Indische Letteren. Jaargang 35
(2020)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |||||||||||||
‘Door gebrek aan zwaarte omhoog gevallen’
| |||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||
Literatuur is een interessant studieobject voor een analyse van klasse en sociale mobiliteit. Als wordt verondersteld dat er een taboe rust op het spreken over sociale differentiatie, dan rijst de vraag of literatuur dat taboe mede helpt vormgeven of juist bespreekbaar maakt.Ga naar eindnoot5 Wat de koloniale roman extra geschikt maakt voor een analyse van sociale mobiliteit, is het feit dat sociale stand en etniciteit hierin sterk met elkaar verweven zijn. Reggie Baay schreef over de verandering die de Europeaan doormaakte wanneer deze arriveerde in Indië: ‘In de kolonie steeg iedere Europeaan op de sociale ladder, en dat gebeurde automatisch zodra hij er voet aan wal zette. Het was gewoon afhankelijk van de kleur van zijn huid, het was iets wat afkomst of maatschappelijke positie oversteeg en het gold iedere blanke.’Ga naar eindnoot6 Wie in Nederland tot de lagere regionen van de samenleving behoorde, kreeg in Indië direct een betere positie, omdat hij altijd hoger stond dan de inheemse bevolking. Het was ‘een wereld waarin niets iets kon worden en niemand iemand’, een omstandigheid die leidde tot het beeld van een samenleving waarin parvenu's de boventoon voerden.Ga naar eindnoot7 In zijn analyse van Engelse, Franse en Duitse koloniale literatuur uit de periode 1870-1914 trof Hugh Ridley telkens een beeld van een ‘classless society in the colonies’ aan.Ga naar eindnoot8 De door hem onderzochte literatuur toont een koloniale maatschappij waarin sprake was van gelijkwaardigheid tussen kolonialen, die werd gebaseerd op succes en verantwoordelijkheid en niet op geërfd geld of sociale status, factoren die in het moederland van groot belang waren. Verworven status komt hier dus in de plaats van toegeschreven status. Ridley merkt op: ‘Unlikely though it sounds, colonial fiction portrayed the colonial army and civil service as essentially democratic institutions, in relation to the whites of course and not to the “Natives”.’Ga naar eindnoot9 De koloniale schrijvers zagen geen klassen-, standen- of kastenverschillen binnen de koloniale gemeenschap, maar alleen in het veroverde land zelf. Zo vielen Britse auteurs het kastensysteem en de aristocratie in India aan. De vraag is nu welke verlangens en angsten worden opgeroepen door deze plotselinge grote sprong in sociale status. Wat laat de literaire verbeelding zien: welke personages komen hogerop? En wordt sociale mobiliteit positief dan wel negatief opgevat? In wat volgt zal de representatie van sociale mobiliteit in een viertal romans worden geanalyseerd: Een huwelijk in Indië (1873) van Mina Kruseman, De koloniaal en zijn overste (1877) van Annie Foore, Uit de suiker in de tabak (1885) van P.A. Daum en Hoe hij Raad van Indië werd (1888) van P.A. Daum.Ga naar eindnoot10 | |||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||
De reis als metafoorIn De koloniaal en zijn overste (1877) van Annie Foore reizen we mee op de Elwine, een mailsteamer die van Nederland naar Indië vaart. We maken kennis met opvarende Eduard van Berkeysteyn, de overste, en zijn dochter Clara. Wat zij niet weten, is dat Van Berkesteyns ex-vriendin Trudy zich ook aan boord bevindt. Deze vrouw zint op wraak, omdat de overste haar heeft verlaten voor een rijke, adellijke barones in Nederland. Assistent-resident Vuiste vertelt ons het volgende over de overste: Een gentleman, weet u, is, m.i. iemand die fatsoenlijke dingen doet, spreekt en denkt, op een fatsoenlijke manier. Nu, ik wil niet over van