Indische Letteren. Jaargang 36
(2021)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||
Eddy du Perron en de hiërarchie van vriendschap
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||
Eddy du Perron als assistentbibliothecaris van het Bataviaasch Genootschap, samen met Mas Patah, circa 1921. Collectie Du Perron, Alphen a/d Rijn.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||
Vrouwen van Du PerronOm met de vriendinnen te beginnen: Du Perron is lange tijd op zoek geweest naar de vrouw van zijn leven, ‘de Eene, onverschenene, ademloos gewacht’, zoals hij in Het land van herkomst schreef.Ga naar eindnoot2 Op 26 november 1928 trad hij in het huwelijk met de Waalse mijnwerkersdochter Simone Sechez (1907-1990), de dienstbode van zijn moeder, bij wie hij een kind had verwekt. Hij erkende zijn zoon Gille, geboren op 2 maart 1926, en trouwde bijna twee jaar later uit een mengeling van genegenheid en medelijden met de moeder van zijn zoon. Het was een ongelukkige, scheve verbintenis. Op 9 maart 1932 scheidde hij van Simone en op 17 mei hertrouwde hij met Elisabeth (Bep) de Roos, een gepromoveerde romaniste en literair critica met wie hij in februari 1931 had kennisgemaakt. Zijn huwelijk met Bep was het sluitstuk van een periode van correspondentie met haar en van soul-searching, die van zijn kant een allengs verwoeder karakter had gekregen. Medio 1931 had hij voor de flegmatieke Bep het gedicht ‘Somewhere’ geschreven, dat begint met de regels: ‘Misschien zijn wij nu vrienden, en misschien / zal morgen reeds alles vergeten zijn? - / wat goedheid van je: meer dan ik verdien, / een koele bries, een korte medicijn.’ Verderop in het gedicht staat: ‘Wees niet bezorgd voor deze bijna-liefde; / zij gaat voorbij: als alles wat ons griefde -’. Maar een klein jaar later was het pleit beslecht. Bep werd zijn vrouw en geliefde, en tegelijkertijd zijn strijdkameraad. Voor andere vriendschappen met vrouwen was eigenlijk geen plaats in die masculiene tijd. Echtgenotes van vrienden kregen zelden meer dan een rol op het tweede plan toebedeeld. Zoals we zullen zien, vormde Clara Malraux daarop een uitzondering. | ||||||||||||||||||||||
Vrienden, geestverwanten en kennissen in Frankrijk en BelgiëNa zijn komst naar Europa, in het kielzog van zijn ouders, nam Du Perron zich voor ten behoeve van zijn ontwikkeling als schrijver de nodige levenservaring op te doen. Zo toog hij in maart 1922 naar Montmartre, de al niet meer zo actuele kunstberg met zijn vele bohemiens en kladschilders. Op een schilderijenmarkt waar ook enkele dichtbundeltjes werden verkocht, maakte hij kennis met de in Barcelona geboren schilder en boekillustrator Pedro Creixams (1893-1965) en de erudiete literatuurliefhebber Pascal Pia (1902-1979). Met beiden sloot hij vriendschap. Creixams zou na 1927 uit Du Perrons zicht verdwijnen, maar Pia werd een belangrijke literaire gids en een vriend voor het leven. In Het land van herkomst figureert hij onder het fictionele | ||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||
alter ego ‘Viala’. Daarin wordt hij als volgt geïntroduceerd: ‘Het is vreemd te bedenken dat (sinds 2 of 3 anderen zijn afgevallen) Viala in Europa mijn oudste vriend is. En jaren lang was hij voor mij méér: een wezen waarnaar men zich richt, waarvan men de zuiverheid telkens tot vergelijkingspunt nemen kan.’Ga naar eindnoot3 Door Pia leerde Du Perron in november 1926 André Malraux (1901-1976) kennen. Met de hem typerende precisie heeft Du Perron het begin van hun vriendschap gedateerd in april 1927.Ga naar eindnoot4 Malraux werd eveneens een vriend voor het leven. Als we de weinige brieven lezen die zijn overgebleven van Du Perrons correspondentie met zijn Franstalige vrienden en kennissen, valt op dat hij hen gewoonlijk aanspreekt met ‘vous’.
Pascal Pia, René Bonnel en Pedro Creixams, eind 1924. Collectie Du Perron, Alphen a/d Rijn.
Over de correspondentie tussen André Malraux en Albert Camus is door een biograaf van de eerste opgemerkt: ‘de toon is altijd hartelijk en het vousvoyeren verplicht [...] Nooit schreef Albert aan André en het waren louter Camus en Malraux die een dialoog met elkaar voerden.’Ga naar eindnoot5 Die hartelijke toon, gekoppeld aan het vousvoyeren, vinden we ook terug in Du Perrons brieven aan zijn Franstalige vrienden, zoals Louis Chevasson (1900-1984), Malraux' oude schoolvriend en medewerker van uitgeverij Gallimard, die hij in de aanhef onveranderlijk ‘Mon cher ami’ of ‘Mon cher ami Louis’ noemt. Er is één brief van Du Perron aan Malraux bewaard gebleven, geschreven op 3 november 1933 ter gelegenheid van Malraux' verjaardag, waarin Du Perron ‘[M]on cher ami’ vousvoyeert. Het is een literaire brief, zogenaamd in de retorische stijl van de door Malraux bewonderde Paul Claudel (1868-1955).Ga naar eindnoot6 Deze pastiche is bedoeld als een plaagstootje; misschien hoort daar ook het vousvoyeren bij, maar het ligt meer voor de hand dat hij Malraux ook in de omgang met ‘vous’ heeft aangesproken.Ga naar eindnoot7 Opvallend is dat Du Perron in zijn brieven aan Creixams deze wél | ||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||
tutoyeert. Dat doet hij ook met de Brusselse schrijver Franz Hellens (1881-1972), die hij, na een eerste ontmoeting eind 1923, beter leerde kennen in 1927. Creixams en Hellens waren geen Fransen, wat het tutoyeren wellicht vergemakkelijkte. De Fransen waren formeler in hun taalgebruik, zeker in die tijd. Misschien doet het er ook niet zoveel toe. Hellens en Creixams waren geen vrienden voor het leven, eerder gewaardeerde kameraden, maar Malraux en Pia waren dat wél.
