Indische Letteren. Jaargang 35
(2020)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||
Van hymnes en de wonderlijke ‘Ander’
| ||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||
De loftuitingen van Perelaer zijn opmerkelijk te noemen in het licht van zijn verdere reisverslag, dat hij schreef naar aanleiding van een inspectietocht van regentstroepen (pradjoerits) met zijn chefkolonel Rappard in i866. ‘De Ander’ komt er in de tekst meestal bekaaid af, gekarakteriseerd op neerbuigende toon, maar Tjondronegoro wordt als ‘sieraad der maatschappij’ opgehemeld. Net als Perelaer maakte regent Tjondronegoro een reis over Java en schreef hij over zijn ontmoetingen met ‘de Ander’. Hij deed dat onder de schuilnaam Poerwolelono.
Regent van Koedoes, Woodbury & Page circa 1865. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
Paardenwissel, Gualtherus Kolff naar jonkheer Josias Cornelis Rappard, 1868-1881. Collectie Rijlcsmuseum Amsterdam.
Binnen het huidige literaire onderzoek van het Nederlandse koloniale verleden is de inheemse stem nog steeds onderbelicht. Dit artikel beoogt - in het kader van een groter onderzoeksproject - daar ver- | ||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||
andering in te brengen.Ga naar eindnoot5 Op reis met Poerwolelono ontmoeten we adellijke bestuurders, overzeese handelaren, kleine luiden en kokette dames - een blik op ‘de Ander’ door de ogen van de edelman. | ||||||||||||||||||
De stem van de edelmanZoals Perelaer vertelt, gaf Tjondronegoro V (1837-1885) blijk van bijzondere belangstelling voor onderwijs. Dat had hij niet van vreemden. Als telg van de regentenfamilie Tjondronegoro - afkomstig uit de kuststreek van noordoost Java - was hij een van de eerste Javanen die een Europese opleiding genoot. Maar daarnaast leerde hij ook traditionele vaardigheden als het lezen en schrijven van Javaans, filosofie en het reciteren van de Koran in het Arabisch. Zowel zijn vader (Tjondronegoro IV) als zijn schoonvader - vorst Mangkoenegoro IV uit Surakarta - zetten zich in voor het stichten van scholen waar de jonge elite kon worden opgeleid. De Tjondronegoro's behoorden tot de aristocratische en bestuurlijke elite van Java (prijaji), en zij werkten nauw samen met het koloniale gezag. Vanaf 1858 tot 1880 bekleedde Tjondronegoro de positie van regent (boepati) in Koedoes en daarna tot 1885 in Brebes. Hij trouwde met Radèn Adjeng Mening, een dochter van Mangkoenegoro IV, waardoor hij zijn machtspositie binnen de elite versterkte. Naast zijn bestuurstaken op deze sleutelpositie wijdde Tjondronegoro zich aan educatieve projecten als het schrijven en vertalen van schoolboeken en het oprichten van een school in Koedoes. Zijn reisverhaal Lampah-lampahipoen Poerwolelono, ‘De reizen van Poerwolelono’, dat uitkwam in twee edities (1865-1866 en 1877-1880), is te beschouwen als een mijlpaal in de Javaanse literatuurgeschiedenis om een drietal redenen. Allereerst was het boek gedrukt, terwijl literaire teksten in manuscriptvorm tot dan toe de norm waren. Verder schreef Tjondronegoro - in tegenstelling tot zijn literaire voorgangers - in proza in plaats van in versvorm en koos hij hedendaagse gebeurtenissen als uitgangspunt in plaats van heldendaden uit een roemrijk verleden. Dit alles maakte zijn boek revolutionair en onderwerp van gesprek.Ga naar eindnoot6 Tjondronegoro gebruikte een pseudoniem voor De Reizen: ‘Poerwolelono’, dat vrij vertaald ‘de eerste reiziger’ betekent. We weten niet waarom Tjondronegoro een schuilnaam gebruikte, en waarom deze. Het zou goed kunnen dat hij dat deed omdat hij voor het eerst een boek schreef. Bovendien experimenteerde hij ook met een relatief nieuwe literaire vorm - proza -, waarin hij - nog een vernieuwing - de ik-vorm toepaste. Het publiek was ingesteld op poëzie; het was dus maar afwachten | ||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||
