Indische Letteren. Jaargang 36
(2021)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |||||||||||||
‘Minder en minder haarzèlf zal ik mij herinneren’
| |||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||
Haasses roman wordt geplaagd door een grote behoefte dat hem niet meer kwalijk genomen wordt hetgeen hij als kind nog niet kon begrijpen van zijn vriendje of vriendinnetje of van hun verhoudingen. Valt die jongere ‘ik’ iets aan te rekenen, en zo ja, door wie? Was er eigenlijk wel sprake van ‘echte’ vriendschap? Vanuit wiens perspectief? En welke gevolgen heeft de ervaren schuld die de terugblik oplevert, in het heden? Dit zijn kwesties die ook een belangrijke rol spelen in de Indiëromans van Jeroen Brouwers (1940): Het verzonkene (1979), Bezonken rood (1981) en De zondvloed (1988). In deze semi-autobiografische romans verweeft een volwassen man herinneringen aan zijn kindertijd in Indië met gebeurtenissen uit zijn huidige leven en bespiegelingen over het schrijfproces. Heden en verleden, maar ook biografie en fictie, lopen door elkaar heen.
Jeroen Brouwers. Foto: Annaleen Louwes.
| |||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||
In dit artikel analyseer ik Brouwers' Indiëromans aan de hand van de volgende vraag: wat betekent vriendschap in het koloniale verleden, in de herinneringen daaraan en in het daardoor bepaalde heden? Hoewel die vragen van elkaar te scheiden zijn, zijn de antwoorden erop in de Indiëromans nauw met elkaar verbonden. Dat is niet alleen een gevolg van het feit dat we slechts via het heden en het perspectief van de verteller toegang krijgen tot dat verleden, maar ook doordat de gelijktijdigheid van toen en nu die daardoor ontstaat, door die verteller nadrukkelijk erin verweven en becommentarieerd wordt. Ik lees de romans met in het achterhoofd de vergelijkingen die Plato maakt in Lysis. Zijn dialoog over vriendschap is een interessant vertrekpunt, omdat de Indieromans verschillende ingrediënten van vriendschap die in die dialoog worden bevraagd, lijken te toetsen. Waar de koloniale situatie zich enerzijds kenmerkte door bevoogding, uitbuiting (tot nut maken) en ongelijkwaardigheid, werden de koloniale relaties vaak wel als vriendschap ervaren, al is het de vraag door wie, en hoe we dat weten. Homi Bhabha heeft laten zien dat koloniale relaties ambivalente relaties zijn, waarin aantrekkingskracht en angst, agressie en liefde, dominantie en ondermijning tegelijk kunnen bestaan.Ga naar eindnoot2 Hij bouwt voort op het werk van Jacques Derrida, die vanuit een soortgelijke scepsis ten aanzien van machtsrelaties betwijfelt of vriendschap überhaupt oprecht kan zijn.Ga naar eindnoot3 Dat wat onder vriendschap verstaan wordt, gaat zijns inziens uit van een werkelijke interesse of van werkelijk respect voor het andere, dat onkenbaar is, waardoor we dus moeten concluderen dat vriendschap vooral in dienst staat van het zelf. Of en hoe dat in de drie Indiëromans te herkennen is, zal hieronder blijken. | |||||||||||||
Bewogen leven, bewogen vriendschappenVoordat ik het thema vriendschap in de romans belicht, is allereerst een korte biografische schets op zijn plaats.Ga naar eindnoot4 Jeroen Brouwers wordt in 1940 geboren in Batavia. Wanneer de Japanners in 1942 Indië bezetten en zijn vader, Jacques Brouwers, wordt weggevoerd, belandt de op dat moment driejarige met zijn moeder, zijn grootmoeder en zijn zusje in het vrouweninterneringskamp Tjideng in Batavia (1943-1945). Zijn grootmoeder overlijdt daar, de anderen repatriëren uiteindelijk in 1948. In zijn tienerjaren verblijft Brouwers op rooms-katholieke jongensinternaten, waarvan hij vaak gezegd heeft dat ze erger waren dan de Japanse interneringskampen. Vooral zijn moeder nam hij het kwalijk dat hij daar werd weggestopt - een gege- | |||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||
ven dat in diverse romans een rol speelt, evenals het proces van vervreemding en ontworteling dat het vertrek naar Nederland in gang had gezet. Eenzaamheid, angst, en de existentiële ervaring buitenstaander te zijn, zijn het gevolg van dat proces. Toch bestond dat gevoel er niet bij te horen ook al vóór die tijd. In ‘Zelfportretje met vlakgom’ meldt Brouwers dat hij zich daarvan bewust wordt wanneer hij na de oorlog, in Indië nog, tijdens een ruzie door een Javaans vriendje voor ‘totok’ wordt uitgescholden: ‘Ik was zeven jaar, keek om mij heen, zag het land en werd mij ervan bewust: ik bèn hier wel, maar ik hóór hier niet. Toen en daar is het begonnen. “Nergens thuis”.’Ga naar eindnoot5
Nederlands jongetje in het Japanse interneringskamp Tjideng, Batavia, 1945. Collectie Nationaal Archief.