André Malraux en Eddy du Perron in Bretagne, 1934. Collectie Literatuurmuseum, Den Haag.
In zijn autofictie Antimémoires (1967) vertelt Malraux de anekdote dat Du Perron hem het eiland Balekambang, waar hij enkele jaren van zijn jeugd had doorgebracht, ‘cadeau deed’ toen hij zijn roman La condition humaine (1933) aan hem had opgedragen. Malraux vervolgt: ‘Hij vond alle politiek van nul en gener waarde, en de geschiedenis ook, geloof ik. Het was mijn beste vriend.’Ga naar eindnoot8 Uit deze verklaring komt naar voren dat hun vriendschap elk politieke en ideologische verschil oversteeg. In mei 1933, toen Malraux aan Du Perron zijn exemplaar van de roman, met daarin de gedrukte opdracht, gaf, was deze zo beduusd dat hij dacht aan een vergissing. Hij schreef Jan Greshoff dat die opdracht hem toch voor 90% om vriendschapsredenen was gegeven. Het was voor hem ‘een bevestiging [...] van iets dat voor mij (althans van Malraux tot mij) nooit heelemaal zeker was.’Ga naar eindnoot9 Deze toevoeging is veelzeggend voor de manier waarop vaak tegen Malraux werd aangekeken, en niet alleen door Du Perron: Malraux was de geniale schrijver, altijd uiterst geconcentreerd op wat hem bezighield, briljant in zijn conversatie, maar op het menselijke vlak in wezen ondoorgrondelijk. In 1953 zou Malraux een voorwoord schrijven voor Het land van herkomst, waarvan toen nog geen Franse vertaling in zicht was.Ga naar eindnoot10 Malraux zegt hierin niets over Luc Héverlé, zijn fictionele alter ego in de roman, met wie Arthur Ducroo (Du Perrons alter ego) menige discussie voert. In een artikel uit 2007 heeft Rachid Hiati de formule gevonden voor deze vriendschap, die als het ware virtueel blijft voortbestaan: ‘In het voorwoord dat hij aan dit boek wijdt bewaart Malraux het stilzwijgen, terwijl hij onge- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||
twijfeld diep van binnen denkt dat de “beste vriend” diegene is die ons uitnodigt om via zijn geschriften, over de grenzen van tijd en ruimte heen, in eenzaamheid, een nooit onderbroken dialoog voort te zetten.’Ga naar eindnoot11 | ||||||||||||||||||||||
VriendenechtpaarGelukkig hebben niet alle vriendschappen die bijna metafysische gloed, en ook die met Malraux had meer huiselijke kanten, vooral nadat Du Perron zich in mei 1932 samen met Elisabeth de Roos in de omgeving van Parijs had gevestigd. Er ontstond toen een regelmatig contact tussen twee echtparen, wat weer een heel andere dynamiek met zich meebracht. In haar memoires noemt Clara Malraux (1897-1982) Eddy en Bep ‘de vrienden die het meest intiem bij ons leven betrokken waren, misschien omdat ze geen deel hadden aan onze verplichtingen.’ Over Du Perron zegt zij: Eddy bracht tegen André vaak standpunten in het geding die in juist hun conformisme merkwaardig non-conformistisch waren, ontsproten als ze waren aan een andere vorming dan wij hadden gehad: ook al was hij etnisch gezien geen halfbloed, Eddy was dit in intellectueel opzicht wél op allerlei gebied. [...] Waardoor hij zelden dupe was van de modes van het ogenblik.Ga naar eindnoot12 Clara vond Du Perron vooral conformistisch in zijn opvattingen over het huwelijk, maar hij stond haar wel nader in zijn houding als ongebonden intellectueel. Zo heeft Pascal Pia Du Perrons waarde voor Malraux geschetst als ‘een toetssteen van een buitengewoon gehalte’, wiens ‘reakties met betrekking tot het onderdrukken van individuen (dwang van de maatschappij, gezinsplichten, politieke plichten) de reakties waren van een meest volstrekt loyaal individu dat geen andere belangen te verdedigen heeft dan die heel algemene belangen van de menselijke geest.Ga naar eindnoot13 Vanaf 1934 groeide Du Perrons kritiek op Malraux, die zich steeds meer manifesteerde als een publiek figuur: de avonturier die in maart 1934 een riskante vliegexpeditie ondernam naar de vermeende ruïnes van de koningin van Sheba, de fellow-traveller van de communisten die de politieke arena opzocht, de mythomaan die de Spaanse Republiek zou redden van de fascisten. Die kritiek, die hij deelde met Clara, nam niet weg dat Du Perron Malraux in de eerste plaats zag als schrijver, als iemand die zijn persoonlijkheid tot uiting brengt in wat hij schrijft. Als mens en schrijver bleef Malraux voor hem iemand van de eerste orde.Ga naar eindnoot14 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||
Zijn laatste ontmoeting met Malraux had Du Perron op de Champs-élysees, oktober 1936, kort voor zijn vertrek naar Indië. Malraux voorspelde dat Du Perron niet lang in dat land zou blijven, maar dat hij er wél een zekere rol zou spelen: ‘Een werkelike intellektueel die de taal v/h land spreekt en in Europa onbevooroordeeld heeft leren redeneren (denken, zien), dat zal niet zoveel voorkomen daarginds.’Ga naar eindnoot15 Op 21 september 1939 keerde Du Perron samen met Bep en hun in 1935 geboren zoontje Alain terug naar Europa. Zij ontscheepten in Vlissingen. In zijn Indische tijd had Du Perron geen contact onderhouden met Malraux, die zeer betrokken was geraakt bij de Spaanse Burgeroorlog, maar nu wilde hij naar Parijs om hem weer te zien. Gezien de gespannen politieke situatie had hij een visum nodig voor Frankrijk. Het Franse consulaat in Rotterdam hield hem aan het lijntje en na een ondervraging op 11 december werd het hem geweigerd, kennelijk omdat hij werd geassocieerd met de ‘communist’ André Malraux.Ga naar eindnoot16 | ||||||||||||||||||||||
