Indische Letteren. Jaargang 35
(2020)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| ||||||||||
‘Wat ben ik blij, dat ik eindelijk “ontzusterd” ben!’
| ||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||
zen beklemtoond, evenzeer van toepassing op Daums eigen vroege werk.Ga naar eindnoot8 Dit was geschreven in de idealistische traditie die de tweede helft van de negentiende eeuw domineerde. Daarin zijn de personages modellen van deugd of juist door en door slecht; van serieuze psychologisering is dus geen sprake. De verhalen kennen bovendien een gelukkige afloop.Ga naar eindnoot9
Rijtje boeken van Daum, onder meer zijn Verzamelde romans en de biografie van Gerard Termorshuizen. Afkomstig uit de Nieuwsbrief van antiquariaat Fokas Holthuis 578 (2015).
In zijn dissertatie laat Termorshuizen zien dat Daum vanaf 1884, het jaar waarin hij in Indië begon te publiceren, een andere weg insloeg. Het ging er niet langer om de lezer te verheffen door de werkelijkheid mooier te maken dan ze was, maar juist om die zo waarheidsgetrouw mogelijk uit te beelden. Daarbij liet hij zich inspireren door de Franse auteur émile Zola. Hoewel Termorshuizen Daum een naturalist noemt, stond de schrijver veeleer in de traditie van de école réaliste. Met Zola's opvattingen over determinisme en zijn wetenschappelijke ideeën over race, milieu en moment, zoals uiteengezet in zijn essay Le Roman expérimental (1880), voelde Daum zich niet verwant.Ga naar eindnoot10 Wel schetste hij in zijn werk een realistisch beeld van de koloniale samenleving zonder de schaduwzijden buiten beschouwing te laten. Zo schreef hij openhartig over het Indische concubinaat - het in de kolonie veelvoorkomende verschijnsel van een Europese man die samenleefde met een njai. Waar dat toe kon lei- | ||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||
den, liet hij bijvoorbeeld zien in zijn voor die tijd weinig verhullende roman ‘Nummer Elf’ (1889/1893). De meeste boeken van Daum hebben geen happy end: ze eindigen met een ontgoocheling, of erger. Het is daarom des te opmerkelijker dat Daums laatste werk, ‘Ontzusterd’, hiervan afwijkt. Men zou het een lang verhaal of een korte novelle kunnen noemen; Daum sprak zelf van een ‘Indische schets’. Hij publiceerde het werk in 1897 in het tijdschrift Nederland, dat niet in de kolonie, maar in Nederland verscheen. Mogelijk hadden de uitgevers van het tijdschrift, die ook Maurits' romans publiceerden, hem om een bijdrage gevraagd. ‘Ontzusterd’ werd aanvankelijk alleen in tijdschriftvorm gepubliceerd; een boekuitgave was er tot 1998 niet.Ga naar eindnoot11 Het verhaal speelt zich wel in Indië af. In zijn dissertatie is Termorshuizen vrij kritisch over de novelle. Hij noemt ‘Ontzusterd’ ‘niet zo'n gelukkige keuze’ en is van oordeel dat het werk inhoudelijk heel anders is dan de rest van Daums proza: Want ook al zullen de lezers in patria de novelle vermoedelijk wel aardig en onderhoudend, hier en daar zelfs komisch, hebben gevonden, het verhaal op zich zullen ze hebben gesavoureerd als de zoveelste variant van het zo beproefde ‘idealistische’ procédé: het ten tonele voeren van twee voor elkaar bestemde mensen die elkaar door schier onoverkomelijke moeilijkheden eerst niet kunnen krijgen, maar elkaar later, nadat de hun levensgeluk in de weg staande problemen zijn overwonnen, toch in de armen vallen. Een verhaal dus zoals er dertien in het dozijn gingen.Ga naar eindnoot12 Daarmee was de cirkel rond, zou men kunnen zeggen: Daum, die als idealistisch auteur zijn auteurschap was begonnen en daarna naam had gemaakt als realist, eindigde weer in de idealistische traditie. In de loop van 1897 werd Daum ziek. Dat hij het ‘aan de lever’ had, betekende dat hij aan malaria leed.Ga naar eindnoot13 In de loop van 1898 reisde hij terug naar Nederland. De man die zo gehecht was geraakt aan de tropen, zou Indië niet meer terugzien. Hij stierf korte tijd later, op 14 september 1898, 48 jaar oud. Zijn laatste rustplaats vond hij op de Oude Algemene Begraafplaats in het Gelderse dorp Dieren.Ga naar eindnoot14 Stierf Daum als idealist? Een verklaring voor deze opmerkelijke verandering geeft Termorshuizen niet. Wel vermeldt hij dat Daum zich voor ‘Ontzusterd’ baseerde op een rechtszaak die in 1894 te Soerabaja had plaatsgevonden. In 1898 publiceerde de jurist B.V. Houthuysen een artikel in Daums krant, het Bataviaasch Nieuwsblad, met de titel ‘Het betwisten eener erkenning als natuurlijk kind’, waarin hij de rechtszaak in verband bracht met Daums novelle.Ga naar eindnoot15 Termorshuizen verwijst hiernaar in | ||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||
