Indische Letteren. Jaargang 36
(2021)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |||||||
Multavidi: columnist in Nederlands-Indië
| |||||||
[pagina 87]
| |||||||
Onverwacht was het grote aantal publicaties van Van der Linden: de polemische columns in het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië, onder de kop ‘Uit den Oosthoek’; de meer casuïstische schetsen uit de juridische beroepspraktijk van Van der Linden, gepubliceerd onder hetzelfde pseudoniem als ‘Dessa schetsen’ in het Bataviaasch Nieuwsblad en in het Nieuws van den Dag; ten slotte de meer juridische bijdragen op het gebied van het adatrecht en de grondverhuur, gepubliceerd onder eigen naam. In dit artikel wordt nader ingegaan op de polemische columns in het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië (hierna het Nieuws van den Dag). | |||||||
Wie was Multavidi?Multavidi is het pseudoniem van Marinus Lambertus Maria van der Linden. Hij wordt op 26 april 1865 geboren als zoon van een nouveau riche bierbottelaar uit Den Bosch, die zich nog liet portretteren door de Bossche societyschilder P.M. Slager. In 1881, op zijn zestiende, gaat Marinus in de kost bij zijn oom Pendraat, die notaris was in Geffen en bij wie hij aan een opleiding begon voor notaris. Aanvankelijk verloopt die opleiding vlot, want in 1883 doet hij het examen voor het eerste deel van de notarisopleiding, in 1884 voor deel II. Daarna stokt de opleiding, mogelijk als gevolg van familieomstandigheden. Zijn moeder sterft in 1883, zijn vader raakt in een juridisch proces verwikkeld met de grootvader. In 1886 zakt Marinus drie keer voor het examen voor deel III. In 1888 gaat zijn vader failliet, in die tijd ook moreel een failliet. Het ouderlijk huis en de inboedel worden geveild en waarschijnlijk stopt ook zijn opleiding om financiële redenen. Als zoon van een ‘bankroetier’ zijn Marinus' carrière- en zelfs huwelijkskansen dubieus geworden. Letterlijk in arren moede meldt hij zich op 26 april 1888 aan bij het Werfdepot KNIL in Harderwijk, in die tijd bekend als het afvoerputje van Europa waar militairen en vrijwilligers uit Noordwest-Europa, variërend van bedelaars tot baronnen,Ga naar eindnoot4 zich aanmelden voor dienst in het Nederlandse koloniale leger, voor het aanlokkelijke handgeld van honderd gulden voor een dienstverband van vier jaar. Op 26 mei van dat jaar, hij is dan 23 jaar oud, volgt zijn inscheping en vertrek uit Rotterdam aan boord van de ss Samarang van de Rotterdamsche Lloyd, met twee officieren en 64 manschappen in het vooronder. Dit was tot in de eerste helft van de twintigste eeuw het gangbare verblijf voor militairen en matrozen op weg naar hun dienst in de kolonie, met het voordek tussen de beesten en de deklading als plek om gelucht te worden.Ga naar eindnoot5 | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
Zitting van de Landraad, Pati 1867: P.W.A. van Stall (resident voorzitter), H.T. Wiggers (griffier); v.l.n.r. Oei Hotam, Raden Adipati, Djaksa; uiterst rechts de Pengulu. Collectie UB Leiden/KITLV.