Vrienden, geestverwanten en kennissen in Nederland en BelgiëVoor Du Perron had echte vriendschap het karakter van een verbond. Dat hield in dat er, bij alle verschil, ook sprake was van wederzijdse belangstelling, intellectuele uitwisseling en gemeenschappelijke belangen en doelstellingen. Met zijn Franse vrienden Pia en Malraux was dat duidelijk het geval: Pia stond hem bij in literaire projecten en Malraux zette hem aan tot zijn ‘flirt met de revolutie’ en later tot de oprichting van een Nederlandse pendant van het Franse Comité de Vigilance des intellectuels antifascistes. De vriendschap met Ter Braak had a fortiori dit karakter van een verbond. Er was Du Perron dan ook veel aan gelegen om zijn twee belangrijkste vrienden, Ter Braak en Malraux, met elkaar in contact te brengen. In zijn brief aan Ter Braak van 14 juli 1933 staat deze veelzeggende zin: ‘Een vriendschap tusschen jou en Malraux bijv. zou minstens zoo “vruchtbaar” voor je zijn, als destijds, als ik je gelooven mag, je ontmoeting met mij.’Ga naar eindnoot17 Du Perron moet aanvankelijk hebben gedacht dat ook Anthonie Donker (pseudoniem van N.A. Donkersloot, 1902-1965) een vriend en bondgenoot kon worden. Hij zond de in Zwitserland kurende dichter en criticus zijn verzamelbundels poëzie en proza toe die in 1928 waren verschenen. De eerste ontmoeting tussen Du Perron en Donker vond plaats op 26 juni 1929, toen de laatste met verlof over was uit Zwitserland. Op zijn terugweg logeerde hij enkele dagen in het Château de Gistoux ten zuidoosten van Brussel, waar Du Perrons moeder woonde. Tussen de aankoop | ||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||
in 1926 en het overlijden van zijn moeder in januari 1933 trok dit kasteel 's zomers altijd vrienden en kennissen van zoon Eddy, zoals Carel Willink, Jan Slauerhoff, Adriaan Roland Holst, Jan en Aty Greshoff, Pascal Pia, Franz Hellens, Jan van Nijlen, Henny en Rien Marsman, Menno ter Braak en Simon Vestdijk, die er langere of kortere tijd logeerden.Ga naar eindnoot18 De vriendschap met Anthonie Donker bleek echter niet van lange duur. Eenmaal voorgoed uit Zwitserland teruggekeerd, schreef Donker in het eerste nummer van Critisch Bulletin dat hij wilde komen ‘tot saneering en concentratie van onze letterkundige critiek’. Du Perron sprak snerend van het ‘saneerings-bulletin’ waarmee Donker zich zo ‘verheerlijkt’ toonde.Ga naar eindnoot19 Critisch Bulletin was een bijblad van het tijdschrift De Stem van Dirk Coster (1887-1955), de criticus met wiens retoriek en provincialisme Du Perron later zou afrekenen in zijn schotschrift Uren met Dirk Coster (1931). Het kon niet uitblijven: hoe dichter Donker bij Coster kwam te staan, hoe meer hij afdreef van Du Perron. In een terugblik op zijn relatie met Du Perron schreef Donker dat het hem toentertijd niet zo duidelijk was als later, dat Du Perron ‘een volledige literaire vriendschap zocht, eigenlijk zoiets als een literair huwelijk, zoals hij twee jaar later met Ter Braak sloot.’Ga naar eindnoot20 Daarom waren zijn betrekkingen met Du Perron de ‘voorronde van een vriendschap’ gebleven en hadden ze niet tot werkelijke vriendschap geleid. In zijn artikel gaat Donker nauwelijks in op de oorzaak van hun breuk: het feit dat hij definitief had gekozen voor het moralistisch-ethische kamp van Dirk Coster en Just Havelaar (1880-1930). In mei 1930 zette Du Perron hem in een brief voor het blok: was hij een ‘Costeravelaar’ geworden? Was hij vriend of vijand? Dan was het ten minste niet zo gecompliceerd. Du Perron liet zijn brief tien dagen liggen en voegde er nog aan toe, dat zij qua levenshouding eigenlijk volkomen tegenover elkaar stonden. Het was dan ook beter om verdere ergernissen te voorkomen en hun correspondentie te staken.Ga naar eindnoot21 Donker was niet alleen geen bondgenoot geworden, maar zelfs - op levensbeschouwelijk vlak - een vijand. Voortzetting van hun vriendschap had dan ook geen zin meer. Du Perron streefde in de omgang naar wat hij noemde ‘zuiverheid’: een eerlijke, authentieke houding, wars van compromissen; hypocrisie herkende hij onmiddellijk. Zijn dwingende persoonlijkheid werd zijn vrienden soms wat te veel. Als Du Perron weer eens zijn stellingen betrok, wendde Adriaan (Jany) Roland Holst (1888-1976) zich vermoeid en een beetje blasé af, maar juist vrienden die dichter bij hem stonden en die een strategische positie innamen in het literaire veld, zoals Jan Greshoff (1888-1971) en Menno ter Braak, konden zich flink aan hem ergeren.Ga naar eindnoot22 De formule die Ter Braak op zijn vriend van toepassing achtte, was die van een ‘atomis- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||