zijn dissertatie, maar gaat verder niet op de kwestie in; hij vond het voor zijn biografie te ver gaan om de tot de rechtsgang leidende gebeurtenissen uit de doeken te doen. Wel vermeldt hij er in navolging van Houthuysen bij dat de novelle laat zien hoe dicht Daum in zijn schrijven bij de werkelijkheid bleef. Termorshuizen spreekt van Daums ‘frappante nauwgezetheid’ en noemt ‘Ontzusterd’ een voorbeeld ‘van hoe ver Maurits kon gaan in zijn streven de Indische werkelijkheid tot leven te roepen’. Instemmend haalt hij Houthuysen aan, die stelde dat het was alsof Daum een ‘photografie-toestel’ gebruikte.Ga naar eindnoot16
P.A. Daum met echtgenote Hendrika Daum-Vink en hun vijf jongste kinderen op de voorgalerij van Hotel Wisse te Batavia, 1894. Collectie UB Leiden/KITLV
Maar is het wel waar dat Daum - zoals Termorshuizen in navolging van Houthuysen constateerde - zo nauwgezet en realistisch te werk ging en de werkelijkheid vrijwel een op een in zijn novelle verwerkte? Om die vraag te beantwoorden wordt ‘Ontzusterd’ in dit artikel vergeleken met de rechtszaak van 1894 die er de inspiratiebron voor vormde. Eerst wordt de inhoud van de novelle besproken, daarna de achtergronden van de rechtszaak en de juridische kaders. In algemene zin had de zaak betrekking op twee leerstukken: dat van de erkenning en dat van de verwantschap. | ||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||
Ten slotte volgt de vergelijking tussen de zaak en het verhaal. In hoeverre volgde Daum de werkelijkheid? Door antwoord te geven op die vraag kunnen we vaststellen of hij als idealist is geëindigd of misschien toch een realist is gebleven. | ||||||||||
‘Ontzusterd’ (1897)In ‘Ontzusterd’ maakt de lezer kennis met de Europese Elsje Dupré, die samen met haar broer Jan in het binnenland van Java woont. Op een avond voeren ze een gesprek over Jans wens om naar een andere plaats te verhuizen. Plotseling meldt een bediende: ‘Toean poenja anak soedah datang’ (‘Meneers kind is gearriveerd’). In Jans kamer, in zijn bed, blijkt een meisje van een jaar of drie te liggen, in een diepe slaap: ‘Een gezond, dik kind, met volle bruine wangen en een overvloed blauwzwart haar’. Hoewel het door een onbekende ‘inlander’ uit een andere streek is gebracht, draagt het kind Europese kleding. Elsje verdenkt Jan ervan dat hij een kind bij een inheemse vrouw heeft verwekt. Als dat zo zou zijn, zou ze diep geschokt zijn, want in haar familie heerst een aloude afkeer ‘van vermenging met inlands bloed’ en kijkt men neer op ‘het volk’. Zou Jan de familie-eer bezoedeld hebben? Deze ontkent echter stellig dat het kind van hem is en beschuldigt de inheemse bediende ervan verantwoordelijk te zijn voor de ontstane verwarring: ‘Die aap van een jongen zal de naam verkeerd hebben verstaan. Dat doen die inlanders altijd en dan zeggen ze maar wat. Wie weet of de ware vader zich niet erg ongerust maakt.’Ga naar eindnoot17 Jan neemt zich voor met de controleur te gaan praten. In de wijde omtrek wordt geïnformeerd of er ergens een kind vermist wordt, maar dat blijkt niet het geval. Hoewel Jan het kind liever direct bij een van de bedienden in de kampong wil plaatsen, ontfermt Elsje zich over het meisje. Deze actie zorgt aanvankelijk voor fronsende wenkbrauwen bij de Europeanen in het plaatsje, en ook Jan is er geen voorstander van dat het kind zal blijven, maar uiteindelijk besluiten ze toch dat het kind bij Elsje gaat wonen. Jan vestigt zich op Sumatra en Elsje blijft waar ze is, met het meisje, dat ze Mientje noemt. Zij groeit op tot een ‘kloek en mooi kind’. Met haar zwarte haar, ‘glinsterende ogen’, blosjes op de wangen en de ‘goedgevormde armen en benen’ lijkt ze een ‘vorstin in schoonheid en fysieke ontwikkeling’.Ga naar eindnoot18 Op een dag maakt Elsje kennis met meneer Van Vliet, die pas uit Europa naar Indië is teruggekeerd. Ze kunnen het goed met elkaar vinden. Van Vliet blijkt een zoon te hebben, Jacques: ‘een flinke boy en erg bijdehand’. Een paar weken later vraagt Van Vliet Elsje tot haar verbazing ten huwelijk. Zij wil hem alleen maar haar jawoord | ||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||
geven op voorwaarde dat hij Mientje zal erkennen. Nadat Elsje verklaard heeft dat het kind niet van haar broer Jan is, stemt Van Vliet hiermee in. Ze trouwen en vormen vanaf dat moment een gelukkig gezin; van enige twist of onenigheid tussen hen is geen sprake.Ga naar eindnoot19
De schrijver P.A. Daum op 44-jarige leeftijd, 1894. Collectie UB Leiden/KITLV.