Berkesteyn's gedrag spreken, maar vraag eens naar zijn idée's; die zijn niet nobel, niet flink, integendeel zoo bekrompen en exclusief mogelijk! Bijvoorbeeld: hij verdeelt de menschen in twee klassen - menschen van afkomst en parvenu's. Laat die parvenu een genie, een braaf, een groot man zijn, hij is en blijft in het oog van van Berkesteyn een parvenu - ergo gemeen! De aristocraat daarentegen kan de grootste losbol, de ellendigste bedrieger wezen! van Berkesteyn zal een excuus voor hem weten te vinden: hij bedriegt, hij verleidt, hij steelt zoo fatsoenlijk, weet u!Ga naar eindnoot11 In de ogen van Vuiste is Van Berkeysteyn geen echte aristocraat, want hij is geen gentleman. Van Berkesteyns visie op de wereld is erg zwart-wit, want hij deelt deze op in mensen van afkomst versus parvenu's. De overste plaatst zichzelf bij de laatste categorie, terwijl hij zijn adellijke status alleen aan de baronessentitel van zijn vrouw te danken heeft. Hoewel hij dus zelf gestegen is op de sociale ladder, geeft hij af op de sociale klim van anderen. Op de boot raakt hij dan ook meerdere keren in discussie met medepassagiers die in de gelijkwaardigheid van mensen geloven. Clara is met haar vaders gedachtegoed opgevoed, dat is gebaseerd op trots en een sterk ontwikkeld gevoel van eigenwaarde. De waarde die Clara aan familienamen hecht, speelt een cruciale rol in de passage waarin ze haar minnaar, dokter Van Raven, afwijst. Als de boot een tussenstop maakt in Egypte en de twee jongelingen van boord gaan, verklaren ze elkaar de liefde. Voordat de dokter Clara's vader om haar hand kan vragen, moet hem echter nog iets van het hart. Hij raapt al zijn moed bij elkaar en vertelt haar dat hij zeer arm is, twee broers heeft voor wier opvoeding hij moet zorgen, en dat hij oude schulden af te betalen heeft. Clara ziet hier geen probleem in. Zij is immers rijk, dus een huwelijk met haar kan dit alles verhelpen. Als Van Raven zijn laatste bezwaar op tafel legt, verandert Clara echter van mening. De naam ‘Van Raven’ blijkt namelijk onteerd te | |||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||
zijn: vader Van Raven is failliet gegaan en heeft daarna zelfmoord gepleegd, omdat hij de schande niet kon verdragen. Hierop móet Clara de dokter wel afwijzen, immers ‘zijn naam geschandvlekt, en zij....Clara van Berkesteyn!’.Ga naar eindnoot12 Waar de financiële problemen geen bezwaar vormen tegen het huwelijk, past de geschandvlekte familienaam niet bij de waarde die Clara en haar vader hechten aan afkomst en reputatie. Het meisje kan dus niet met de dokter trouwen.
Schoolplaat van een stoomschip dat ligt aangemeerd in de haven van Tandjong Priok. Noordhoff Uitgevers, 1924-1933. Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen.
Het is interessant dat de waarde die vader en dochter Van Berkesteyn toekennen aan hun familienaam, geringer wordt naarmate de boot dichter bij Indië komt. Waar Clara eerst zeer stellig is in haar afwijzing van Van Raven, roept ze, nadat ze te weten is gekomen dat haar vader niet uit liefde met haar moeder trouwde, uit: ‘Ik mocht hem niet toebehooren! immers, ik droeg zulk een aanzienlijken naam. De van Berkesteyns! Ze mochten niet in éen adem genoemd worden met die van zulke menschen als....kooplieden en dokters!’.Ga naar eindnoot13 Uiteindelijk trouwt ze toch met haar geliefde Van Raven. Ook weet ze haar vader aan het einde van het verhaal over te halen de zoon die hij bij Trudy heeft verwekt, te erkennen. Deze jongeman, ‘sinjo’ Julio, vaart mee op het schip in de soldatenklasse. Wanneer de overste ziet dat Julio's gezicht ‘in fijnheid van trekken, ook voor het meest adellijke niet behoefde onder te doen’, ontdooit er iets in het hart van de overste en kan hij zijn zoon erkennen.Ga naar eindnoot14 Dit alles legt een patroon in dit boek bloot: gedrag lijkt in Indië belangrijker te worden gevonden dan familiestatus en afkomst, die Nederlanders zo hoog in het vaandel hebben staan. In de reis tussen moederland en kolonie zien we deze transitie terug in de wisseling van waardepatronen bij Clara en Eduard van Berkesteyn. | |||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||
