijn voorlopige intrek hebben genomen. Op 10 augustus trok hij nog één keer zijn uniform aan, reisde naar Den Bosch, waar met een groot defilé officieel afscheid werd genomen van de teruggekeerde militairen. Ze kregen een maand vrij reizen met de Nederlandse Spoorwegen, een uitkering van honderd gulden en tien gulden voor elke maand dienst in Indië, tot een maximum van driehonderd gulden. Daarnaast werden hun het Kruis voor Orde en Vrede en de demobilisatiespeld uitgereikt. Dodo was bijna drie jaar onder de wapenen geweest. Voor zover we weten, heeft hij in zijn verdere leven tegenover zijn omgeving - zijn familie en vrienden - gezwegen over die jaren in Indonesië. Dat betekende niet dat hij het wapengeweld an sich de rug toekeerde. In ieder geval trok dat hem als fotograaf juist aan. Het lijkt wel zeker dat hij door te schrijven en te fotograferen in Indonesië - zoals eerder opgemerkt zijn de foto's verloren gegaan - bij zichzelf het talent ontdekte het drama van de oorlog in zijn essentie te kunnen vastleggen. Uiteindelijk zou Dodo Berretty zich ontwikkelen tot een fotojournalist van groot formaat. | ||||
Bibliografie
| ||||
[pagina 245]
| ||||
Gerard Termorshuizen (1935) schrijft al meer dan vijftig jaar over Indische geschiedenis, literatuur en pers. Hij werkte na een vijfjarig verblijf in Indonesië als onderzoeker en docent bij het KITLV, Leiden. In 1988 promoveerde hij ‘met lof’ op een studie over de journalist en romancier P.A. Daum. Daarna schreef hij (tussen 1990 en 2011) een tweedelige geschiedenis van de Indische pers alsmede biografieën over de prostituee Marietje van Oordt, Herman Salomonson, Dominique en Dodo Berretty (die laatste twee samen met Coen van 't Veer). Eind 2020 publiceerde hij in eigen beheer zijn memoires Indië en Indonesië - altijd dichtbij.
Coen van 't Veer (1968) is verbonden aan het Leiden University Centre for the Arts in Society (LUCAS) en is redacteur/penningmeester van Indische Letteren. In 2020 is hij gepromoveerd op De kolonie op drift, een dissertatie over fictie over de reis per mailboot tussen Nederland en Indië (1850-1940). Hij schreef meerdere artikelen over Indisch-Nederlandse literatuur, in het bijzonder over Herman Salomonson. Hij verzorgde de heruitgave uit 2006 van diens roman Zoutwaterliefde. In 2018 publiceerde hij in samenwerking met Gerard Termorshuizen Indisch leven in Den Haag (1930-1940) en Een groots en meeslepend leven, een biografie van Indo-Europese persmagnaat D.W. Berretty (1891-1934). Samen met Rick Honings en Jacqueline Bel is Coen van 't Veer redacteur van de literatuurgeschiedenis De postkoloniale spiegel. De Nederlands-Indische letteren herlezen (2021). |
|