Na de kostschoolperiode gaat Brouwers in militaire dienst. Vanaf 1964 leeft hij samen met zijn eerste vrouw en twee kinderen in Brussel, waar hij ruim twaalf jaar | |||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||
werkt als (hoofd)redacteur voor uitgeverij Manteau. Na een periode van heftige liefdesrelaties, polemieken, drank en omzwervingen via Delft en een woonboot te Uitgeest, woont hij drieëntwintig jaar in de bossen bij Zutendaal. Hij moet het huis, waaraan hij zeer verknocht raakt en waarin hij enkele romans schrijft, verlaten omdat het wordt afgebroken. Vanaf 1960 tot op heden heeft Brouwers een omvangrijk oeuvre bij elkaar geschreven, bestaande uit romans, brieven, toneel, non-fictie, vertalingen en vurige polemieken. Zijn eerste roman, Joris Ockeloen en het wachten, verscheen in 1967 en zijn voorlopig meest recente is Cliënt E. Busken uit 2020. Brouwers' leven kenmerkt zich evenzeer door hartstochtelijke vriendschappen als door vlammende beëindigingen daarvan. Een psychologische duiding van die houding ten opzichte van anderen - niet het terrein van de letterkunde, wordt gethematiseerd in zijn werk - is wél het terrein van de letterkunde. Brouwers trekt in zijn oeuvre lijnen tussen wat hem al vroeg in zijn leven is overkomen en hoe hij dat in verschillende fasen van zijn leven - al schrijvend - verwerkt, ofwel zich herinnerd heeft. Hoewel de auteur in zijn werk, ook in autobiografische aantekeningen, soms lijkt te suggereren dat hij daarvoor te beschadigd is geraakt, bestaat er in zijn werkelijke leven wel zoiets als trouwe vriendschap. Een voorbeeld is de band die hij had met Hans Roest, de leermeester die zich over hem ontfermde toen hij als jonge journalist bij de Geïllustreerde Pers kwam werken. ‘Ik heb veel aan hem te danken, veel van hem geleerd’, zegt Brouwers over hem.Ga naar eindnoot6 Hoewel vriendschappen uit het werkelijke leven van Brouwers niet zomaar op één lijn gesteld kunnen worden met die welke hij in romans verbeeldt, al is het maar omdat het in de romans gaat om koloniale relaties en sekseverschillen en hier niet, is het toch een interessante vraag welke ingrediënten van vriendschap Brouwers expliciteert en op welke wijze vriendschap betuigd wordt. Brouwers' dankbaarheid betreft bijvoorbeeld het feit dat Roest hem nooit paternalistisch bejegend heeft en hem zijn ‘slordige levenswandel’ niet kwalijk nam, ingrediënten die in de verbeelde vriendschappen ook van belang zijn, zoals we zullen zien: Hij [Roest] is mij persoonlijk en mijn schrijverij hoogst betrokken blijven volgen. Mij: mijn huwelijken en buitenhuwelijkse strapatsen, mijn drankinnames, verhuizingen, verbroken vriendschappen, onmin met de hele wereld. Moeilijk karakter. Kennelijk voor anderen, ik vind mezelf een zachtaardige lama, maar wie op mijn hoef gaat staan spuug ik op zijn jasje. Hans Roest, zichzelf karakteriserend als ‘onschokbaar’, heeft zich tegen mij over mijn soms slordige levenswandel nooit betuttelend, paternalistisch, moraliserend uitgelaten. Hij was | |||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||
mijn beste, de allervertrouwdste, meest genereuze en royale vriend. Hij van zijn kant noemde mij zijn ‘erezoon’. Dat de innige vriendschap wederzijds was, blijkt uit een opdracht van Hans Roest in een door hem gemaakt boekje: ‘Voor Jeroen Brouwers, mijn vriend en meer dan dat. Ik durf hem, de schrijver die ik zo bewonder, dit eenvoudig geschrift in deze nogal pretentieuze uitgave alleen aanbieden omdàt het over vriendschap gaat!’Ga naar eindnoot7 Het gaat hier niet alleen om vriendschap die is ingegeven door een gezamenlijk verlangen naar literaire schoonheid, overgebracht van vader op (ere)zoon, het gaat ook om vriendschap die wordt verklaard in het domein van de literatuur. De ingrediënten van deze vriendschap zijn bewondering en bij Brouwers ook nadrukkelijk het geen verwijten krijgen, het uitblijven van moralisering. Zijn dit ook de ingrediënten van de vriendschap die in de Indiëromans wordt verbeeld? | |||||||||||||