Voor dit verhaal gaat dus inderdaad Ridleys bewering op dat in de literaire representatie van de koloniale maatschappij sprake is van een gelijkwaardigheid die gebaseerd is op prestatie en verantwoordelijkheid, en niet op geërfd geld of traditionele sociale status. | |||||||||||||
Verzet tegen de huwelijkspolitiekMina Krusemans Een huwelijk in Indië (1873) vertelt het verhaal van Louise van Amerongen. Dit vijftienjarige meisje is de verwende en beeldschone dochter van een steenrijke koopman. Op een bal valt deze ‘Roos van Semarang’ op bij de resident van het plaatsje ‘A.’, waarop deze haar ouders om haar hand vraagt. Zo wordt Louise tegen haar wil uitgehuwelijkt aan resident Stevens van Langendijk en komt ze terecht in een verbintenis waarin ze zich doodongelukkig voelt. Na enige tijd krijgt ze gevoelens voor een zekere George Werner, een planter uit de omgeving. Hoewel Louise een affaire met Werner afwijst, schiet de jaloerse resident de man tijdens een jachtpartij ‘per ongeluk’ dood. Voor de analyse van sociale mobiliteit is het personage Werner erg interessant. Waar de jongeman in Nederland een ‘arme verwaarloosde’ wees was, klom hij in Indië met behulp van een mecenas, de fabriekseigenaar Van Romberg, op van ondergeschikte via administrateur tot fabrikant.Ga naar eindnoot15 Hoewel Werner dus het product is van de Indische mogelijkheid tot sociale verheffing, doen geld en sociale mobiliteit er voor hem niet toe. Tegelijkertijd heeft hij volgens de vertelinstantie ‘iets hoogs, iets vorstelijks over zich, dat vreemd overeenkwam met zijn jeugd, daar hij nauwlijks eenentwintig jaren bereikt kon hebben’.Ga naar eindnoot16 Net als in het geval van Julio is zijn ‘adeldom’ dus aan zijn uiterlijk af te lezen. Resident Stevens van Langendijk is daarentegen een voorbeeld van een ‘omhooggevallen’ personage. Twee maanden nadat hij van zijn vrouw Louise is gescheiden wegens haar ‘slecht gedrag’, trouwt hij met een schatrijke weduwe, ‘waarvan de menschen veel geweten hadden, dat niet goed was, maar die zóo groot geleefd had dat niemand het had willen weten’.Ga naar eindnoot17 In vrouwen, zowel de rijke koopmansdochter Louise als deze weduwe, ziet de resident een middel om zijn eigen positie te verbeteren. Wanneer Louise met de resident trouwt, weet ze niet dat er nog een andere vrouw in het spel is. Deze vrouw is de inheemse Mina, met wie de resident enkele jaren samen heeft geleefd in zijn huis. Wanneer Louise naar het residentiehuis komt, wordt Mina geacht met de kinderen die uit hun verbintenis zijn geboren, naar de bo- | |||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||
venlanden te vertrekken en zich nooit meer in de buurt van de woning te vertonen. De njai laat zich echter niet door de resident intimideren en verstopt zich in een hangkast - een meubel dat ‘misplaatst [scheen] in het vroolijke, smaakvolle vertrek, omdat het te groot, te donker was, te veel in het oog viel’ - in de kamer van Louise.Ga naar eindnoot18 Deze ruimtelijke omschrijving typeert Mina als personage: zoals de hangkast het element is dat de harmonie in de kamer verstoort, is Mina het element dat de toch al niet zo sterke band tussen Louise en de resident ontregelt. Hoewel ze eigenlijk van plan was haar opvolgster met een kris aan te vallen, wordt ze geraakt bij het zien van de tranen van het jonge meisje. Wanneer ze zich realiseert dat ook Louise niet blij is met het huwelijk, vertelt ze haar over haar voorgeschiedenis: ‘hij heeft mij vérstooten - verstooten voor u, verstooten omdat ik arm ben....omdat ik hem niets dan liefde geven kan - niets dan dat!’