In die periode was het hoogtepunt van de Atjeh-oorlog min of meer voorbij en waren er al meer dan zeventigduizend militairen naar Atjeh gezonden. Het zou tot 1909 duren, als gouverneur-generaal Van Heutsz naar Nederland vertrekt en Multavidi zijn columnreeks beëindigt, voordat er een einde komt aan de grootschalige koloniale oorlogen en Nederlands-Indië een bestuurlijke eenheid wordt. Al na twee jaar volgt voor Multavidi in 1890 ‘ontslag uit dienst middels plaatsvervanging’, mogelijk in de vorm van vervangende dienst in overheidsdienst, want acht jaar later, in 1898, wordt zijn naam vermeld als substituut-griffier bij de Landraad in Besoeki/Bondowoso op Java. Over de tussenliggende periode is niets bekend. Wel heeft hij in 1898 het eerste deel van het Indisch Groot Examen gehaald. Het lijkt aannemelijk dat zijn juridische scholing als kandidaat-notaris hem in de kolonie te pas is gekomen en een aanstelling tot substituut-griffier bij de Landraad heeft versneld. | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
Griffier bij de LandraadDe Landraad was de dagelijkse rechtbank voor de inheemsen, formeel geregeld in het zogenaamde Inlandsch Reglement uit 1848. De Landraad bestond uit een Europese, juridisch geschoolde Landraadvoorzitter en twee inheemse leden (regent of (onder-)districtshoofd, en een inheemse officier van justitie (djaksa)). Soms was er ook nog een panghoeloe, een moslim-adviseur, die een straf volgens de Koran kon opleggen. Ten slotte was er nog een, meestal Europese, griffier. Deze laatste was een ambtenaar die het klein ambtenaarsexamen had afgelegd en was opgeklommen van klerk ter griffie tot substituut-griffier. In 1899 wordt Multavidi griffier in Muntok op het eiland Banka voor een maandsalaris van 250 gulden. Dat is vermeldenswaard omdat hij in 1900 voor buitengewone verdiensten een gratificatie ontvangt van maar liefst negenhonderd gulden. Dit hield mogelijk verband met zijn aandeel in de processen tegen Chinese opstandelingen in die periode, in hun verzet tegen herendiensten en belastingen. In 1903 wordt hem eervol ontslag verleend in verband met ziekte. Hij maakt dan een turbulente periode in zijn privéleven door. Hij is getrouwd in 1900, zijn eerstgeboren zoon overlijdt in 1903 en zijn vrouw in 1905; hij blijft achter met zijn in 1902 geboren tweede zoon. In 1904 begint hij vanuit Malang op Java zijn columns ‘Uit den Oosthoek’ en later zijn ‘Dessa schetsen’, zowel in het Nieuws van den Dag als in het Bataviaasch Nieuwsblad. In 1909 treedt hij opnieuw in het huwelijk met de Indische dochter van een Nederlandse assistent-resident en wordt de reeks ‘Uit den Oosthoek’ beëindigd. Zijn verdere loopbaan wordt gekenmerkt door de gebruikelijke reeks van overplaatsingen, als griffier van de regionale Landraad. Vanaf 1911 wordt hij ook lid en achtereenvolgens adjunct-secretaris en secretaris van de per district georganiseerde Wees- en Boedelkamer, respectievelijk in Semarang, Padang en Makassar. Dit waren van staatswege ingestelde colleges ten behoeve van (Indo-)Europeanen en Chinezen met als taak het uitvoeren van de voogdij en het beheren van de vermogens van minderjarige wezen,Ga naar eindnoot6 alsook het toezicht op de weeshuizen waar de wezen waren ondergebracht, uiteraard voor zover die niet naar familie in Nederland waren overgebracht. Het gaat hierbij om een betaalde functie. Tijdens zijn groot verlof in Nederland in 1913 vermeldt Multavidi, als getuige bij het huwelijk van zijn zuster, onder beroep: lid van de Wees- en Boedelkamer. Uiteindelijk treedt hij vanaf 1915 ook op als ‘procureur’, dat wil zeggen dat hij bij de Landraad optreedt namens de inheemse klager, die niet zelf zonder advocaat een zaak kan aanspannen. | |||||||
[pagina 90]
| |||||||
Multavidi met tweede echtgenote en zoon uit eerste huwelijk. Semarang 1911. Particuliere collectie.