De IndiëromansHoewel er in het beschreven leven van de verteller in de Indiëromans niet veel warme vriendschappen voorkomen (er wordt juist eerder een beeld gecreëerd van een teruggetrokken, eenzame man), is verbondenheid - en het niet-verbonden zijn - een belangrijk thema in Brouwers' boeken. In de eerste twee romans, Het verzonkene en Bezonken rood, staan vooral de familiebanden centraal in relatie tot het trauma dat de jonge Jeroen Brouwers achtervolgt. In Bezonken rood concludeert het personage Jeroen Brouwers na getuige te zijn geweest van de mishandeling van zijn moeder: Vanaf dat moment ben ik verdwaald. Mijn afkeer van het leven en mijn verlangen om er niet te zijn. Vanaf dat moment weet ik dat ik verder, voortaan, altijd het liefst alleen zou wensen te zijn, zonder mij aan iemand of iets te hoeven binden, want ik wil niet zien hoe mijn liefde en de schoonheid die ik koester worden verwoest of beschadigd.Ga naar eindnoot8 De belangrijkste, meest vormende vriendschap die wordt beschreven in de Indiëromans, is die met het inheemse meisje ‘tikoes’ in De zondvloed. Voordat ik daar verder op inga, geef ik eerst een korte typering van de inhoud en de opvallendste structuurprincipes van de drie romans. In de kleine roman Het verzonkene blikt een volwassen man, Jeroen Brouwers, terug op zijn kinderjaren in het voormalige Nederlands-Indië. Hij bewaart goede herinne- | |||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||
ringen aan zijn grootvader, op wie hij veel lijkt en van wie hij de tropenhelm krijgt die, ook in de latere romans, veiligheid symboliseert. Met zijn vader, die hij de eerste jaren van zijn leven nauwelijks kent, heeft Jeroen juist geen goede band. De meeste aandacht gaat uit naar de haat-liefdeverhouding die hij met zijn vader had, en die hij met zijn moeder heeft, die niet lang meer te leven heeft.
Een geïnterneerde vrouw in Tjideng, 1945. Collectie Nationaal Archief.
Haar dood vormt in Bezonken rood de aanleiding tot een terugblik van een ‘ik’ op de periode in het interneringskamp. De omstandigheden daar waren erbarmelijk, waardoor de grootmoeder van de verteller is overleden. De jonge ‘ik’ was er getuige van gruwelijke gebeurtenissen, zoals de mishandeling en verkrachting van vrouwen, onder wie zijn moeder. Zo moesten de vrouwen en kinderen op bevel van de kampcommandant Sone (in werkelijkheid was dat ook Kenitji Sone)Ga naar eindnoot9 ‘kikkeren’, kikkersprongen maken in hurkhouding. In de brandende zon was dat zo uitputtend dat sommige vrouwen deze marteling niet overleefden. De mishandelingen zijn in de ogen van de jongere ‘ik’ niet wreed; hij denkt dat het erbij hoort, wat hem als vol- | |||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||
wassene een schuldcomplex bezorgt. In Bezonken rood worden de kampervaringen ook vergeleken met de ongelukkige puberteit in het eveneens autobiografisch geïnspireerde verblijf in het jongensinternaat. In de vuistdikke roman De zondvloed blikt een oudere ‘ik’ terug op zijn jeugd. Naar eigen zeggen is hij zo getekend door zijn - achteraf gezien - traumatische levensloop, zo gevangen geraakt in angsten, dat hij niet goed in staat is tot contact. Hij is slecht verbonden, gesymboliseerd door de slechte telefoonverbinding in het huis waar hij zich heeft teruggetrokken. Zijn huwelijk met Laura - ‘die was geïndoctrineerd door ‘het zoete geheim van het huwelijk, het moederschap, het gezin en de echtelijke trouw’ - is stukgelopen.Ga naar eindnoot10 Zijn contact met hun twee kinderen is verstoord en de verteller slijt zijn dagen schrijvend in het huis in het bos, waar hij onder invloed van grote hoeveelheden jenever herinneringen ophaalt aan Indië. Vooral de jaren na het kamp zijn van belang, waarin het inheemse meisje Melati, dat hij ‘tikoes’ noemt, een belangrijke rol speelt. Hun spelletjes, taal en verbondenheid worden paradijselijk voorgesteld: nog zonder schaamte, nog zonder zonden, nog niet besmet door de verstikkende burgerlijkheid van de Hollanders en het katholieke geloof. De vriendschap met het meisje uit de kampong wordt door de ouders van Jeroen, met name door zijn vader, afgekeurd; zij zien liever dat hij meer optrekt met de blonde Hollandse Yvonne, die andere kinderen met geweld onder de duim houdt in heropvoeringen van het geweld uit het kamp.
Omslag van Jeroen Brouwers, De Indiëromans (2010).