.Ga naar eindnoot19 Net als bij De koloniaal en zijn overste treffen we hier dus een dubbele vorm van opoffering aan: de arme Mina moet haar plaats afstaan aan de rijke koopmansdochter Louise, die door haar ouders wordt verkocht aan de resident en uiteindelijk wordt ingewisseld voor de schatrijke weduwe, met wie de resident eindigt. Het feit dat Louise het opneemt voor de njai is opmerkelijk, zo legt Stéphanie Loriaux uit, omdat deze figuur meestal als haatdragende, gevaarlijke vrouw wordt neergezet. Een huwelijk in Indië ‘keurt’, in de woorden van Loriaux, ‘de wraakzucht van de njai niet goed, maar wijst de man aan als de werkelijk schuldige’.Ga naar eindnoot20 Het boek levert niet zozeer kritiek op de specifieke mentaliteit van de Indische maatschappij als wel op de huwelijkspolitiek in het algemeen, aldus Loriaux, ‘met het leven in de kolonie als achtergrond’.Ga naar eindnoot21 De vrouw is in dit geheel ‘koopwaar’, geschikt voor het in stand houden of verhogen van de familiestatus. Zo wil de man een vrouw ‘bezitten’ uit pronkzucht en eigenliefde, om uit te kunnen stralen naar de wereld: zij, ‘die de mijne is geworden, was te goed voor allen, de grootsten waren te gering voor haar en de rijksten te arm’, waarmee de status van de man in kwestie wordt verhoogd.Ga naar eindnoot22 Niet alleen de ouders en de man zijn echter verantwoordelijk voor de instandhouding van dit systeem, het meisje zelf is medeplichtig. Op de trouwdag van Louise en de resident verzucht de auctoriale verteller: Arm meisje! Hoevelen handelen als gij, en werpen zich met een bloedend hart in de armen van een man die haar onverschillig is! Hoevelen brengen, als gij, aan een fortuin, aan een rang het geluk van gansch haar leven ten offer en verloochenen, vergeten, versmaden zichzelven en anderen voor een denkbeeldige grootheid, die haar waarde verliest zoodra men gevoelt haar bereikt te hebben!Ga naar eindnoot23 | |||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||
Het fortuin en de status die met een huwelijk worden verworven en op het eerste gezicht zo aanlokkelijk lijken, blijken uiteindelijk een illusie. Velen hollen door het leven ‘verblind door al wat schittert, medegesleept door al wat kracht heeft, voortgestuwd door al wat buiten hen is’.Ga naar eindnoot24 Slechts degenen die niet geïnteresseerd zijn in sociale verheffing, zoals Werner, begrijpen dat vermogen en sociale status alleen op de korte termijn belangrijk zijn, maar later hun waarde zullen verliezen. | |||||||||||||
Het burgerlijke bekrompen Nederland en het vrijere IndiëVolgens Gerard Termorshuizen is de Indische omgeving in de romans van Daum een factor die de personages determineert en de intrige stuurt. In de titel van Uit de suiker in de tabak (1885) ziet hij hiervan een duidelijke indicatie: deze ‘verwijst naar de wereld van de Indische cultures en geeft daarmee het kader aan waarbinnen de ten tonele gevoerde personages hun rol vervullen’.Ga naar eindnoot25 Inderdaad geeft de titel het carrièrepad van planter James van Tuyll weer, een gegeven dat wordt herhaald in de titel Hoe hij Raad van Indië werd. De sociale mobiliteit van de romanpersonages is in deze romans dus al in de titel vervat. Kees van den Broek uit Hoe hij Raad van Indië werd is een voorbeeld van een middelmatig individu dat ‘door gebrek aan