Uit dit carrièreverloop valt af te leiden dat Multavidi als auteur kon teruggrijpen op een grote ervaring in direct contact met de inheemse bevolking, en dat hij ook de praktijk van het Binnenlands Bestuur en de rechtspraak vanuit eigen persoonlijke ervaring kende. Zijn pseudoniem Multavidi, geïnspireerd op Multatuli, is dan ook niet onterecht gekozen. Dat pseudoniem was al eerder bekend, maar werd in dezelfde tijd ook door een andere scribent, namelijk C. van der Pol (1865-1934), gebruikt. Uit diens boek Uniform verandering (1915), blijkt dat deze ook in dezelfde tijd als KNIL-soldaat naar Indië is gekomen.Ga naar eindnoot7 Of beiden, Van der Linden en Van der Pol, elkaar gekend hebben, al was het maar van naam, valt niet te achterhalen. De keuze van dit pseudoniem hangt ook samen met zijn sterke betrokkenheid bij de positie van de inheemsen in de kolonie. Deze komt eveneens tot uitdrukking in zijn ‘Dessa schetsen’ uit 1905 en de publicatie van een boek De grondverhuring door inlanders aan niet-inlanders op Java en Madoera.Ga naar eindnoot8 Zijn opleiding in Nederland stelt hem in staat die ervaringen schriftelijk goed onder woorden te brengen, wat hem tot een aantrekkelijke medewerker voor kranten maakt. | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
‘Uit den Oosthoek’In 1904 verschijnt in het Nieuws van den Dag een reeks kritische artikelen over de gang van zaken in het oosten van Java. In die periode zijn de Indische dag- en weekbladen tot volwassen kranten uitgegroeid. De twee grootste kranten die daar worden uitgegeven, zijn de progressieve De Locomotief uit Semarang en het conservatieve Soerabaijasch Handelsblad uit Surabaya. Het Nieuws van den Dag wordt echter uitgegeven in Batavia, vandaar de titel ‘Uit den Oosthoek’.Ga naar eindnoot9 Die Oosthoek is het gebied van de grote suikerplantages, waarvoor grote oppervlakten aan rijstsawa's werden opgeofferd en waardoor veel rijstboeren hun zelfstandigheid kwijtraakten doordat ze bij de suikerondernemingen, tegen minimale beloning, in dienst traden. In deze periode vormen de suikerondernemingen de economisch kurk waarop Java drijft. Die suikerondernemers vormen in de kolonie een belangrijke machtsfactor waarmee het Binnenlands Bestuur rekening moet houden. Multavidi opent de reeks van columns in zijn eerste bijdrage meteen strijdbaar, waarmee de ‘Indische toon’ is gezet: 't Is evenwel mijn streven niet om tegen de suikerindustrie, als zoodanig, in 't krijt te treden; ik wil alleen beproeven het bewijs te leveren dat het geschetter van de pro-suikermannen niet meer dan geschetter is, en eene lans breken voor den kleinen man, voor den inlander die, ondanks zijne vele fouten en gebreken, recht heeft op den steun en de hulp van allen die wel denken en met zijn nooden en behoeften van meer nabij kennis hebben gemaakt; die de misstanden kennen welke, niet tegenstaande onze meer dan 300 jarige overheersching en de vele zegeningen van ons bestuur, nog altijd bestaa[n], en die op de hoogte zijn van de vele vexatiën en malversatiën waaraan de Inlander ten prooi is.Ga naar eindnoot10 Deze beruchte ‘Indische toon’ in de Indische pers gaat vaak van een eerst kritisch geluid over in persoonlijke aanvallen, maar de Multavidi's teksten levert prachtige voorbeelden op van hoe in die tijd kritiek werd geuit. Zo staat in dezelfde column, behorende bij bovenstaand citaat: ‘'t is eene kapitalistische neiging om bij elke malaise [...] het verlies te verminderen door den productieprijs te verlagen’. Wat de uitbuiting van de kleine man (orang ketjil) betreft, het besef daarvan is ‘niet bijgebracht door opgeschroefde sociaaldemocratische propaganda’, terwijl vervolgens geconcludeerd wordt dat de ‘inlander’ geen behoefte heeft aan belangenbehartiging via coöperaties, maar wel door een ‘toekan korek, een man die denkt en de moed zijner overtuiging heeft, maar zo iemand is lastig’.Ga naar eindnoot11 Directe aanleiding voor de polemische reeks is de opvatting van Multavidi: ‘Ik aarzel niet het onom- | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