In het heden waarin de ‘ik’ dergelijke herinneringen beleeft en opschrijft, dwaalt hij door een eenzaam bos. Hij ontmoet er Nachtschade, een mysterieuze verschijning, die hem aan zijn jeugdvriendinnetje doet terugdenken en die zijn gedroomde vrouw is. In De zondvloed reflecteert de verteller meer dan in de eerdere romans op de gelijktijdigheid van herinneren en beschrijven en op het besef dat de jongere ‘ik’ allerlei kennis en inzichten nog niet kon hebben. Waar de jonge | |||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||
‘ik’ zich bijvoorbeeld verraden voelt, door zijn ouders en door ‘tikoes’, realiseert de oudere ‘ik’ zich dat hij in feite niet naar het echte Indië terugverlangt, maar naar ‘mijzelf zoals ik daar en toen ben geweest: ik was er gelukkig en daarna was ik niet meer gelukkig, nooit meer’.Ga naar eindnoot11 | |||||||||||||
Herhaling in een ander octaafVoor de analyse van de representatie van koloniale verhoudingen zijn enkele stringente compositorische eigenschappen van Brouwers' romanoeuvre relevant. Het adagium ‘niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’ is een van de krachtlijnen op grond waarvan het biografische en het fictieve in elkaar overlopen, en waardoor andere teksten worden hernomen in een netwerk van referenties.Ga naar eindnoot12 Elementen uit andere teksten of uit Brouwers' eerdere werk krijgen door die nieuwe context steeds een andere betekenis, ze klinken door in de nieuwe tekst of in het nieuwe heden van die tekst. Ook op verhaalniveau is er sprake van herneming: elk verhaalelement keert terug in variaties, waardoor er een spel ontstaat met analogie tussen gebeurtenissen, de synchroniciteit van heden en verleden, die tegelijk een variatie op het verleden betekent: dezelfde toon klinkt, maar op een andere hoogte, of zoals in Bezonken rood staat: ‘Hetzelfde verhaal nu, in een ander octaaf’.Ga naar eindnoot13 De spiegeling van verhaalelementen - en de thematisering daarvan in de aanwezigheid van spiegels, spiegelende wateroppervlakten of weerkaatsingen - berust steeds op antithesen. In de Indiëromans gaat het bijvoorbeeld om opposities als orde-chaos, dag-nacht, leven-dood, puur-preuts, schuld-onschuld, Indië-Nederland, verzonken-opgerakeld of verleden-heden. De tegenstellingen bevestigen elkaar, maar worden ook gedeconstrueerd in de ‘ontijd’ en ‘onruimte’ die de octaviteit veroorzaakt.Ga naar eindnoot14 Zo worden de tegenstellingen liefde-haat, dood-levend en zuiver-bezoedeld verenigd in de figuur van de vrouw, die het leven schenkt, maar met haar verraad ook de dood aankondigt.Ga naar eindnoot15 Dit wordt concreet in de relatie met de moederfiguur, zowel symbolisch in referenties aan de maagd Maria en aan de zondeval, als biografisch: doordat Brouwers' eigen moeder hem zijn paradijs heeft ontnomen en hem naar het internaat heeft gestuurd. De Indische kinderjaren zijn dan wel een reconstructie door de oudere ‘ik’, die er wanhopig en tevergeefs greep op probeert te krijgen - en die oudere ‘ik’ presenteert dan wel een jongere ‘ik’ die al gevoed was door koloniale denkbeelden en veel nog niet begreep - toch blijft dan niet alleen de vraag van belang die Brouwers zelf benadrukt: hoe de ‘ik’ zo is geworden volgens hemzelf, maar ook de vraag vanuit welke | |||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||
belangen dat heden, inclusief de terugblik en de herinneringen, gecreëerd wordt. Het gaat dan niet om de ‘waarheid’ van het verleden, maar om de effecten daarvan die de ‘ik’ terugblikkend tracht te verklaren. Daar komt nog bij dat de herinneringen gedeeltelijk autobiografisch zijn. De autobiografie is, in de woorden van Bart Vervaeck, ‘tegelijkertijd waarheid en leugen, omdat de tekst het herinnerde tegelijkertijd bewaart en vertekent’.Ga naar eindnoot16 | |||||||||||||
Verbeelde vriendschap in de koloniale tijdBelangrijk voor de representatie van ‘vriendschap’ is allereerst dat we de personages alleen kennen uit het beeld dat de verteller van zichzelf en anderen creëert. Wat als vriendschap gepresenteerd wordt, is in die zin per definitie niet wederkerig: we krijgen maar één kant van het verhaal te lezen. De ‘ik’ benadrukt dat hij meer affiniteit heeft met de warmte en sensualiteit die hij bij zijn vriendinnetje ervaart, dan met het strenge, kleurloze Hollandse, dat gespeend is van emoties en oprechtheid. Hij plaatst zichzelf in een tussenpositie en de vriendschap met ‘tikoes’ speelt daarin een belangrijke rol. De representatie van de Javaanse bevolking bevat - net als die van de Japanners - oriëntalistische stereotypen, al worden die eigenschappen hun vaak toegekend door anderen dan de ‘ik’. Over ‘tikoes’, die vaak het gefocaliseerde object van de ‘ik’ in het verleden is, noteert hij: ‘Er is aan tikoes niets te zien van het vele merkwaardigs en verschrikkelijks dat door de blanken over de inlanders op Borneo wordt verteld’.Ga naar eindnoot17 De oudere ‘ik’ laat hiermee zien dat de wildste verhalen de ronde deden, die de jongere ‘ik’ evengoed voor waar aannam als de verhalen over geesten en spoken. Het zijn bovendien de andere Europeanen en Nederlanders die tegen elkaar zeggen: Nooit, maar dan ook nooit [...] zijn ze te vertrouwen, die inlanders met hun ondoorschouwelijke maskergezichten en hun raadselachtige oogopslag waaruit nimmer een emotie valt af te lezen, en dankbaarheid hoeft men van dit volk niet te verwachten. (Niet zó zeggen ze het, - in plaats van ‘inlanders’ zeggen ze bijvoorbeeld ‘die Dajakkers’, of die ‘koppensnellers’, of ‘die kannibalen uit de rimboe’, want we zitten op Borneo, - maar ik geef er de voorkeur aan, het zo weer te geven.).Ga naar eindnoot18 De ‘ik’ maakt, door te benadrukken dat ánderen erger waren en dat zij hem al van jongs af aan hebben geïmpregneerd met koloniale denkbeelden, zichzelf onschul- | |||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||
dig. Maar dat is hij niet, ook al kan hij niet anders. Belangrijk in dit citaat is ook het metafictionele commentaar van de verteller, die zich als manipulator schuldbewust toont. Niettemin is deze oudere ‘ik’ evengoed verantwoordelijk voor de wijze waarop ‘tikoes’ wél beschreven wordt en voor de othering-strategieën die daarin te herkennen zijn.