tische’ intelligentie.Ga naar eindnoot23 Hij zag hem als een vrij zwevend atoom dat tot elke prijs zijn onafhankelijkheid wenste te behouden. Niet al Du Perrons vriendschappen werden zo op het scherp van de snede beleefd. Donker was afgezworen omdat hij zich had ontpopt tot een toonaangevende aanhanger van een richting die Du Perron afkeer inboezemde. Verschil van mening met vrienden die hij en bloc had aanvaard, was iets van een geheel andere orde. Adriaan Roland Holst, toentertijd redacteur van het voorname tijdschrift De Gids, voelde er niets voor om Du Perrons raillerende ‘Gesprek over Slauerhoff’ te publiceren. Du Perron begreep dit wel en probeerde het bij andere tijdschriften. Het stuk verscheen uiteindelijk in De Vrije Bladen. Dit gesprek was een fictieve dialoog tussen een verdediger van ‘verheven’ poëzie met een schone vorm, en de ik-figuur, die de poëzie van Slauerhoff (1898-1936) prefereert als de allerminst verheven uitdrukking van een persoonlijkheid. Dit essay in dialoogvorm liep vooruit op de beginselen van het tijdschrift Forum en op de vorm-of-vent-discussie.Ga naar eindnoot24
Jan Slauerhoff, circa 1929. Collectie Du Perron, Alphen a/d Rijn.
Slauerhoff werd als dichter en prozaïst een van de coryfeeën van Forum, en Du Perron was altijd beschikbaar om 's mans slordige manuscripten voor de druk gereed te maken. Dit was een vorm van dienstbaarheid die wellicht ook wrevel opriep bij de ontvanger. Het belang van Slauerhoffs werk was in Du Perrons ogen zó groot dat hij zich na diens vroege dood meteen opwierp als bezorger van het verzamelde werk, ondanks het feit dat hij slechts enkele weken vóór Slauerhoffs overlijden definitief met hem had gebroken. Het laatste briefje van Du Perron aan Slau dateert van 17 september 1936 en luidt, zonder aanhef: ‘Het spijt me dat ik je verlokt heb tot zooveel rasploertigheid. Spaar je de moeite mij nog eens te schrijven, ik zou je je stankjes ongeopend terugsturen.’ Du Perron schreef dit na ontvangst van een brief van Slauerhoff in antwoord op zijn eigen brief van 28 augustus 1936, waarmee hij duidelijkheid had willen scheppen in een zich al | ||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||
langere tijd voortslepend conflict vol wederzijdse irritaties.Ga naar eindnoot25 Slauerhoff was door een ver doorgevoerde actie tegen Victor van Vriesland (1892-1974) een splijtzwam geworden in Forum. Daarbij kwam dat hij een notoire pestkop was, die ook anderen tegen zich in het harnas joeg. Het probleem waarvoor Du Perron zich gesteld zag, was: hoe kan iemand zich als mens minderwaardig gedragen, terwijl zijn schrijverspersoonlijkheid eersterangs is? Het is een antithese die bij schrijvers wel vaker voorkomt. Du Perron had ook ongestoorde vriendschappen, zoals met zijn oudste Hollandse vriend de kunstschilder Carel Willink (1900-1983) en met de Vlaamse dichter Jan van Nijlen (1884-1965). Dat deze vriendschappen rustig verliepen, had te maken met de flegmatische aard van die vrienden en met het feit dat er bij hen geen sprake was van conflicterende belangen. Een boeiende vriendschap was die met H. Marsman (1899-1940), wiens opvattingen over poëzie door Du Perron fel waren bestreden, waarop Marsman hem had aangewreven dat hij ‘een hondsche en moerassige geest’ bezat. Maar toen ze elkaar in levenden lijve ontmoetten om hun literair meningsverschil uit te praten, vervloog die vijandschap snel.Ga naar eindnoot26 Henny Marsman werd een trouwe vriend, en Du Perron voelde zelfs een ‘bizondere affectie’ jegens hem toen hij erachter kwam dat Marsman een jeugdromance had gehad met Bep de Roos, en toen hij wist wat Bep voor hem had betekend.Ga naar eindnoot27 Een andere belangrijke vriend was Jan Greshoff, die van 1927 tot 1939 in Brussel woonde. Du Perron had in de zomer van 1927 kennisgemaakt met deze levendige causeur. Het huis van Greshoff en diens vrouw Aty (1887-1987) in de wijk Schaarbeek was een thuishaven voor Du Perron als hij op doorreis was of als het samenleven met zijn eerste vrouw Simone Sechez en zijn moeder hem weer eens opbrak. Bij heel zijn intensiteit als schrijver en als ‘student of humanity’ (juist in zijn literatuur) bleef Du Perron ook gewoon een Indische jongen die gesteld was op een huiselijke sfeer. Op 17 september 1933 schreef hij aan Marsman: Ik heb Jan laatst instinctief en in de marge van een brief, als P.S., een (voorloopig en onzeker) lijstje geschreven, met een 1e en 2e plan. Op het 1e plan stonden: Jan Greshoff, Jan van Nijlen, Marsman, Menno t.B., Malraux, Pia. Daarbij, maar vaag - ergens in een middensfeer, niet omdat ik aan hun vriendschap twijfel, maar hun ‘egocentrischheid’ wantrouw: Jany en Slau. Dan: eenige anderen. Ik geloof dat Vic [van Vriesland] op die beide lijsten niet meer voorkwam, en dat zeker niet alleen omdat hij die stukken van mij niet plaatste [in de NRC, waarvan Victor van Vriesland redacteur was], maar omdat ik meer en meer voel dat hij, ondanks alle sympathie, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||