Mientje groeit op tot een zestienjarig meisje dat volgens de verteller ondanks haar inheemse bloed bij menigeen in de smaak valt: ‘Haar donkere teint kon zelfs in Indië en op een binnenplaats niet beletten, dat iedereen haar schoonheid bewonderde.’ Ook Van Vliets zoon Jacques is een ‘knap, geschikt jongmens’ geworden. Hij slaagt voor zijn examens in Duitsland en is voornemens naar Indië te komen. Enige tijd | ||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||
later arriveert hij in de haven van Batavia, vanwaaruit zijn vader hem meeneemt naar zijn huis. Hier maakt hij kennis met Mientje, die een diepe indruk op hem maakt, met haar prachtige vormen en mooie gezicht: ‘En wat was ze lief en vriendelijk voor allen! Eeuwig jammer dat dit nu juist zijn zuster wezen moest, al was ze hem ook zo vreemd, als slechts zijn kon!’.Ga naar eindnoot20 Daarmee is het probleem geïntroduceerd dat in het verhaal centraal staat: Jacques wordt verliefd op Mientje - en zij op hem. Omdat ze broer en zus zijn, kunnen ze echter nooit man en vrouw worden. Dat besef leidt aan beide kanten tot groot verdriet. Ze zijn zo terneergeslagen dat hun gezondheid eronder lijdt, en ze gaan elkaar uit de weg. Hun ouders begrijpen niet wat er aan de hand is. Op een dag dwingt Van Vliet zijn zoon om te zeggen wat hem scheelt, terwijl Elsje met Mientje praat. Zo komt de waarheid aan het licht. Van Vliet neemt zich voor om ervoor te zorgen dat zijn zoon en dochter, die immers geen bloedverwanten van elkaar zijn, toch met elkaar kunnen trouwen: ‘Hij lette niet zo op 'n min of meer gemengd ras; hij wist welk een goed, lief kind Mientje was; hij had de overtuiging dat zij, opgevoed door Elsje, een even voortreffelijke vrouw zou zijn.’ Omdat Mientje een Europese opvoeding heeft gehad, stemt hij in met een huwelijk. Het vinden van een oplossing voor deze precaire kwestie blijkt echter niet eenvoudig. Van Vliet stuurt brieven naar ambtenaren, notarissen en advocaten, maar zonder resultaat. Intussen is de situatie onhoudbaar geworden: Jacques zit te ‘verkniezen’, terwijl Mientje met koorts in bed ligt en er met de dag slechter uit gaat zien. De juridische deskundigen weten zich met het geval geen raad.Ga naar eindnoot21 Van Vliet is wanhopig en overweegt om zich rechtstreeks tot de gouverneur-generaal te wenden. Een kennis adviseert hem evenwel contact te zoeken met een zekere De Zeeuw, een kennis die in Batavia een ‘hoog rechterlijk ambt’ bekleedt. Vlak nadat Van Vliet hem heeft geschreven, ontvangt hij een antwoord, waarin deze schrijft dat hij zo spoedig mogelijk naar de zaak zal kijken. Vervolgens blijft het wekenlang stil. Thuis wordt het er niet beter op: ‘Over Jacques altijd dezelfde berichten; Mientje mager geworden en stil; zijn vrouw diep onder de indruk; hijzelf onrustig, zenuwachtig en prikkelbaar.’Ga naar eindnoot22 Net als de lezer verwacht dat het wel eens slecht zou kunnen gaan aflopen, ontvangt Van Vliet ‘een dikke brief’ van De Zeeuw. Wat erin staat, komt de lezer niet te weten, maar wel dat het goed nieuws is: ‘Goddank, het kon! Het kon, het kon! Daar stond het duidelijk, met alles wat verricht moest worden; duidelijk en uitvoerig omschreven; de modellen van sommige stukken erbij.’ Het heeft De Zeeuw moeite gekost de zaak op te lossen, want iets dergelijks is volgens hem nog nooit voorgekomen. Toch is het gelukt. Nu staat niets een huwelijk in de weg. Jacques sluit Mientje | ||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||