hoe zijn proza zou worden ontvangen. Met het oog op zijn positie als regent kon hij zich natuurlijk geen enkele misstap permitteren. Maar misschien nog wel belangrijker dan imago was de vrijheid die een pseudoniem bood om gebeurtenissen, indien gewenst, naar eigen hand te zetten. Het verschafte schrijver Tjondronegoro de literaire vrijheid om zijn reizen vanuit het perspectief van de verteller op te tekenen en op literaire wijze de realiteit te wijzigen. In De reizen gaat Tjondronegoro alias Poerwolelono op zoek naar het verhaal van ‘de Ander’. In zijn voorwoord geeft hij aan dat hij al een hele tijd het verlangen koesterde ‘om verhalen van onze tijd te vinden, die geschikt zijn voor verspreiding onder het Javaanse volk.’ Omdat hij die bij andere schrijvers niet vond, heeft hij uiteindelijk besloten zelf op zoek te gaan naar verhalen en is hij erop uitgetrokken, Java door. Wegens zijn goede connecties met andere edelen en bestuursambtenaren krijgt de reiziger op veel plekken slaapplaatsen aangeboden. De collega-bestuurders fungeren als informant en gids en delen hun verhalen over de stad en omgeving waar zij werken. Zij brengen hem ook in contact met ‘specialisten’: de eigenaar van een fabriek of de sleutelbewaarder van een graftombe. Zo kan de auteur-verteller zijn eigen observaties staven met de kennis van de lokale bevolking en van Europese entrepreneurs. Poerwolelono observeert en bekritiseert zijn landgenoten, ongeacht afkomst, rang of stand. | ||||||||||||||||||
Stadse manierenSalatiga in Midden-Java is het vertrekpunt van Poerwolelono's reizen. In de negentiende eeuw was Salatiga het strategische verdedigingspunt van het eiland. Het had een groot garnizoen, waar luitenant Perelaer gelegerd was. Poerwolelono's eerste grote bestemming is de havenstad Semarang, waar hij onder meer de sociëteit, het ziekenhuis en het postkantoor bekijkt. We lezen over het contrast tussen de lommerrijke Bojongweg, waar Nederlanders fraai wonen met hun ruime erven vol sierplanten, en de Chinese wijk, waar de huizen klein zijn en de straten nauw: ‘Als twee rijtuigen elkaar moeten passeren, is er nauwelijks voldoende ruimte.’ De edelman komt tot de slotsom dat de omgangsvormen in Semarang sterk onderhevig zijn aan invloeden van buitenaf: Omdat deze stad aan de kust is gelegen, zijn er veel handelaren van overzee, en - dat spreekt vanzelf - veel Nederlanders. Daardoor laten veel Javanen, zowel | ||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||
prijaji's als kleine luiden, hun eigen gewoonten varen. Van deze laatsten kennen velen zelfs niet de juiste woorden in de beleefde spreekstijl, het kromo. [...] Men kan wel zeggen dat er geen beleefdheid is ten opzichte van voorname Javanen. Wat men navolgt, dat zijn de omgangsvormen van lieden van overzee of die van Maleiers en Arabieren.Ga naar eindnoot7 Poerwolelono betreurt de teloorgang van etiquette. Als prijaji is hij gewend toegesproken te worden in Hoog-Javaans, maar dat zit er in Semarang blijkbaar niet in. Ook de manier van kleden vindt hij merkwaardig; men draagt zelfs geen kris, merkt hij op. Semarangse vrouwen noemt hij vatbaar voor invloeden uit het Midden-Oosten: Veel vrouwen nemen hun Arabische seksegenoten tot voorbeeld: ze scheren hun wenkbrauwen bij en doen kohl op hun ogen; dat wil zeggen dat ze hun oogleden zwart maken. De Arabieren beweren dat oogzwartsel goed is omdat het gezichtsvermogen erdoor wordt verbeterd. Het gebruik van dit product door de vrouwen van Semarang is echter niet gericht op ‘verbetering’, maar komt voort uit de behoefte er koket uit te zien. Zo tooien ze zich ook met armbanden en halskettingen van koraal.Ga naar eindnoot8
Rijtoertjes in Batavia, Paulus Lauters naar ontwerp van Charles Wiliiam Meredith van de Velde, 1843-1845. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
| ||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||
Landschap bij maanlicht in de Priangan, Johan Conrad Greive jr. naar Abraham Salm, 1865-1872. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