Omslag van de herdruk van De zondvloed uit 2018.
In de verbeelding van de ‘ik’ is ‘tikoes’ puur, zuiver en sensueel. Ze past naadloos in de natuur. Hij geeft haar zelfs een naam, of beter een aanduiding, waarmee hij haar niet alleen ‘van hem’ maakt, maar ook verdierlijkt: ‘tikoes’ betekent namelijk muis. Bovendien schrijft hij het woord - vanuit het heden van de ‘ik’ - consequent zonder hoofdletter. Hij overschrijft dus haar Indische identiteit met zijn beeld van haar: een lief, sensueel diertje, dat wat minder gevaarlijk is dan hij haar eigenlijk vindt. Dat symboliseert hoe ‘tikoes’ functioneert in een schema, hoe ze ondergeschikt gemaakt wordt aan de tegenstellingen waarmee de ‘ik’ zijn eigen identiteit vormgeeft. ‘Tikoes’ fungeert bijvoorbeeld als tegenhanger van de westerse vrouwen, die de ‘ik’ domineren, zoals het Nederlandse meisje Yvonne. Zij is wat ouder en volgens zijn vader ‘een keurignet kind’, terwijl Melati een ‘vies kind’ genoemd wordt: ‘Heb je die wijsheid en die praatjes soms van dat kind? Ik wil dat vieze kind niet meer op ons erf zien. Er zijn zat andere kinderen om mee te spelen, fatsoenlijke kinderen, bijvoorbeeld Yvonne van verderop’.Ga naar eindnoot19 Wanneer zijn zus vraagt waaróm ze een vies kind is, krijgt ze geen antwoord. Voor beide meisjes is de jongere ‘ik’ bang, maar om heel andere redenen. Yvonne speelt tijdens spelletjes ‘de Nip’, de Japanner, en deelt klappen uit als de andere kinderen niet gehoorzamen. Hij vindt haar afstotelijk: ‘Haar gezicht, haar hele lichaam trouwens, is bleek als gekookte rijst. Vooral heb ik, wist ik maar waarom, een afkeer van de manier waarop ze haar ook al spierwitte haar draagt.’Ga naar eindnoot20 Zo wordt een schema gecreëerd van de witte Nederlanders en de kwade Japanners aan de ene kant van de | |||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||
tegenstelling, en de inheemse bevolking, waar hij zelf graag bij wil horen, aan de andere kant: hij kan afstand nemen van de blanke, dominante, zogenaamd keurige bezetters, en zich in een tussenpositie manoeuvreren. We zagen al dat vriendschap bij de auteur zélf haaks staat op moraliseren. In De zondvloed zien we die oppositie terug: moraliseren staat tegenover oprechtheid, en, zoals we verderop zullen zien, ook tegenover vergeven. Hoewel met deze tegenstelling tussen de dwingende, corrigerende en onaantrekkelijke Hollanders en de natuurlijke, sensuele en geenszins ‘vieze’ tikoes duidelijk gemaakt wordt dat de ‘ik’ kritiek heeft op de neerbuigendheid waarmee de inheemse bevolking benaderd wordt, gebruikt hij in de beschrijving van Melati tegelijkertijd allerlei othering-strategieën. Zo noemt hij haar ‘dat inlandse kind’, benadrukt hij consequent haar vieze kleren en sensualiteit en typeert hij haar met verkleinwoorden (‘Het gezichtje, het lijfje, het stemmetje van tikoes’).Ga naar eindnoot21 Ook vindt hij haar beangstigend onbegrijpelijk: ‘Zij kijkt mij nieuwsgierig aan met haar grote ogen, die zo zwart zijn als haar lange haar, en gelijkertijd begint ze te schateren (het blijkt dat ze mij uitlacht om mijn helmhoed)’.Ga naar eindnoot22 | |||||||||||||
Herinnering aan de vriendschapDe vriendschap met ‘tikoes’ staat in dienst van de paradijselijke herinnering. Samen met tikoes kan de ‘ik’ uit de tijd verdwijnen, hij noemt dat ‘geluk’: ‘Een gevoel zonder begin en zonder einde, een droomgevoel, eerder gelijk aan de dood dan aan het leven. Dit is een sprookjesgevoel’ en: ‘Ik en tikoes zijn de kinderen van het paradijs in een verder platgebombardeerde en uit puinhopen bestaande wereld’.Ga naar eindnoot23 Later, op de kostschool, probeert hij dat geluk tevergeefs weer op te roepen door zich haar te herinneren: ‘Het gezichtje, het lijfje, het stemmetje van tikoes, al zo ver weg in mijn verleden dat er van “mij herinneren” nauwelijks nog sprake kan zijn, roep ik in droomgezichten voor mij op, luisterend naar het verre geruis in de schelp die ik soms vanonder mijn kussen tevoorschijn haal en tegen mijn oor druk, - dat is het geruis als van zee, of van regen, dat je wel eens hoort als je opbelt en de verbinding valt opeens weg.’Ga naar eindnoot24 De ‘ik’ krijgt geen contact meer, wat in het heden gespiegeld wordt in de verbroken verbinding - ook letterlijk aan de telefoon - met de moeder en meer in het algemeen met de mensheid. In Bezonken rood is dat effect op het heden sterk verwoord in het slot van de roman: ‘Tabé mama,... Ga jij nu weg uit mij, - ook jou hoef ik niet langer te onthouden. Ik ben “niet lief”, ik ben “hard” en | |||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||