wonden te verklaren, [dat] een der hoofdoorzaken voor zijn haat tegen de suikerindustrie, een en wel de grootste oorzaak der vele rietbranden in 't Bezoekische [is]’.Ga naar eindnoot12 De zogenaamde rietbranden bestonden uit regelmatig opduikende brandstichtingen in de suikerrietvelden op de suikerplantages, vaak voorafgaand aan de campagne voor de rietoogst. Aanvankelijk werden die brandstichtingen als individueel strafbaar feit behandeld en als zodanig bestraft. Als gevolg van de toename van het aantal brandstichtingen voerde het Binnenlands Bestuur het zogenaamde Couperus-systeem in, genoemd naar F.G.C. Couperus.Ga naar eindnoot13 Hierbij werden de dorpsbewoners uiteindelijk zelf verantwoordelijk gesteld voor de bewaking van de plantages en zo moesten zij hun mededorpsbewoners van sabotageacties afhouden. Multavidi wil aantonen dat dergelijke incidenten als politiek protest moeten worden opgevat. Boeiend is het te lezen hoe de relatie tussen de plantageondernemers en het Binnenlands Bestuur wordt gezien: Zoolang de Resident v.d. Bergh van Heinenoord resideert vrees ik niet voor eene uitbarsting, want de kleine man weet dat de gevloekte toepassing van 't Systeem Couperus niet aan den Resident maar aan 't optreden der suikerfabrikanten, aan hunne reis naar Batavia en Buitenzorg, te wijten is en weet bovendien dat v.d. Bergh onpartijdig en rechtvaardig is.Ga naar eindnoot14 Soms echter spant dat bestuur samen met de suikerplanters. Zo citeert Multavidi als voorbeeld hiervan een bijdrage in het Tijdschrift voor het Binnenlands Bestuur van de assistent-resident Van Gennep: 't Oppakken en tijdens de campagne achter slot en grendel zetten van den Inlander, ‘die wel eens brand zou kunnen stichten’ is en blijft wat de suikerpers er van moge zeggen, in 't oog van elk, wiens rechtsgevoel niet is geperst in een keurslijf van suikerprijzen en dividenden en daardoor beweegloos is geworden, een onrecht.Ga naar eindnoot15 Deze door het Couperus-systeem bevorderde praktijk, verdient ‘dat handhavers van de rechten van den Inlander, de verdedigers van recht en billijkheid, als één man behooren zich 't zwaard te omgorden ter bestrijding van het onrecht den Inlander aangedaan’.Ga naar eindnoot16 Dit ‘onrecht’ wordt in de hand gewerkt doordat de politierechter volgens eigen overtuiging recht mag spreken. Dat wil zeggen ook zonder overtuigende bewijzen. Multavidi krijgt hierbij steun van zijn hoofdredacteur, de berucht kritische K. Wybrands, die zelf werd veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf en 100 gulden | |||||||
[pagina 93]
| |||||||
boete, wegens een onvoorzichtige uitlating over een politierechter. Deze kritiek op het bestuur komt de redactie van het Nieuws van den Dag en Multavidi op een wijdlopige en honende schrobbering te staan van de hoofdredacteur van het Soerabaijasch Handelsblad, Van Geuns. Die krant geldt als blad van de Suikerbaronnen. De polemische discussie die erop volgt, beslaat meerdere columns van beide partijen in meerdere afleveringen van hun bladen. In zijn verweer op de kritiek signaleert Multavidi dat de ‘inlander’, en in het bijzonder de Madurees, dan wel afkerig is van coöperaties en samenwerking, maar dat de tijd niet meer ver is dat zij zich wel zullen verenigen: ‘En dan [...] men behoeft geen profeet te zijn om te kunnen voorspellen dat de suikercultuur eens de macht hunner eendracht zal ondervinden.’Ga naar eindnoot17 In 1917 waren er al negenhonderd gevallen van brandstichting op suikerplantages, in 1918 meer dan dertienhonderd.Ga naar eindnoot18 De roep om inkrimping van de suikerplantages ten gunste van de uitbreiding van rijstvelden verstomde tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog toen de rijstimport uit Zuidoost-Azië herstelde, maar de geest van georganiseerd verzet was toen al uit de fles. | |||||||