mijn vriend niet is. Het lijstje hierboven is trouwens groot genoeg, vind-je niet? Er zijn honderden die mij èn de quantiteit èn de qualiteit ervan kunnen benijden.Ga naar eindnoot28 Bij het opstellen van zulke lijstjes was het Du Perron mede te doen om een zekere zelfbepaling. Wie staan mij na, met wie heb ik een vriendschap gefundeerd op wederkerigheid, en waar sta ik zelf nu? Dat er verschuivingen konden plaatsvinden en dat er mensen konden wegvallen, was een natuurlijk gegeven, maar wanneer een vriend als ‘zuivere’ persoonlijkheid voor 100% was aanvaard, dan was dat voor het leven, welke meningsverschillen of strubbelingen zich verder ook mochten voordoen. Voor Du Perron was trouw in vriendschap een essentiële waarde. | ||||||||||||||||||||||
Du Perrons Indische jaren (1936-1939): winst- en verliesrekeningIn oktober 1936 vestigde Du Perron zich samen met zijn vrouw Bep en hun zoontje Alain in Nederlands-Indië. Hij had al lang zitten broeden op een terugkeer naar zijn land van herkomst. Telkens als er Indische jeugdvrienden overkwamen, haalde hij zijn hart op. Hij koesterde de herinnering aan Indië als aan een verzonken wereld die hij wilde terugvinden en met een frisse blik tegemoet treden. Op 28 september 1934 schreef hij, enigszins verwonderd, aan Bep: ‘Ik kreeg in den trein een ongelooflijk sterk gevoel van mijn intellectueele vrienden te willen loslaten: Menno etc., als zijnde toch niet “de mijnen”.’Ga naar eindnoot29 Schrijven aan Het land van herkomst bracht Indië dichterbij, en toen Du Perron schoon genoeg had van de verpolitiekte sfeer in zijn woonplaats Parijs, zette hij de stap. Zijn jeugdvriend Adé Tissing (1899-1960) had hem voorgehouden dat hij in Indië gemakkelijker en goedkoper zou kunnen leven. Dat viel in de praktijk tegen. Bovendien was Indië verrechtst: de kleurlijn werd scherper getrokken dan voorheen, de koloniale tegenstelling tussen Europeanen en ‘inlanders’ was verhard. Sommige Nederlanders die Du Perron in Indië tegenkwam, werkzaam in de koloniale ambtenarij, waren hem sympathiek, maar zij werden nooit méér dan goede kennissen. Vanuit Tjitjoeroeg, waar hij zijn eerste tijd in Indië doorbracht, verkende hij Batavia. Daarover schreef hij aan Jan van Nijlen: Batavia is een roddelgat, een provinciale stad met aardige (bv. chineesche) wijken en een historisch karakter dat wel wat goedmaakt. Verder kan je er uitgaan - naar bioskoop, of zien dansen, maar vriendschappen zooals we die in Europa hebben achtergelaten, ontbeer je daar vrijwel totaal. Toch hebben we wel een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||
paar geschikte kennissen, en er is een groote Bibliotheek - en zoo kan je voortgaan een paar kleinere of grootere voor en tegens op te sommen.’Ga naar eindnoot30 Aan Ter Braak schreef hij: ‘Vriendschap berustend op oude sympathie, zooals met Adé Tissing, wordt dit nooit. Gezellige omgang, met biljard over kunst.’Ga naar eindnoot31 Du Perron leunde sterk op Adé Tissing, die hij in brieven aan Europese vrienden omschreef als een jong gebleven, authentieke persoonlijkheid, op wie hij bijzonder gesteld was. In zijn ogen was Adé zijn ‘eenige complete vriend’ in Indië.Ga naar eindnoot32 Die ene vriend, die de frisheid van zijn jeugd had behouden en hem onvoorwaardelijk trouw was gebleven. Toen Du Perron hoorde dat een van de gebroeders Tissing (er waren er vier) erg ziek was, schreef hij een ongeruste brief aan Adé, of alles met hém wel goed was: Ik moet af en toe weten dat je er nog bent. Je moet niet vergeten dat je de eenige bent hier in Indië, op wie ik 100% gesteld ben; alle anderen zijn ‘wel geschikt’ of ‘vallen mee’, als ze tenminste niet tegenvallen - de bekrompen engheid van die totoks hier in Indië is me soms onverdragelijk; ik heb dan gewoon het gevoel dat ik me encanailleer door nog met ze om te gaan, - en hoe dan ook, ik ken 2 of 3 menschen op wie ik wel een beetje gesteld ben, maar werkelijke vrienden heb ik, op jou na, hier niet meer. Ook Ferdy, hoe aardig ik hem ook vind, is toch wel van me afgedreven (of ik van hem).’Ga naar eindnoot33 Du Perron had een manie om vergelijkingen te trekken. Zo zette hij enkele jeugdvrienden tegenover elkaar: ‘Hij [Adé Tissing] is nogal schuw, maar veel aardiger dan zijn broer Feicko en veel levendiger en innemender dan Ferdy de Grave.’Ga naar eindnoot34 Feicko Tissing (1898-1972) had na het behalen van een Nederlandse graad in de indologie een lucratieve betrekking gekregen bij een Engelse firma in Indië. Hij raadde Du Perron aan zich niet met politiek te bemoeien en vrijmetselaar te worden: daarmee leg je nuttige contacten! Maar Du Perron vond het irritant dat Feicko zoveel waarde was gaan hechten aan geld en positie. In een brief aan Ter Braak zette hij hem als volgt neer: ‘deze Feicko Tissing die tegenwoordig 100% tot het poepsoort is gaan behooren, al blijft hij aardige eigenschappen behouden, schat ook ieder individu naar zijn traktementswaarde. Maar mij vindt hij “geniaal”, soedah: de uitzonderingen bevestigen den regel.’Ga naar eindnoot35 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||