“bitter”, ik ben “gevoelloos”. Ik ben ziek van levenshaat, mensenhaat, vrouwenhaat. Ik ben ziek van angst. Men is met mij verkeerd verbonden.’Ga naar eindnoot25 Wat betreft de vriendschap met ‘tikoes’ in De zondvloed is het extra pijnlijk dat we weten dat het slechts om zijn beeld van de vriendschap gaat, en dat we vraagtekens zetten bij de manier waarop zij die beleefd heeft. Hij laat ‘tikoes’ hem bijvoorbeeld sterk begeren en projecteert allerlei gedachten en gevoelens op haar, vaak ook vanuit een Europees referentiekader, zoals wanneer hij haar verhaaltjes interpreteert als een variant op Hans en Grietje.Ga naar eindnoot26 Maar nergens kunnen we controleren of die interpretatie klopt. Die innige vriendschap wordt dus door de verteller gemaakt, was mogelijk niet wederzijds en is in de eerste plaats alleen maar een droombeeld. Ook vormt de relatie met ‘tikoes’ een contrast met alle onmogelijke relaties in het heden. Elke reële vrouw, een vrouw dus, die niet aan het ideaalbeeld voldoet, zoals Laura, valt hem tegen: ‘Laura, die zou blijken niet de geliefde te zijn die mijn geliefde is, zoals ik haar heb gedroomd en god, of de goden, of de geesten heb gebeden haar mij te geven’.Ga naar eindnoot27 Vrouwen in het heden vormen niet alleen een negatief contrast met het verleden, aan het meisje in dat verleden wordt ook een rol toegekend die ze zelf niet kan beamen of belichamen. De verteller verbeeldt zich dat hij met ‘tikoes’ belt en dat zij met de rol van gedroomd ideaalbeeld - en daarin bovendien met een ondergeschikte positie als njai - instemt: Tijdens een van die telefoongesprekken riep ik tikoes toe dat ik niet uit Indië weg wilde, maar met haar in de ruïne wilde blijven wonen nadat wij er weer een bewoonbaar huis van hadden gemaakt. Baden konden we in de kali (= rivier) of als het regende in de regen, makanan (= voedsel) haalden we wel ergens vandaag, ik was tikoes' man en tikoes was mijn njai (= huishoudster; huisgenote; ‘officiële bijzit’) en ik zou haar nooit slaan of nog anders pijn doen. [...] Toen ik hierna, om tikoes' reactie te vernemen, mijn spreekblik veranderde in een luisterblik en het tegen de zijkant van mijn hoofd drukte, hoorde ik haar stem niet met het oor dat door het blik was omsloten, maar met het àndere oor. ‘Baik’, zei ze. Dat het wat haar betrof allemaal goed was, dus.Ga naar eindnoot28 Tegen deze oriëntalistische beschrijvingen is wel ingebracht dat de ‘ik’ zich juist in een hybride positie manoeuvreert en zich vooral identificeert met de inheemsen, en minder met zijn familie.Ga naar eindnoot29 Maar zou de ‘ik’ zich werkelijk geïdentificeerd kúnnen hebben met bijvoorbeeld ‘tikoes’, dan zou hij haar Melati zijn gaan noemen en haar voorgesteld hebben om te trouwen. Hij heeft als kind niet kunnen inschatten dat dat wellicht moge- | |||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||
lijk was, maar als volwassene wel. Dat hij haar vraagt om njai te worden, laat zien dat hij deel uitmaakt van het systeem waartegen ‘tikoes’ in opstand is gekomen. Het verzoek is koloniaal en paternalistisch; een volwaardige relatie wordt voor onmogelijk gehouden. Daar komt nog iets bij. Het in-between zijn is inderdaad hoe de jongere ‘ik’ door de oudere wordt beschreven, maar daarmee blijft het door de oudere ‘ik’ gecreëerde zelfbeeld even goed een strategie die functioneert als legitimering. Het is dus eerder zo dat alle contrasten en symboliek door de ‘ik’ worden aangewend om zichzelf te beschrijven. Jaap Goedegebuure zegt daarover: ‘Wanneer er dus een door Nederlandse soldaten achtervolgde vrijheidsstrijder in de roman figureert, dan is dat in de eerste plaats een weerspiegeling van het opgejaagde personage dat de ik in zichzelf wil zien’.Ga naar eindnoot30 In dit fragment levert het de ‘ik’ vergeving van schuld op, precies dat ingrediënt van vriendschap dat er in de koloniale situatie niet kon zijn en dat de vriendschap niet gelijkwaardig maakte. | |||||||||||||