PersdelictenIn de kolonie schrijven de hoofdredacteuren van het groeiende aantal dag- en weekbladen meestal zelf de krant vol. Maar ook deze redacteuren hebben dikwijls maar een matige scholing als journalist. Zo vermeldt Karel Wybrands, de hoofdredacteur van het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië, dat hij in de Amsterdamse Jordaan is geboren als zoon van een arme kantoorbediende en niet meer opleiding heeft genoten dan de lagere school.Ga naar eindnoot19 Hij vertrok in 1896 als boekhouder naar Indië bij de Koninklijke Petroleum Maatschappij. Wybrands' eerste schreden op het terrein van de journalistiek bij de Java Bode en het Bataviaasch Nieuwsblad leverden hem onder meer een gevangenisstraf op wegens belediging van een overheidspersoon in functie. Dat belette hem niet te solliciteren naar de vacant gekomen functie van de uitgever-directeur-hoofdredacteur van de Indische Courant, die zelf ontslagen was in verband met belediging van het vorstenhuis. Hij maakte van het Nieuws van den Dag een opinieblad en werd een vertegenwoordiger van de beruchte ‘tropenstijl’. Hetzelfde overkomt Multavidi in 1906 als hij vervolgd wordt wegens een persdelict, ondanks het feit dat hij tot een schikking is gekomen met degene die hem heeft aangeklaagd wegens laster. Maar de rechtbank veroordeelt hem tot een boete van | |||||||
[pagina 94]
| |||||||
vijftig gulden, omdat het om een belediging van een ‘openbaar ambtenaar’ gaat. Vervolgens wordt Multavidi in preventieve hechtenis genomen, omdat hij niet op de strafzitting is verschenen. Zijn advocaat moet dan een zaak aanspannen om hem na dat vonnis weer vrij te krijgen. Het is dus niet verwonderlijk dat Multavidi van Wybrands bij het Nieuws van den Dag een forum voor zijn polemische artikelenreeks kreeg. Daarbij kon hij profiteren van de opheffing door gouverneur-generaal Van Heutsz van de preventieve censuur op de pers in 1906, wat niet verhinderde dat men achteraf na publicatie het risico liep alsnog gearresteerd en veroordeeld te worden, zowel Wybrands als Multavidi. ‘Bij de meeste drukpersdelicten blijkt het dan ook overduidelijk hoe moeilijk het voor de pers dikwijls is om bij het vervullen van haar roeping geen personen te treffen, daar waar minder gewenschte toestanden moeten worden gesignaleerd.’Ga naar eindnoot20 Van Haastert, de latere hoofdredacteur van het Nieuws van den Dag, die hier aan het woord is, is bepaald geen rebel. Hij pleit voor een pers als bolwerk van rust en orde in de kolonie en kritiseert de Indische pers, die sympathiseert met opstandige bewegingen in de kolonie. C.W. Wormser, aan wie bovenstaande gegevens zijn ontleend, werd van aanvankelijk voorzitter van de Landraad uiteindelijk hoofdredacteur van het Algemeen Indisch Dagblad. In zijn terugblik op zijn Indische jaren besteedt hij Deel I geheel aan de rechterlijke macht. Hierin beschrijft hij kritisch de functie van ‘zaakwaarnemer’ of procureur, een functie die Multavidi dus tegen het einde van zijn loopbaan ook op zich nam. In zijn racistische beschrijving van de Indo-Europese zaakwaarnemer, die de inheemse partij vertegenwoordigt bij een zaak, meldt Wormser dat hij er in 1916 voor gepleit heeft bij de Indische regering het vrije beroep van zaakwaarnemer te reguleren ter bescherming van de inheemse bevolking. De zogenaamde ‘procureur bamboe,’ met zijn beheersing van het Nederlands en Javaans/Maleis en met zijn imponeergedrag, zou in deze functie de inheemsen misbruiken. In een bijdrage voor het Nieuws van den Dag van 8 juli 1910, maar nu onder zijn eigen naam gepubliceerd, neemt Multavidi een andere functionaris van de Landraad op de korrel, de toekan ketrangang. Deze inheemse functionaris is belast met de voorbereiding van een zaak voor de Landraad, zoals opsporing, aanhouding, documentatie van bewijsvoering en opvoeren van getuigen: Voor de jeugdige juristen, die in verband met het te kort aan gegradueerde rechterlijke ambtenaren, zonder voldoende practische voorbereiding, geroepen worden om recht te spreken, kan het nuttig zijn, uit mijn ervaring aan te | |||||||
[pagina 95]
| |||||||