Pure koketterie dit na-apen - Poerwolelono is er niet van gecharmeerd. In Batavia daarentegen uit hij zich lovend over de uitdossing van Nederlandse dames die rijtoertjes maken. Maar er is wel een kanttekening. De dames hebben een dure smaak en zijn eigenlijk ook ‘koket’ te noemen: ‘Bij gelegenheid van hun bijeenkomsten bieden de Nederlandse dames tegen elkaar op als het erom gaat wie de mooiste kleren draagt.’ Dat neemt niet weg dat Poerwolelono zich's avonds vergaapt aan de verbazingwekkende hoeveelheid opvallend fraaie rijtuigen en dito dames die rondrijden: ‘Men kan Batavia met recht een buitengewoon fraaie stad noemen’, benadrukt hij. De oorspronkelijke bevolking van de havenstad Batavia is - zoals in Semarang - veel van haar tradities verloren, constateert Poerwolelono. Hij legt uit hoe dat gekomen is: | ||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||
De Javanen in Batavia waren vroeger allemaal Soendanezen, maar omdat Batavia al lang geleden de hoofdstad van Nederlands-Indië is geworden, wonen hier veel Indische etnische groepen, en verder veel aanzienlijken en andere lieden uit Indië die in gebreke zijn gesteld door de regering en van wie men heeft verlangd dat ze zich hier zouden vestigen. Bovendien zijn er, als gevolg van de grote aantallen Chinezen, bijna geen mensen die echt afstammen van de oorspronkelijke bewoners van Batavia. Alles is vermengd geraakt: tradities, gebruiken, etiquette, en de oorspronkelijke taal zijn er niet meer. De mensen kleden zich als Maleiers en praten ook op de Maleise manier met een Chinese inslag.Ga naar eindnoot9 De reiziger heeft zijn bedenkingen bij alle vermenging die plaats heeft gevonden. Hoewel hij geen duidelijk oordeel velt, lijkt hij de veranderingen te betreuren. Ook hier heeft de beleefde taal moeten wijken voor een ander, alledaags, taalgebruik. | ||||||||||||||||||
Gastvrijheid in de desaOp zijn tocht door het bergland van West-Java, de Priangan (Preanger), komt onze reiziger slechts langzaam vooruit. Wegens de slechte weg, die ook nog eens voortdurend stijgt en daalt, hebben de paarden grote moeite om vooruit te komen. Nog steeds onderweg tegen tien uur's avonds besluit Poerwolelono bij een wachtpost te overnachten. Tegen zes uur's ochtends wordt hij wakker. Hij verhaalt: Ik ben stomverbaasd als ik zie dat het wachthuisje waarin ik de nacht heb doorgebracht, geheel met een gebloemde zijden stof, tjindé genaamd, is omhangen. Ik vraag wie dat gedaan heeft, en krijg ten antwoord dat, toen de wachters zagen dat ik hier wilde slapen, één van hen naar zijn desahoofd is gegaan om te rapporteren dat er een rijtuig bij de wachtpost was gestopt en dat een prijaji daar de nacht doorbracht. Toen het desahoofd dat vernam, pakte hij meteen tjindé, ging daarmee naar het wachthuisje en omhing het geheel met die zijden stof. Verder had hij ook slaapbenodigdheden bij zich zoals een hoofdkussen en een rolkussen voor het geval ik daarvan gebruik zou willen maken. Hij nam ook een flink aantal dorpelingen mee, die hij de plek waar ik sliep en het rijtuig liet bewaken, want het wachthuisje is vlak bij het bos, ongeveer een halve paal van de desa.Ga naar eindnoot10 | ||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||
Poerwolelono is ingenomen met de gastvrijheid van de desabewoners, die hem als edelman met alle eer bejegenen. De eenvoudige wachtpost is spontaan tot een vorstelijk onderkomen gemaakt, tot in de puntjes verzorgd: Als ik opsta staat het ontbijt al klaar, in de vorm van koffie, rijstballetjes, eieren, en gedroogd kruidig hertenvlees. Ik laat mij dit onthaal goed smaken.Ga naar eindnoot11 Ook verderop in het bergachtige land valt het Poerwolelono op dat de mensen in deze streek erg beleefd zijn. Anders dan elders op Java worden traditionele omgangsvormen nog in ere gehouden. Hij verklaart dat als volgt: Doordat men hier zelden omgaat met mensen uit andere steden en van andere volken, is het respect van de kleine luiden voor de aanzienlijken en de Nederlanders nog zoals vroeger. Daarom gaan mannen en vrouwen gehurkt lopen als ze Nederlanders of prijaji's tegenkomen. De kleine luiden gedragen zich heel correct.Ga naar eindnoot12 Poerwolelono verwijst naar de Javaanse gewoonte waarbij een ondergeschikte eer betoont aan