zwaarte omhoog valt’. Zelf is de man blij met zijn positie als controleur op een buitenpost, maar zijn vrouw Corrie weet met haar vol-au-vent de maag te veroveren van de hooggeplaatste Van Aardenburg en hem zo te bewerken dat hij Kees te Batavia plaatst. Kees' tweede vrouw Louise begint een affaire met ‘de groote’ Van Olm om haar man Raad van Indië te krijgen. Met het eerder geciteerde voorwoord is de roman meteen al ideologisch geladen: het drukt een diepe afkeer uit voor de koloniale ambtenarij, die zo toegankelijk is dat ze het totaal ongeschikte personen mogelijk maakt op een hoge positie terecht te komen. Niet alleen het carrièrepad van ambtenaren staat bij Daum echter centraal, ook de levensloop van planters wordt door hem beschreven. Zo'n planter vinden we in Uit de suiker in de tabak, in notariszoon James van Tuyll. Hij vertelt ons - ouder en wijzer - hoe hij als student in Leiden een losbandig leven leidde tot ‘de noodlottige dag’ aanbrak. Wat op deze dag is gebeurd, komt de lezer niet te weten, maar James vertelt ons dat hij iets heeft gedaan dat zijn vrienden bewondering en zijn ouders verdriet inboezemt. Hoewel de jongen zelf plannen heeft gemaakt om naar Engeland, Amerika of Australië te vertrekken, vertelt zijn vader hem dat hij wordt geacht zo spoedig mogelijk naar Indië te verdwijnen. De banne- | |||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||
ling wordt door zijn oom, suikerfabrikant Willem van Tuyll, al meteen gewezen op zijn plaats in de Indische maatschappij: de man vindt James maar een ‘pedant en lui’ ‘presentkaasje’. Aan zijn vrouw Jet vertrouwt hij toe: ik ‘wou dat mijn broer zijn mislukte producten maar in Holland op zijn notariskantoor hield’.Ga naar eindnoot26 Daarnaast bespot hij de hoed van zijn neef, die deze had gekocht omdat ‘de mensen in Holland eenparig verklaarden, dat de lui in Indië zo van deftigheid hielden’.Ga naar eindnoot27 We zien hier weer de eerder benoemde tegenstelling tussen Nederland en Indië: waar in Nederland geboorte, (uiterlijke) welstand en deftigheid de boventoon voeren, gaat het in de kolonie om verdienste, hard werken en reputatie.
Suikerfabriek van binnen, door J. Demmeni, uit de serie ‘Nederl. Oost-Indië 1’, Haarlem, circa 1913. Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen.
In het leven van James zien we hoe grillig de loopbaan van een planter in Indië kan zijn. Door zijn betrokkenheid bij het in de doofpot stoppen van de dood van een meisje wordt hij benoemd tot eerste opziener, maar hoewel zijn oom hem erop wijst dat hij nu ‘IN de suiker’ is, heeft James een vervelend voorgevoel.Ga naar eindnoot28 Dit voorgevoel | |||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||
wordt werkelijkheid wanneer de fabriek grote schulden blijkt te hebben. James is weer terug bij af, zonder eigendom en betrekking. Eén ding heeft hij nog wel: zijn morele inschattingsvermogen. Dit verandert echter in het tweede deel van het verhaal, wanneer James in de ban raakt van de jacht op fortuin. Als hij gaat speculeren in de tabak, ‘een artikel, dat de makelaars rijk maakt en de planters ruïneert’, gaat het mis.Ga naar eindnoot29 Aan het eind van het verhaal bevinden we ons in de tijd van ik-verteller James, die opmerkt dat hij miljonair zou zijn geworden als hij in de suiker was gebleven, maar ‘in de tabak vond mijn kans om fortuin te maken haar graf’.Ga naar eindnoot30 De les die we van de ouder geworden James leren, is de volgende: wees afkerig van geld, sociale status en criminele praktijken, alleen dan kun je een gelukkig leven leiden.
Planters in gesprek op tabaksplantage Bekioen. G.R. Lambert & Co, 1890. Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen.