Vriendschap in het herinnerenDe herinnerde vriendschap maakt in de Indiëromans deel uit van Brouwers' biografische gebeurtenissen, die telkens opnieuw opgevoerd worden, maar die inmiddels door de ‘ik’ anders worden beoordeeld dan toen hij ze meemaakte. In hun variaties zijn ze ook losgezongen van de gebeurtenissen zelf. Dat geldt ook voor de personen en verhoudingen die herinnerd worden: ze worden steeds minder wie en wat ze waren, steeds meer projecties van de verteller. Hier is het ‘octaviteitsprincipe’, waarop ik eerder al inging, van invloed op de manier waarop vriendschap wordt beschreven en geduid. De ik-figuur zelf, maar ook de herinnerde vrouwen, zoals de moeder, Yvonne, Laura, Nachtschade en ‘tikoes’, krijgen in de Indiëromans geen heldere identiteit, maar vertonen tegenstrijdigheden. Daar ligt een postmoderne opvatting van werkelijkheid en herinnering aan ten grondslag: herhaling is niet mogelijk. Zo komt ‘tikoes’ voor in diverse verschijningen en opvoeringen, en raakt ze vermengd met elementen uit het verhaalheden, met sprookjes, met geesten waarover ze zelf vertelde, en met de angsten van de verteller zelf, die benadrukt dat de herinnering aan haar onbetrouwbaar is en vervaagt. ‘Minder en minder haarzèlf zal ik mij herinneren, meer en meer zal zij gaan behoren tot de meisjes die ik mij zal voorstellen mij te herinneren’.Ga naar eindnoot31 De aandacht wordt hier getrokken naar het proces van herinnering én schrijven zelf, en dus ook naar de kunst die het uiteindelijke resultaat is van het zich herinneren en het voorstellen zich te herinneren. | |||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||
Relevant is een scène in De zondvloed waarin beschreven wordt dat de kleine Jeroen zijn broertje mag vasthouden in het ziekenhuis. In een mengeling van angst, afkeer en jaloezie vreest hij dat hij hem zal laten vallen. Het is een ontwrichtende ervaring voor hem en in zijn fantasie vlucht hij naar herinneringen aan ‘tikoes’. Het is niet helemaal duidelijk of we moeten geloven dat dit zo was in de beschreven ervaring of op het moment dat hij de herinnering aan het beschrijven is. Hij wil in die gelukzalige herinnering met ‘tikoes’ blijven, deze - en haar - vastpinnen, fixeren, door haar te herinneren en juist te beschrijven. De wens om te beschrijven komt dus voort uit het gemis; in het gelukzalige samenzijn met ‘tikoes’ was daar nog geen behoefte aan: ‘tijdloos, geheugenloos, geschiedenisloos, “spoorloos verzonken” en zonder aandrift om de verhalen die ik vertel ook op te schrijven uit behoefte aan een of andere vorm van eeuwigheid’.Ga naar eindnoot32 In dergelijke bespiegelingen over het terugroepen van de geliefde of het verloren paradijs, klinkt voortdurend de Orpheus-mythe door, de oermythe die het oeuvre van Brouwers steeds beïnvloedt: de zanger - of schrijver - kan zijn geliefde er niet mee terughalen, hij kan slechts nog omkijken en opnieuw creëren. Of, zoals Koen Vermeiren schreef over De zondvloed: ‘De geliefde die hij uit die onderwereld probeert te redden en die “zo mooi is als de dood” blijkt uiteindelijk louter als ideaalbeeld te bestaan in de literatuur die haar tot leven wekt.’Ga naar eindnoot33 De enige ware vriend is de verbeelding. De enige vriendschap die rest, is die met de schoonheid. | |||||||||||||