toonen, waardoor die gesel der desa is ontstaan, waardoor diens schrikbewind zich uitbreidt en het aantal zijner slachtoffers, de demoralisatie der desa, zoo angstwekkend toeneemt.Ga naar eindnoot21 Zijn kritiek komt erop neer dat deze functie in het leven is geroepen door het koloniale bestuur om het traineren van procedures rond de bestraffing van inheemse wetsovertreders tegen te gaan, maar dat dit tot een corrupt systeem heeft geleid. Voor hen, die met de desa-toestanden meer van nabij bekend zijn, is het geen geheim dat de wraakzucht, alle indonesische volken eigen, een grote rol speelt bij het maken van getuigen. De toekang ketrangang, die dit ook weet, is hierdoor in staat om in de meeste gevallen zich kosteloos getuigen te verschaffen.Ga naar eindnoot22 Het onder ede getuigen is geen probleem voor die getuigen vanwege de mix van godsdienstige overtuigingen onder de inheemse bevolking. Het ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ heeft geen betekenis voor hen. Wat wel telt, is de vergoeding voor een valse verklaring. Multavidi geeft daarvan een kras voorbeeld, van een getuige die zijn stuivers in het gezicht van een toekang ketrangan gooit met de woorden: ‘Jij [...] bent een smeerlap; je hebt mij gezegd, dat ik geen eed behoefde te doen, wat de President toch beveelt. Denk je dat ik voor 10 cent een valschen eed doe? Een kwartje is de prijs!’Ga naar eindnoot23 In de kritiek van Multavidi is de algemene teneur dat het koloniale bestuur de bevolking onvoldoende beschermt tegen de uitbuiting door planters en ondernemers, maar ook tegen de corruptie van de eigen landgenoten. De Landraad kan daarbij voor de inheemse bevolking dienen als bescherming, waarbij de Europese leden van die raad het meeste vertrouwen genieten bij juist die inheemse bevolking. Het is dan ook niet verwonderlijk en het pleit voor het engagement van Multavidi dat hij zich - als ‘volbloed’ Europeaan - in 1916 al tot procureur laat benoemen in Makassar. Zelfs in zijn overlijdensadvertentie uit 1918 wordt naast zijn lidmaatschap van de Wees- en Boedelkamer vermeld: Procureur bij de Raad van Justitie te Makassar.
Overlijdensadvertentie: M.L.M. van der Linden, Makassar 1918.
| |||||||
[pagina 96]
| |||||||
De blinde vlek in de kritiekIn het jaar dat Multavidi als koloniaal soldaat naar Indië vertrok, in 1888, zond Pieter Brooshooft, hoofdredacteur van de Indische krant De Locomotief, een ‘Open brief’ aan de Nederlandse regering, met daaronder 1225 handtekeningen, als protest tegen de heilloze gevolgen van het bestuur in Nederlands-Indië. Deze actie luidde de door hem aldus gedoopte ‘Ethische Politiek’ in. Het is dit ethische aspect dat ook de strekking bepaalt van de kritiek van Multavidi. Het gaat hem om de uitwassen van het Nederlandse bestuur en die van het inheemse bestuur en om de corrupte uitwerking van bestuurlijke maatregelen en van economische belangenbehartiging van Nederlandse ondernemers, in casu de suikerplanters. De beruchte Indische toon en de polemische, op de persoon gerichte stijl kenmerkt ook de kritiek van Multavidi. Voor deze toon was de rechtvaardiging in die tijd het bestaan van een kleine Nederlandse gemeenschap, waarin al gauw duidelijk was tegen wie de kritiek gericht was zodat er niet omheen gedraaid hoefde te worden.Ga naar eindnoot24 Het gekozen pseudoniem van Multavidi is een ondubbelzinnige verwijzing naar de eveneens kritische Multatuli. Daarbij valt op dat beiden de inheemse bevolking in bescherming willen nemen tegenover de koloniale maar ook tegenover de inheemse machthebbers, en daarin een taak zien weggelegd voor het bestuur. Opvallend is dat Multatuli daarbij ook de militaire machtsuitoefening op de korrel neemt, terwijl Multavidi dat militaire aspect geheel negeert, hoewel op het moment dat hij zijn columns begint, de bloedige Lombok- en Bali-oorlogen nog maar net zijn beëindigd. Multavidi richt zich vooral op de economische en juridische aspecten van de koloniale overheersing. Beide critici hebben gemeen dat kritiek op het koloniale stelsel als zodanig geheel buiten beschouwing blijft. Voor die blinde vlek in de koloniale kritiek is het mooie beeld van tempo doeloe bedacht. | |||||||
Bibliografie
| |||||||
[pagina 97]
| |||||||
Bert L.T. van der Linden werkte als psycholoog in de jeugdzorg en later als docent en onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Als publicist heeft hij op uiteenlopende terreinen gepubliceerd. Eerdere publicaties van hem in relatie tot Nederlands-Indië zijn: Nou... Tabé dan, De bootreis naar Indië (2010) en De reünie voorbij. De schaduw van een Indisch kampkind (2015). |
|