Vriendschap met IndonesiërsHoe stond het met Du Perrons houding tegenover de Indonesiërs met wie hij in aanraking kwam? Kwamen zij in aanmerking voor echte vriendschap? Bekend is de passage in Het land van herkomst waar hij schrijft: ‘Ik weet alleen zeker dat wanneer ik ooit in hun land [dat van de Javanen] terugkom, ik anders, met oneindig meer sympatie en aandacht, tegenover hen zal staan dan ik vroeger deed.’Ga naar eindnoot36 Het heeft echter enige tijd geduurd voordat Du Perron in nauwer contact kwam met Indonesiërs. Bijna een jaar nadat hij zich in Indië had gevestigd, schreef hij zijn uitgever Sander Stols over de koloniale obsessie met maatschappelijk succes, dat afhing van de hoogte van het traktement dat men beurde en de bijkomende emolumenten: De inlanders zijn - in beginsel al - veel sympathieker, en missen althans de prollige botheid van den doorsnee-kolonist, maar voor werkelijken omgang zijn ze voor ons ook niet bruikbaar. Zelfs onder elkaar gaan ze om volgens een bepaalde code; vriendschap in europeeschen zin kennen zij niet. De vriendschap is bij hen een soort intiemere wellevendheid, d.w.z. nog altijd mijlen van werkelijke intimiteit af. Er zijn natuurlijk wel een paar uitzonderingen, die heeten dan ook meestal vereuropeescht.Ga naar eindnoot37 Nadat Eddy en Bep du Perron in september 1938 naar Bandung waren verhuisd, deden die uitzonderingen zich gelukkig voor. Eddy werd medewerker van Kritiek en Opbouw, een onafhankelijk progressief tijdschrift, opgericht in februari 1938, waaraan ook Indonesiërs meewerkten.Ga naar eindnoot38 In dit tweewekelijkse tijdschrift opende Du Perron zijn aanval op de journalistieke houwdegen H.C. Zentgraaff (1873-1940), die, als oprichter van de Vaderlandsche Club en hoofdredacteur van de Java-Bode, pleitte voor een versterking van het Nederlandse gezag contra het Indonesische nationalisme.Ga naar eindnoot39 In Bandung maakte Du Perron ook kennis met K.E. Nix (1881-1942), een Indo-Europeaan, die aan het hoofd stond van de firma A.C. Nix & Co. Bij deze drukkerij annex uitgeverij zou hij Multatuli, tweede pleidooi publiceren alsook zijn bloemlezing De muze van Jan Companjie. In die bloemlezing wilde hij de Compagniesmentaliteit onthullen ‘dans toute son horreur, grotesk en gemeen om beurten.’Ga naar eindnoot40 De Indonesiërs die hij in Batavia en Bandung had leren kennen, kregen een presentexemplaar.Ga naar eindnoot41 Misschien nog meer dan zijn polemiek tegen Zentgraaff waren het zijn overige bijdragen aan Kritiek en Opbouw en zijn kritische bloemlezing waardoor Indonesische intellectuelen zich tot hem aangetrokken voelden. Du Perrons open houding jegens hen deed de rest. Enigszins verwonderd moest hij op 4 maart 1939 constateren: ‘Hoopen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||
jonge Indonesiërs schijnen “een vriend” in mij te hebben herkend, en dat terwijl ik mij toch werkelijk niet met politiek inlaat en hen uitsluitend bijsta met “cultureele” probleemen.’ Het ging om Indonesische intellectuelen die min of meer behoorden tot de kring van de verbannen nationalistische leider Soetan Sjahrir (1909-1966): Soewarsih & Soegondo Djojopoespito, Soewarni & Karim Pringgodigdo en Soejitno & Tis Mangoenkoesoemo. Door zijn vriendschappen met Indonesiers kreeg Du Perrons afkeer van de verharde koloniale samenleving een heilzaam tegenwicht. Ook Bep was die mening toegedaan. Later zou ze aan Soewarsih Djojopoespito (1912-1977) schrijven: ‘Wat voelde ik me in het begin, regelrecht na Parijs in “Indië”, ongelukkig in die koloniale samenleving, en wat was het toen prettig om jullie en een paar andere Indonesische vrienden te leren kennen.’Ga naar eindnoot42 Bep wisselde een aantal brieven met Soewarni Pringgodigdo (1910-1967), die haar bekende dat Indonesische intellectuelen niet gemakkelijk vriendschap sloten met Nederlandse intellectuelen, omdat dergelijke omgang dikwijls leidde tot gekunstelde situaties. Zij schreef dat ‘de Indonesiër’ in zijn contacten met Nederlanders die een officiële functie bekleedden, al gauw het idee kreeg dat hij werd uitgehoord, en dat hij zich dan ging ‘stijf pantseren’. Dit gevoel hadden Soewarni en haar man echter geenszins gehad bij de Du Perrons: ‘De kennismaking met jullie beiden was dan ook een openbaring.’Ga naar eindnoot43 Soewarni's uitlatingen werden bevestigd door Du Perron, toen hij in september 1939 zijn mening gaf over het contact tussen Indonesiërs en Europeanen:
Soejitno Mangoenkoesoemo. Collectie Du Perron, Alphen a/d Rijn.