in de armen en kust haar, niet zonder ontroering, en roept opgelucht uit: ‘O God, wat ben ik blij, dat ik eindelijk “ontzusterd” ben!’Ga naar eindnoot23 | ||||||||||
De rechtszaakNu we de inhoud van ‘Ontzusterd’ kennen, is het tijd om de achtergronden van de rechtszaak waar Daum zijn novelle op baseerde uit de doeken te doen. De behandeling van de zaak vond plaats op woensdag 4 april 1894 te Soerabaja. Informatie daarover is, zoals boven vermeld, ontleend aan het artikel dat B.V. Houthuysen in 1898 in het Bataviaasch Nieuwsblad - de krant van Daum dus - publiceerde.Ga naar eindnoot24 Daarin wordt het rechtbankverslag letterlijk geciteerd, zelfs in de officiële ‘grosse’-opmaak van het juridisch verslag.
Paleis van Justitie te Soerabaja, circa 1900. Collectie UB Leiden/KITLV.
Op 4 april 1894 verzamelde zich een heel gezelschap achter de imposante zuilen van het gebouw van de Raad van Justitie. Voor de aanwezige juristen, president Cornelis Marius Brooshooft, François Emile Couperus (de broer van Louis Couperus), | ||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||
Samuel Julius Hirsch en Herman Gerard Nederburgh, stonden twee partijen. Aan de ene kant de 23-jarige Maria Elisabeth B., woonachtig te Malang en zonder beroep, bijgestaan door haar advocaat David Constantijn Jan Henrie Kropveld; aan de andere kant Bernardus Anthony B. en de Javaanse vrouw Mina (‘zonder beroep’) met haar echtgenoot Kertoastro, alias Watidia. Watidia woonde met zijn vrouw in de dessa Kanigoro, in het district Gondang Legie van de afdeling Malang. Houthuysen vermeldt de volledige namen van de betrokkenen niet; hij citeert immers het rechtbankverslag, waarin de namen door de griffier geanonimiseerd zijn. Dankzij Olf Praamstra en Coen van 't Veer, die een zoektocht hebben ondernomen in de Naamlijsten der Eüropeesche inwoners van het mannelijk geslacht in Nederlandsch-Indië en opgaven omtrent hun burgerlijken stand, is het gelukt daarover nadere informatie te vinden. Vader Anthony B. was Bernardus Anthony Barkey (ook wel gespeld als Barkeij). Hij werd op 2 april 1834 te Leiden geboren, was in Indië werkzaam als notaris en zou op 16 januari 1898 te Malang overlijden, op 63-jarige leeftijd.Ga naar eindnoot25 Hij was op 30 juni 1873 op 39-jarige leeftijd getrouwd met de Europese Anna Elisabeth Josephe Mentel, de weduwe van Bartholomeus Decker.Ga naar eindnoot26 Met deze Decker was ze in 1865 te Malang in de echt verbonden. Vijf jaar later, op 3 september 1870, was hij plotseling overleden, 44 jaar oud.Ga naar eindnoot27 Volgens een krantenverslag was hij tijdens een ‘aanval van verstandsverbijstering’ in de rivier de Brantas gesprongen en verdronken.Ga naar eindnoot28 Toen Anna Elisabeth Josephe Mentel met Bernardus Anthonij Barkey huwde, had ze al een klein meisje onder haar hoede genomen. In het rechtbankverslag dat Houthuysen aanhaalt, lezen we dat het bekend was ‘dat dit kind door een Europeaan, den heer v. S. bij een inlandse vrouw was verwekt, en daarna verlaten, zonder het als zijn kind te erkennen.’Ga naar eindnoot29 In de Naamlijst van 1874 staat dat Barkey het meisje, dat volgens diezelfde bron op 18 oktober 1870 geboren was, erkende. Ze noemden haar Maria Elisabeth Barkey.
Rouwadvertentie van Bernardus Anthonij Barkey senior, uit: De Locomotief, 20 januari 1898.