zijn meerdere door in diens tegenwoordigheid te hurken.Ga naar eindnoot13 Hij betreurt dat kleine luiden elders deze vorm van respect niet meer in acht nemen.Ga naar eindnoot14 Hij komt tot de slotsom dat de Preanger een uitzonderlijk gebied is met uitzonderlijke bewoners: Er zijn hier maar weinig misdadigers, bandieten of gewapende rovers. De desagebieden zijn welvarend, de huizen en de erven zien er fraai uit. Bedelaars en lieden die armoede lijden zijn hier bijna niet. Er verkeren hier veel mensen uit Kudus, allemaal handelslieden. Dat komt doordat het prettig is hier te verblijven want er zijn geen problemen en ze kunnen hier snel rijk worden. Daarom noemen de Soendanezen deze mensen van Kudus ‘de Chinezen van de Priangan’, want ze zijn goed in handeldrijven en bedreven in het behalen van winst en het uitzetten van geld.Ga naar eindnoot15 Naast de positieve noot over rust en welvaart in de Priangan komen we en passant iets te weten over Poerwolelono's (voor)oordelen over ‘de Ander’, namelijk de ‘Chinezen’ en de ‘handelslieden uit Koedoes’. De stereotypering van de Chinees als handelaar en als iemand die ‘uit’ is ‘op winst’, was gangbaar in het negentiende-eeuwse Java, en we zien dit herhaaldelijk terug bij Poerwolelono. Dat hij de mensen uit Koedoes prijst om hun handelsgeest, heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat Tjondronegoro, Poerwolelono's alter ego, regent was in Koedoes. | ||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||
In lijn met de positieve observatie van kleine luiden in de Priangan spreekt Poerwolelono ook elders in zijn relaas lovend over de mensen in afgelegen gebieden. Aangezien ze weinig in contact komen met buitenstaanders, houden ze de Javaanse tradities in ere, aldus de reiziger. Nadat hij zijn opwachting heeft gemaakt bij de kazerne van Banjoebiroe en het fort van Ambarawa, trekt hij de ‘wonderschone’ bergen in. ‘Mijn beschrijving zou gebrekkig afsteken bij deze pracht als ik me niet zou uitdrukken in poëzie’, legt hij uit. Zodoende bezingt Poerwolelono het landschap op en rond de berg de Djamboe in een lang gedicht. Zijn hymne toont - naast lovende woorden voor de fraaie bergen, planten, bomen en dieren - respect voor de dorpelingen en hun werkethos: De desabewoners, | ||||||||||||||||||
Aristocratische pracht en praalBij aankomst in het vorstendom Surakarta in de binnenlanden van Midden-Java schrijft Poerwolelono het volgende: Ik begeef me nu rechtstreeks naar het huis van een familielid, bij wie ik een maand zal logeren. Ik zal een verblijf van deze duur nodig hebben om al mijn hier wonende verwanten te bezoeken. Bovendien heb ik er mijn zinnen op gezet om mij in deze stad op de hoogte stellen van de gewoonten en gebruiken van een Javaans hof.Ga naar eindnoot17 Allereerst staat een uitgebreid bezoek aan de kraton op het programma. Vervolgens bekijkt de reiziger onder meer de Chinese wijk met de Grote Markt en de Grote Moskee. Daarna is het tijd om naar het paleis van de Mangkoenegoro te gaan, want Poerwolelono wil graag de hoogedele pangéran adipati arjo Mangkoenegoro IV begroeten: | ||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||
Ik ben daartoe verlokt door de informatie die mij ter ore is gekomen dat hij er plezier in schept mensen van buiten te ontvangen, en ook door de buitengewone schoonheid van het paleis zelf. Daar aangekomen word ik uitgenodigd om voor de hoogedele heer plaats te nemen in de schitterende paringgitan.Ga naar eindnoot18 Alles is wit geschilderd en opgeluisterd met boorden van goudblad. Boven de deuren zijn bloemsculpturen aangebracht, eveneens voorzien van goudblad. De vloeren zijn met marmer betegeld, het meubilair is van Nederlandse makelij. De verlichting bestaat uit vergulde kronen, allemaal door de prins zelf in Europa besteld. Nadat de audiëntie enige tijd heeft geduurd, nodigt de prins mij uit om de bezienswaardigheden van het paleis te bezichtigen.Ga naar eindnoot19
De pendopo van de Mangkoenegoro. Anoniem, circa 1880. Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden/KITLV.