De Europeaan, ook de meest ethisch gerichte, voelt zich toch altijd superieur; blijft te stijf om zijn jas eens los te knoopen. De Indonesiër blijft in de meeste gevallen verlegen, onzeker, overgevoelig... behalve natuurlijk wanneer hij zich in zijn haat of afkeer kan verschansen. Zij weten drommels goed hoe welwil- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||
lend wantrouwig de Europeaan hun Oostersche ziel liefst maar met rust laat. Dat bevordert de uitwisseling niet, zelfs niet met Indonesiërs die zich niet in principe afsluiten voor den blanke, hetzij uit nationalistische hetzij uit religieuze overwegingen. Eenvoudig met een ontwikkeld Indonesiër praten als met een Euro peesch vriend, doodeenvoudig, zonder bang te zijn toch te worden misverstaan, ik ken geen beter middel om al die sluiers rond de Oostersche ziel te laten vallen.Ga naar eindnoot44 Van zijn vriendschappen met Indonesiërs zou die met de jonge jurist Soejitno Mangoenkoesoemo (1909-1947) het meest vruchtbaar zijn. Uit Du Perrons brieven blijkt dat zij een gedachtewisseling hadden over de verschillen tussen de oosterse en de westerse cultuur. Er zijn 38 brieven van Du Perron aan Soejitno bewaard gebleven en slechts twee van Soejitno aan Du Perron. De laatste brief van Soejitno, van 1 mei 1940, twee weken vóór het overlijden van Du Perron, is door de oorlogssituatie niet verzonden.Ga naar eindnoot45 Soejitno maakt zich daarin erg ongerust over de ziekte van zijn vriend.
Du Perrons afscheid op Tandjong Priok, augustus 1939. V.l.n.r. Adé Tissing, Du Perron, Tis Mangoenkoesoemo en mevrouw Alwi. Collectie Literatuurmuseum, Den Haag.
Een vriendschap die de potentie had om uit te groeien tot een sterke band, was die met de balling Sjahrir. Du Perron stuurde hem boeken toe, waarna een korte briefwisseling ontstond. Tegen het einde van zijn verblijf in Indië publiceerde Du Perron in Kritiek en Opbouw een open brief aan Sjahrir, onder de titel ‘P.P.C.’ (pour prendre congé), waarin hij de motieven voor zijn vertrek verantwoordde. Dat hij dit deed tegenover een door het gouvernement verbannen nationalist, was een symbolische daad van betekenis. Op 14 november 1945 zou Sjahrir de eerste premier van de Republik Indonesia worden. Op 22 oktober 1947, bijna vier maanden na het einde van zijn premierschap, werd hij in Parijs geïnterviewd door H.A. Gomperts (1915-1998).Ga naar eindnoot46 Terwijl de eerste zogenaamde politionele actie maar net achter de rug is, beklemtoont Sjahrir het belang van culturele samenwerking tussen Nederland en Indonesië, want, zo zegt hij, voor zijn culturele behoeften is Indonesië aangewezen op West-Europa, en met name op Nederland. Jonge Nederlandse schrijvers en geleerden zijn in Indonesië welkom, mits zij niet de bedoeling hebben ‘om de Neder- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||
landse politiek te dienen’. Hij geeft daarna als voorbeeld de rol die Du Perron heeft gespeeld in zijn land, hogelijk gewaardeerd om zijn persoonlijke contact met Indonesiërs: Hetgeen de schrijver E. du Perron voor de oorlog in dat opzicht heeft gedaan en daardoor ook aan sympathie voor Nederland gewonnen, kan moeilijk worden overschat. Zijn invloed op een aantal jonge intellectuelen was door de wijze waarop hij met hen in contact is getreden, zeer groot [...] Hij benaderde de Indonesiërs niet van buiten als een interessant studie-object, zoals vele ‘ethici’ deden, maar hij ontmoette hen als gelijkwaardigen, als mensen, in wie hij een gemeenschappelijke menselijkheid herkende. Vrienden zoals hij, zijn de beste ambassadeurs die Nederland zenden kan. De vriendschap met Indonesiërs was de winst van Du Perrons verblijf in Indië in de gespannen periode voorafgaand aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. | ||||||||||||||||||||||