BesluitUit het voorgaande is duidelijk geworden dat vriendschap in de Indiëromans nagenoeg afwezig is, en dat deze, waar ze wel voorkomt - met ‘tikoes’ - voornamelijk dient als spiegel van het zelf. Omdat vriendschap, vergeving, liefde, in het heden niet meer gevonden kan worden en de verteller dat wijt aan onvermogen tot verbinding met Indië, en omdat hij bovendien de vriendschap die hij dáár beleefde, idealiseert, krijgt slechts het gehavende zelf de ruimte. Van wederkerigheid in de vriendschap met ‘tikoes’ of met de inheemse bevolking die zij representeert, is geen sprake, van gelijkwaardigheid ook niet, van bevoogding wel. De schuld die de oudere ‘ik’ daarover voelt, en de behoefte aan vergeving kan hij slechts in de fictieve ruimte oplossen: door de schuld tot op zekere hoogte bij anderen te leggen, zijn ouders, de Japanners, de katholieken. Om terug te keren naar de Lysis: de relatie tussen ouders en kinderen is bij Socrates tot op zekere hoogte een vorm van vriendschap, omdat ouders hun kinderen | |||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||
anders behandelen dan slaven. In een koloniale situatie is er altijd sprake van ongelijkwaardigheid, ook al is de door het jongetje gevoelde vriendschap voor zijn kameraadje mogelijk oprecht geweest en zelfs de basis voor liefde voor een geliefde. Maar het systeem dwong het meisje tot verraad, althans, in zijn ogen: ze koos de kant van de vrijheidsstrijders en de jonge ‘ik’ voelde zich buitengesloten. Als vriendschap is: gelijkwaardig zijn, wederkerig accepteren, niet moraliseren en vergeven, dan legt de verteller in de Indiëromans de arrogantie en het moraliserende, en dus de schuld van de onmogelijkheid tot vriendschap (in het algemeen en in het leven van de jonge Jeroen) bij Nederland. Het keurig nette Hollandse is synoniem met onoprecht, hierarchisch, dwingend, terwijl het slordige, onuitgesproken begrip, het genereuze en loyale bij zijn inheemse vriendinnetje ligt. Zij verraadt hem uiteindelijk, omdat er tussen hen geen gelijkwaardige vriendschap kan zijn. De vriendschap - en de wijze waarop die herinnerd wordt, dat wil zeggen, beleefd én beschreven - is een fictie die helpt de schuld in te lossen. Door de dwingende structuurprincipes en verbeeldingskracht wordt de lezer daaraan medeplichtig: de lezer moet zowel de fictie geloven als de schuld vergeven, en alle vormen van projectie en othering die daaraan inherent zijn, voor lief nemen. De verteller trekt alle literaire kunstgrepen uit de kast om de lezer te overtuigen van de onschuld en wederzijdse aantrekkingskracht van de kinderen: hun puurheid en onbezoedelde seksualiteit, versus de verdorvenheid en bekrompenheid van sommige anderen. Maar die tegenstelling dient uiteindelijk de behoefte aan boetedoening, die onmogelijk is. De vriendschap was niet gelijkwaardig, kon dat niet zijn, zoals dat wél kon in het werkelijke leven tussen Brouwers en Hans Roest, twee Nederlandse mannen, vader en erezoon. De verteller zelf toont zich daarvan zeer bewust, hij weet ook wel dat de vergeving niet werkelijk plaatsvindt, maar in de verbeelding: Vroeg of laat zal alles altijd wel worden vergeven, maar de wroeging blijft en woekert in mij als een afzichtelijke, een pestilante stank verspreidende kankerplant. De wroeging doet zich gevoelen als zich herinneringen opdringen die niet bewust zijn opgeroepen, plotseling je overvallend zoals soms pijn.Ga naar eindnoot34 De romans geven op die manier een sombere, cynische visie op de mens, op vertrouwen en op vriendschap. Tegelijk bevatten de romans, ook door de bijzondere structuur, een hoopgevend element van diezelfde woekering en dat verlangen naar verbondenheid: het adagium ‘niets dat niet iets anders aanraakt’. Dat aanraken kan ook worden gevoeld in het zoeken naar en het ervaren van schoonheid, een gedachte die de auteur deelde met zijn vriend Roest. Hoewel vriendschap en liefde voor de | |||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||
verteller onmogelijk geworden zijn, zijn zij wel denkbaar en voorstelbaar. Dat is een troostende gedachte. | |||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||
Esther Op de Beek (1979) is universitair docent moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Leiden. Ze promoveerde in 2014 aan de Radboud Universiteit op een onderzoek naar de Nederlandse literaire dagbladkritiek. Ze is redactielid van het tijdschrift Nederlandse Letterkunde. Haar recente onderzoek is gericht op geluksdiscoursen in recente romans, tijdschriftonderzoek en moderne Nederlandse reisliteratuur. |
|