Barkey senior en de weduwe Decker trouwden dus. ‘Haar ten gevalle’ besloot Barkey het meisje als zijn dochter te erkennen. Het wordt in het midden gelaten of dit op grond van een voorwaarde of een wens van de bruid gebeurde, of dat het een geste van de bruidegom was. Op 16 juni 1873 vond de erkenning van het meisje plaats te Malang, door middel van een aantekening in het geboorteregister. De inheemse moeder van het door de weduwe Decker aangenomen meisje, Mina ge- | ||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||
heten, stemde hiermee in. Op dat moment verwierf het kind, hoewel ze als ‘inlandse’ was geboren, de status van Europeaan. Zoals het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch Indië (artikel 280) stelt: ‘Door het erkennen van een natuurlijk kind worden burgerlijke betrekkingen geboren tusschen dat kind en zijnen vader of zijne moeder.’Ga naar eindnoot30 Tot zover waren er geen problemen. Maar toen kwam de liefde om de hoek kijken. Vader Barkey bleek een zoon te hebben, Bernardus Anthonie junior, die in Europa een opleiding volgde tot werktuigbouwkundig ingenieur. Na zijn afstuderen ging de jongen naar Malang en werd hij verliefd op zijn zuster. Waar de wet eerder een faciliterende functie had, vormde deze nu een belemmering. Net als volgens het hedendaags Burgerlijk Wetboek (artikel 1: 41 lid 1) was een huwelijk tussen broers en zussen volgens het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch Indië (artikel 30) verboden. Er was evenwel een ‘ontsnappingsclausule’. Aan het slot van datzelfde artikel 30 staat: ‘De Gouverneur-Generaal kan, om gewigtige redenen, het verbod, in dit artikel vervat, door het verleenen van dispensatie opheffen.’Ga naar eindnoot31 Het is niet bekend of de betrokkenen zich tot de gouverneur-generaal hebben gewend. Hoe het ook zij, die 4e april 1894 stonden de betrokkenen voor de rechter. Het was de dochter, Maria Elisabeth, die een juridische ‘aanklacht’ had ingediend. Een bevriende jurist had haar geadviseerd om de erkenning door de rechter ongedaan te laten maken. De aanleiding hiervoor vormde, zoals gezegd, het feit dat een huwelijk met de man die wettelijk haar broer was, verboden was. Dat zij een aanklacht indiende, nam niet weg dat Maria ‘er prijs op stelt, te verklaren, dat de motieven voor haar erkenning door de gedaagden niet anders dan lofwaardig waren’. Ze was haar adoptievader dankbaar, maar wilde de wettelijke banden die ze met hem had, verbreken: de erkenning als zodanig ‘wenscht [zij] te betwisten, omdat daaraan door de wet gevolgen zijn verbonden, inzonderheid familierechtelijke, welke zij noch gedwongen noch genegen is te ondergaan.’ Ze vroeg de rechter de erkenning ‘nietig en van onwaarde’ te verklaren.Ga naar eindnoot32 De juridische grondslag voor haar verzoek vormde artikel 286 van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch Indië: erkenning van een kind door een vader ‘kan betwist worden door alle degenen die daarbij belang hebben’.Ga naar eindnoot33 Of Maria aan dat criterium voldeed, stond ter zitting niet ter discussie. Uit meerdere in het rechtbankverslag geciteerde bronnen volgde dat ‘het erkend kind bij uitnemendheid belanghebbende is om tegen de erkenning, in strijd met de waarheid gedaan’ te procederen. Dat laatste, de strijdigheid met de waarheid, was de voornaamste grond voor Maria's verzoek om de erkenning ongedaan te maken. Blijkbaar was die strijdigheid in de zaak evi- | ||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||
dent genoeg om er niet veel overwegingen aan te wijden. Iedereen zal hebben geweten dat ‘eischeresse’ een andere biologische vader had dan Barkey.Ga naar eindnoot34 De feiten spraken voor zich: Maria Elisabeth was erkend door een man die niet haar vader was, en dus kon de erkenning ongedaan worden gemaakt, wat ook geschiedde. De rechter ‘wijst den eisch toe’, zo lezen we in het rechtbankverslag. Hij liet Maria's wens in vervulling gaan. Daardoor was ze Barkeys wettelijke dochter niet meer. Er werd een ambtenaar naar het geboorteregister gestuurd om de erkenning van 21 jaar eerder ongedaan te maken.Ga naar eindnoot35 Het enige pijnpunt vormden de proceskosten. Die kwamen voor rekening van de gedaagden: Barkey, moeder Mina en haar echtgenoot. Daar tekenden zij protest tegen aan. Maar dat was slechts een praktisch bezwaar; inhoudelijk hadden ze niets tegen het nietig verklaren van de erkenning. | ||||||||||
VergelijkingDe rechtszaak van 1894 draaide, zoals gezegd, om twee juridische leerstukken: dat van erkenning en dat van verwantschap. Zonder het eerste was er geen sprake geweest van het tweede en hadden Maria Elisabeth en Bernardus Anthonie Barkey junior zonder problemen met elkaar kunnen trouwen. Voor Daum bleek het dubbele karakter van het recht een vruchtbaar uitgangspunt, want ook in ‘Ontzusterd’ manifesteert het recht zich als belemmering én redmiddel. Toch wordt het juridische proces dat in 1894 tot een rechtszaak leidde, in Daums verhaal zeker niet een op een gevolgd, zo wijst een vergelijking uit.