BesluitVoor Du Perron hield vriendschap een verbond in, een verplichting tot trouw en wederkerigheid, op basis van een gemeenschappelijke menselijkheid en gedeelde waarden. Anderzijds was hij zich er al vroeg van bewust dat vriendschappen onderhevig kunnen zijn aan verandering en slijtage. Op 16 juni 1931 schreef hij aan zijn beginnende vriend Marsman: Ik ben overigens op het gebied van vriendschap juist nogal sceptisch geworden; ik heb opgemerkt dat men, in een menschenleven, waarin alles wisselt, ook de behoefte aan bepaalde vrienden voelt wisselen, en dat na eenigen tijd, als we eerlijk zijn, we onszelf moeten toegeven dat sommige - zelfs van onze beste vrienden, alleen nog maar onze vrienden zijn, omdat ze het eens geweest zijn. Of als je dit beter vindt, dat het vaak meer een kwestie is van trouw dan van liefde. De vrienden die ons werkelijk, door de jaren heen, nà blijven, zijn heel schaarsch, geloof je ook niet? misschien is dit zuiver een magnetische (dierlijk-magnetische) kwestie, die met intelligentie, streven naar hetzelfde doel, en dgl. niet veel meer te maken heeft. Het gevoel van medeplichtigheid kan in de vriendschap soms ook heel sterk binden. Of, bij jeugdvrienden, het gevoel van verteedering tegenover de eigen, maar ook de samen gedeelde, voorbije jeugd.Ga naar eindnoot47 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||
Op literair gebied droeg vriendschap voor Du Perron ook het karakter van een bondgenootschap. Hij was daarin veeleisend, maar zelf was hij ook dienstbaar aan zijn literaire vrienden, zoals blijkt uit zijn activiteiten als editeur van Slauerhoff. Daarnaast was hij ‘beschikbaar’ in de zin van André Gides disponibilité: vrij van maatschappelijke dwang, de eigen natuur volgend, wars van schipperen. Deze houding bracht hem soms in conflict met zijn beste vrienden, Ter Braak en Greshoff, als zij naar zijn mening hun houding al te zeer lieten bepalen door maatschappelijke factoren. In het culturele leven namen beide vrienden cruciale posities in, wat hen behoedzamer maakte dan Du Perron wenselijk achtte.Ga naar eindnoot48 Aan Soejitno Mangoenkoesoemo gaf Du Perron de raad: ‘wen je niets aan, geen levensstijl, houding of wat ook, die je natuur vreemd is: alleen wat natuurlijk is, is echt. Dat wil niet zeggen dat er niet veel “veroverd” moet worden, maar het eenige wat gedijt, is wat in de lijn van je eigen natuur ligt (wezen of karakter, hoe je 't noemen wilt).’Ga naar eindnoot49 Du Perrons gevoel voor zijn jeugdvrienden houdt verband met zijn heimwee naar Indië, dat hem in Europa soms overviel. Maar nadat hij in oktober 1936 in zijn land van herkomst was teruggekeerd, vielen die jeugdvrienden een voor een door de mand: ze hadden een maatschappelijke draai gemaakt die Du Perrons afkeer wekte. Alleen Adé Tissing had de onbevangenheid van zijn jeugd behouden en bleef hem tot het einde nabij. Tijdens Du Perrons verblijf van 2¾ jaar kwam de vriendschap met Indonesische intellectuelen pas laat op gang, met name na zijn verhuizing naar Bandung. Sommigen van hen beschouwden hem als een goeroe, wat een grotere intimiteit met hen wellicht in de weg stond. Opvallend is Du Perrons waardering voor Indonesische vrouwen, onafhankelijk van hun echtgenoten, in het bijzonder voor Soewarni Pringgodigdo en haar zuster Soewarsih Djojopoespito. Hij schreef een inleiding voor de roman Buiten het gareel van Soewarsih en zorgde ervoor dat deze in Nederland kon verschijnen. Na Du Perrons terugkeer uit Indië moest Ter Braak zijn mening over zijn ‘atomistische’ vriend bijstellen: Het valt me op, dat Eddy toch veel veranderd is, sedert Indië, al merkte ik dat niet dadelijk. Hij is veel sociabeler geworden; [...] Het doet hem geen kwaad, want zijn polemische houding is daarbij hetzelfde gebleven; alleen een je ne sais quoi van vriendelijkheid en mildheid is er aan toegevoegd. Vaak beoordeelt hij de menschen zachter dan ik; had je dat voor mogelijk gehouden? Ik denk dat het contrast met Indië hier wel een woordje meespreekt.Ga naar eindnoot50 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||
Die grotere mildheid hing wellicht samen met het feit dat Du Perron in het licht van de tijdsomstandigheden meer de betrekkelijkheid der dingen was gaan inzien. Maar de louterende invloed van zijn vriendschap met enkele Indonesiërs heeft stellig ook een rol gespeeld. | ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||
Kees Snoek (1952) doceerde vanaf 1977 Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in de VS (Michigan), Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs), van 2006 tot 2020 als gewoon hoogleraar aan de Sorbonne. Hij publiceerde onder meer De Indische jaren van E. du Perron (1990), E. du Perron. Het leven van een smalle mens (2005), de bloemlezing O God, er is geen God! Multatuli over geloof en godsdienst (met August-Hans den Boef, 2008) en à la recherche d'un destin. L'écrivain néerlandais Eddy Du Perron et la littérature française (2018). In augustus 2021 verschijnt bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir. |
|