Tegenover het onvoorspelbare Indië, waar iemand de ene dag steenrijk en de volgende dag broodarm kan zijn, staat een representatie van Nederland als een land waar stilstand en regels de boventoon voeren. Als de zaken in de tabak nog goed lij- | |||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||
ken te gaan, neemt James zijn vrouw Hélène mee naar zijn vaderland, waar ze bij zijn ouders in de hoofdstad logeren. Deze hebben echter commentaar op hun Indische gewoonten, beschuldigen Hélène ervan dat ze zich voor een vrouw te vrij gedraagt, en reageren afkeurend op het feit dat het jonge echtpaar niet naar de kerk gaat. Met een nare ondertoon in zijn stem merkt de vader van James op dat hij vindt dat zijn zoon wel erg op oom Wim is gaan lijken. Hierbij wijst hij naar een etagère met twee Chinese poppetjes en een lange vaas die gevaarlijk staan te wiebelen. James denkt: ‘Het was alsof ik door een paar stappen in de kamer en een weinig lachen de ganse satanse poppenkraam in beweging had gebracht. Ik kreeg een benauwd, onaangenaam gevoel’.Ga naar eindnoot31 Een dergelijke beweging en excentriciteit worden niet gewaardeerd door de Nederlandse familie, die zeer conservatief blijkt met haar allesbepalende regeltjes, ‘enge begrippen’ en ‘kleine kringetjes’.Ga naar eindnoot32 In het stille, ‘aartsdeftige’ notarishuis zijn James en Hélène ‘letterlijk rustverstoorders’. | |||||||||||||
Standsbesef in literair Indië?In de geanalyseerde romans blijkt een binaire oppositie te worden gecreëerd tussen het burgerlijke bekrompen Nederland, waar mensen vastzitten in hun bij de geboorte bepaalde stand, en het vrije(re) Indië, waar iedereen de mogelijkheid heeft om hogerop te komen als er maar eervol, fatsoenlijk, verantwoordelijk en hard genoeg voor wordt gewerkt. Hiermee sluiten de werken aan bij de observaties van Hugh Ridley, die opmerkte dat er in de literaire representatie van de kolonie sprake is van een gelijkwaardigheid die gebaseerd is op prestatie en verantwoordelijkheid in plaats van op geërfd geld of traditionele sociale status. Tegelijkertijd is er een binaire oppositie te zien tussen economisch versus onbaatzuchtig denken, waarbij het laatste wordt geprefereerd. In de romans wordt de mogelijkheid tot sociaal stijgen die de kolonie biedt, gewaardeerd, terwijl personages die openlijk dit doel nastreven, worden afgekeurd. De romans dragen hiermee dus bij aan het vormgeven van het taboe op sociale differentiatie. De personages die zich uitspreken tegen winstbejag en sociale verheffing, blijken echter tegelijkertijd echte producten van de koloniale klassenmaatschappij. Deze mentaliteit wordt bijvoorbeeld aangetroffen bij de planter Werner in Een huwelijk in Indië, die in de kolonie een baan krijgt aangeboden door een fabrikant en uiteindelijk eigenaar van de plantage wordt. Hij is daarmee de personificatie van de mogelijkheden die de kolonie hem in sociaal opzicht biedt. Opvallend is dat dergelijke personages in de | |||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||
romans eigenschappen krijgen toebedeeld die gewoonlijk worden verbonden aan de adellijke stand: ze hebben edele trekken, ze zijn deftig en (moreel) fatsoenlijk. Standsbesef is hier dus ook in de kolonie aanwezig, maar uit zich meer in bij de geboorte bepaalde innerlijke kenmerken dan in uiterlijke status. Het probleem van deze innerlijke vorm van ‘adel’ is echter dat deze alsnog aan het uiterlijk moet kunnen worden afgelezen. Het onbaatzuchtige personage Werner komt, zoals we eerder lazen, slecht aan zijn einde. Over de resident en de schatrijke weduwe uit Een huwelijk in Indië lezen we echter: ‘eerbied en achting omringden het gelukkige echtpaar totdat de resident nog een rang verhoogd werd en, tot groot leedwezen van het publiek, A. verliet om als Raad van Indië naar Batavia te vertrekken’.Ga naar eindnoot33 De ‘omhooggevallen’ personages, zoals de resident en Kees van den Broek, komen dus ironisch genoeg wél goed terecht. | |||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||
Floor Naber studeerde Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht. Zij studeerde in 2016 cum laude af op het onderwerp ‘Sociale mobiliteit in de Indische roman’. Over dit onderwerp hield zij op 13 maart 2020 een lezing voor de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde. Momenteel is zij werkzaam als taaldocent bij de opleiding HBO-Rechten aan de Hogeschool van Amsterdam. |
|