Bernardus Anthonie Barkey en Maria Elisabeth Mentel. Collectie Indisch Familie Archief.
In de novelle en in de zaak is sprake van een zoon en zijn voor de wet erkende zuster, die een andere biologische vader en moeder heeft dan hij, die willen trouwen. In de rechtszaak weet iedereen zeker wie Maria's echte vader is: zoals gezegd was dit kind door een Europeaan, ‘den heer v. S.’, bij een inheemse vrouw verwekt. Daarna had hij haar verlaten, zonder het kind te erkennen.Ga naar eindnoot36 Bij Daum ontbreken die gegevens. Ondanks het feit dat het meisje, dat later Mientje zal heten, als ‘het kind van meneer’ wordt aangekondigd door een bediende, spreekt Jan Dupré dat nadrukkelijk tegen. Hij zweert tegenover zijn zuster Elsje dat het niet zijn kind is: ‘Het | ||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||
is waarachtig of je niet wel bij 't hoofd bent, Els. Nu dan, ik geef je mijn woord van eer, en ik zweer bij wat je maar wilt, dat dit kind niet van mij is en zelfs niet wezen kan. Ziedaar.’Ga naar eindnoot37 In de rechtszaak is iedereen er zeker van dat Barkey senior niet de vader van Maria Elisabeth kan zijn, omdat bekend is wie de biologische vader wél is. Dat maakt het eenvoudig om de erkenning als in strijd met de waarheid te kwalificeren en om deze uiteindelijk nietig te verklaren.
Jachtgezelschap in Indië, circa 1903. Op de afbeelding is Bernardus Anthonie Barkey junior te zien, met zijn voet op een schildpad. Collectie UB Leiden/KITLV.
Ook de rol van de moeder is in de rechtszaak anders dan in de novelle. Mater semper certa est, luidt een oud Romeins rechtsbeginsel: de moeder is altijd zeker. Dat blijkt in ‘Ontzusterd’ niet het geval, want Mientje is op driejarige leeftijd te vondeling gelegd; er is geen spoor van haar biologische ouders te bekennen. Jan en Elsje Dupré weten niet meer dan de lezer: op het bed ligt een driejarig meisje met ‘bruine’ wangen, zwart haar en Europese kleding - wat kan duiden op haar Indo-Europese afkomst. Dat ligt anders in de rechtszaak. Daarin treedt naast Barkey senior namelijk ook de | ||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||
Javaanse vrouw Mina ten tonele. Deze Mina, de biologische moeder van het meisje, moet bekend zijn geweest ten tijde van de erkenning, want uit de feiten blijkt dat zij daarmee instemde. Daum lijkt er in zijn representatie van deze rechtszaak bewust voor te hebben gekozen om dit gegeven weg te laten. Het is natuurlijk mogelijk dat het hem om het dramatische effect te doen was, want een te vondeling gelegd meisje doet het nu eenmaal beter in een literair verhaal dan een erkenning waarbij de biologische moeder bekend is.
Op schildpadjacht. De man met het geweer is B.A. Barkey junior. Collectie UB Leiden/KITLV.
We hebben tot nu toe twee verschillen gesignaleerd tussen de rechtszaak en de neerslag ervan in Daums novelle: een (in juridische zin) overkomelijk verschil wat betreft de identiteit van de biologische vader van het erkende meisje en een (vanuit Daums perspectief ) verklaarbaar verschil wat betreft de identiteit van haar biologische moeder. Daarmee zijn we er echter nog niet, want het grootste verschil tussen de zaak en de novelle is dat de hele rechtsgang in het verhaal geen enkele rol | ||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||
speelt. Althans: niet expliciet. In Daums verhaal schrijft het personage Van Vliet de bevriende jurist De Zeeuw aan, omdat iedereen ten einde raad is. Het enige wat de lezer te weten komt, is dat er een tijd later een ‘dikke brief’ met ‘dubbel port’ op de deurmat valt: ‘Het had mr. De Zeeuw nogal tijd en inspanning gekost de juiste weg te vinden, schreef hij, wijl het geval zo op zichzelf stond en nooit was voorgekomen, voorzover hij kon nagaan.’ De Zeeuw levert zelfs ‘de modellen van sommige stukken erbij’. Dat doet de lezer vermoeden dat er een ingewikkeld juridisch proces zal volgen, maar wie de rechtszaak van 1894 nog scherp voor de geest had, zal geweten hebben dat dit erg meeviel. Het is dus niet moeilijk om de erkenning nietig te laten verklaren. Het is daarom niet duidelijk wat er allemaal in die dikke envelop zit - zien we iets over het hoofd? Veel kan het niet zijn, want ook in de novelle is ‘de zaak in korte tijd in orde en [kunnen] de jongelui trouwen.’Ga naar eindnoot38 Was alles daarmee opgelost? In de novelle wel. In werkelijkheid ging het verhaal nog verder - althans, in ieder geval voor Barkey senior. Hij werd zoals gezegd als verliezende partij veroordeeld tot het betalen van de proceskosten. Daar bleef het niet bij. Hij had zich namelijk ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte door een document te tekenen waarvan de inhoud in strijd was met de waarheid: hij had Mientje op papier erkend als zijn dochter, terwijl ze dat niet was. Justitie had hiermee genoeg grond om hem strafrechtelijk te vervolgen.Ga naar eindnoot39 Daarvan kwam het uiteindelijk niet, zodat de zaak met een sisser afliep.
Rouwadvertenties van Maria Elisabeth Barkey en Bernard Anthonie Barkey, respectievelijk uit Het Vaderland, 15 januari 1934 en 28 februari 1938.
Het belangrijkste was dat broer en zus man en vrouw konden worden. Op 16 februari 1895 trouwde Bernard Anthonie Barkey met de ‘inlandsche Christenvrouw Maria Elisabeth (zijn gewezen zuster).’Ga naar eindnoot40 Het huwelijk wierp al spoedig zijn vruchten af: op 11 november 1895 werd er een meisje geboren, Marie Anthonie Elisabeth Barkey, en op 25 december 1896 een jongen, Bernardus Anthonie Marie Barkey.Ga naar eindnoot41 Op 15 januari 1898 volgde nog een zoontje, Henri Louis. Het leven lachte hun toe - maar niet voor lang. Barkey was werkzaam als werktuigbouwkundig ingenieur en beheerde, samen met A.M. Jacob Boldy, een rijtuigen zadelmakerij. Afgaande op de aankondiging van een vendutie kunnen we opmaken dat de familie in goeden doen was; ze verkochten onder meer een ‘span zwarte Sandelhout wagenpaarden’, een ‘span rad- | ||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||
Het graf van de familie Barkey op Oud Eik en Duinen. Foto's: Coen van 't Veer.
| ||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||
jeks Bitman wagenpaarden’, een ‘vis-à-vis’, een ‘dokterskoets’, een ‘coupé’, een ‘mandenwagen’ en een ‘mylord’.Ga naar eindnoot42
Kopie uit het begraafregister met de inliggenden. Collectie Oud Eik en Duinen.
Omstreeks 1910 moet het echtpaar naar Nederland zijn verhuisd.Ga naar eindnoot43 Ze vestigden zich in Den Haag. Hier sloeg een paar jaar later het noodlot toe. Zoon Bernardus overleed op dertienjarige leeftijd, op 10 augustus 1910; twee dagen later volgde zijn veertienjarige zus hem in het graf.Ga naar eindnoot44 In de overlijdensakten staat geen doodsoorzaak vermeld. Vermoedelijk stierven ze aan een besmettelijke ziekte, mogelijk tuberculose. Henri Louis haalde de volwassen leeftijd wel, maar oud werd hij niet: hij stierf toen hij 25 was, op 26 april 1923 te Davos.Ga naar eindnoot45 In dat Zwitserse kuuroord verbleven de Barkeys regelmatig, mogelijk vanwege de gezondheid van hun zoon; een paar maanden eerder waren ze, afgaande op een krantenbericht, in hun hotel beroofd van hun juwelen ter waarde van vijftienduizend gulden.Ga naar eindnoot46 Nu was er geen kind meer over. Maria Elisabeth Barkey blies op 14 januari 1934 de laatste adem uit; ze was toen 63 jaar oud. Haar laatste rustplaats vond ze op de | ||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||
Een van de auteurs bij het graf van de familie Barkey op Oud Eik en Duinen, 4 oktober 2020. Foto: Coen van 't Veer.
| ||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||
Haagse begraafplaats Oud Eik en Duinen.Ga naar eindnoot47 Bernard Anthonie Barkey hertrouwde op 28 april 1936 met de weduwe G.W.J. Souman.Ga naar eindnoot48 Hij overleed twee jaar later, op 27 februari 1938, ‘na een korte ongesteldheid’, in de leeftijd van 72 jaar. Hij werd begraven bij zijn Indische geliefde, van wie hij in 1894 ‘ontzusterd’ was.Ga naar eindnoot49 Navraag bij Oud Eik en Duinen heeft uitgewezen dat het graf in de computer geregistreerd staat als ‘geruimd’, maar er nog altijd is. Behalve Maria Elisabeth en Bernard Anthonie Barkey liggen ook hun drie kinderen er begraven. Het is te hopen dat deze lieu de mémoire, die herinnert aan een tragische Indische geschiedenis, ook in de toekomst behouden kan blijven.Ga naar eindnoot50 Op zondag 4 oktober 2020 hebben we, terwijlGebeurt hier iets geks in de lettergrootte? het zachtjes miezerde, een bosje rozen op het familiegraf gelegd. | ||||||||||
BesluitGerard Termorshuizen heeft gelijk als hij ‘Ontzusterd’ een voorbeeld noemt van de nauwgezetheid waarmee Daum te werk ging in zijn streven om de werkelijkheid weer te geven in zijn werk. Dat neemt niet weg dat er ook frappante verschillen zijn tussen de novelle en de zaak waarop hij die baseerde. We hebben gezien dat zowel de biologische vader als de biologische moeder van het erkende meisje ten tijde van de rechtszaak van 1894 bekend waren; in het verhaal zijn beide ouders onbekend. Daarnaast wordt de hele rechtszaak bij Daum overgeslagen; we lezen alleen over een ‘dikke envelop’, en een alinea later zijn Jacques en Mientje gelukkig getrouwd. Over de minder prettige gevolgen voor de erkenner (het betalen van de proceskosten en de beschuldiging van valsheid in geschrifte) rept ‘Ontzusterd’ niet. Met ‘Ontzusterd’ als zijn laatste werk stierf Daum, zou men kunnen zeggen, als een ‘volbloed’ realist. Maar eindigde hij ook als iemand uit de idealistische school, zoals Termorshuizen in zijn dissertatie stelt? Dat ligt niet voor de hand. Daum baseerde zich nu eenmaal op een zaak die een gelukkige afloop had; als realist kon hij niet anders dan die ook in het verhaal overnemen. Dat wil niet zeggen dat Daum als auteur een ingrijpende transformatie in zijn denken had ondergaan; andere kenmerken van de idealistische literatuur bevat zijn novelle niet. Maar het blijft wel opvallend dat Daum zijn schrijversloopbaan eindigde met een verhaal met een gelukkige afloop. Het mocht dan zo zijn dat ‘het erkennen als natuurlijke kinderen, niet alleen van eigene maar ook vaak... van geheel vreemde’ ‘tot de eigenaardigheden eener Indische Maatschappij’ behoorde,Ga naar eindnoot51 het gebeurde niet vaak dat de verwantschap die door | ||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||
deze erkenning ontstond, later nog tot problemen leidde. Ook tegenwoordig komt een huwelijk tussen twee mensen die door adoptie of erkenning broer en zus zijn geworden, vrijwel niet voor.Ga naar eindnoot52 Daums laatste novelle handelt dus over een - ook nu nog - unieke zaak. | ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||
Lotte van den Bosch is researchmasterstudent Literary Studies aan de Universiteit Leiden en redacteur van het rechtswetenschappelijk tijdschrift Ars Aequi. Momenteel werkt ze als onderzoeksassistent van Rick Honings en Esther Op de Beek. Ze doet onderzoek naar de relatie tussen recht en taal.
Rick Honings is Scaliger-hoogleraar aan de Universiteit Leiden en hoofdredacteur van Indische Letteren. Zijn onderzoek richt zich vooral op de negentiende-eeuwse en Indische literatuur. Met Lotte Jensen publiceerde hij in 2019 Romantici en revolutionairen. Literatuur en schrijverschap in Nederland in de 18e en 19e eeuw. Momenteel werkt hij aan zijn NWO Vidi-project Voicing the Colony. Travelers in the Dutch East Indies 1800-1945. |
|