Helaas komen we niet veel te weten over de ontmoeting van Poerwolelono met Mangkoenegoro IV, maar het kijkje in zijn woning zegt in ieder geval iets over de | ||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||
vorstelijke smaak qua inrichting. De Europese invloed is groot, ook in de pendopo,Ga naar eindnoot20 en Poerwolelono is er zeer over te spreken: Het plafond en de pilaren van de pendopo zijn alle wit geverfd en afgezet met biezen van goudblad. De vloer is met marmer belegd. Als verlichtingsarmaturen hangen er allemaal vergulde kronen. [...] Het meubilair in het middendeel van deze grote pendopo is geheel van Europese makelij. Langs de zijkanten, rondom de pendopo als het ware een haag vormend, staan ongeveer driehonderd stoelen. Deze zijn van Javaanse herkomst. Zij worden gebruikt bij samenkomsten met vrienden of familie en bij Nederlandse feesten. Bij een eerste kennismaking met het interieur van dit paleis raakt men in sprakeloze verbazing verblind door de schittering van al wat hier te zien is.Ga naar eindnoot21 Evenals Nederlandse en Britse reizigers die Java aandeden, stelt Poerwolelono vast dat de vorst houdt van overzeese meubelen.Ga naar eindnoot22 Tegen het midden van de negentiende eeuw gingen Javaanse hoofden en bestuurders er steeds vaker toe over hun woningen van allerhande Europese decoratie te voorzien.Ga naar eindnoot23 De ‘sprakeloze verbazing’ van edelman Poerwolelono alias Tjondronegoro is frappant, aangezien hij zelf, als regent, enigszins vertrouwd zou moeten zijn met een dergelijk interieur. Sterker nog, als we zijn familiebanden in acht nemen dan zou het paleis van de Mangkoenegoro toch vertrouwd terrein moeten zijn? Waarom doet Poerwolelono zich voor als een volslagen buitenstaander terwijl hij in feite aanklopt bij zijn schoonvader? Gaat het hier om een ontmoeting van de edelman - die zich voordoet als ‘de Ander’ - met ‘de Ander’ die een bekende is? Met andere woorden: in hoeverre representeert Poerwolelono zijn alter ego Tjondronegoro? Het lijkt erop dat de schrijver op bepaalde punten in het verhaal bewust speelde met zijn schuilnaam en, zoals we dat kennen van hedendaagse ‘documentaire fictie’,Ga naar eindnoot24 opzettelijk de lijn tussen fictie en werkelijkheid liet vervagen. De illusie van zogenaamde ‘feiten’ creëert authenticiteit en het is aan de lezer om zelf conclusies te trekken.Ga naar eindnoot25 In Koedoes is de ontmoeting van Poerwolelono met de regent van Koedoes zo mogelijk nog opmerkelijker. Voor de ontmoeting plaatsvindt, bekijkt de reiziger uitgebreid de hoogtepunten van het regentschap dat naar men zegt ‘moet worden beschouwd als het mooiste van allemaal. [...] De desa's langs de weg zien er goed uit, en de woningen en erven van de kleine luiden maken een welvarende indruk’.Ga naar eindnoot26 Hij bezoekt de Grote Moskee, het graf van de hoogedele Soenan Koedoes, en bewondert de huizen met houtsnijwerk en goudblad, waar rijke mensen wonen. ‘Dat | ||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||
er zoveel welgestelde mensen zijn, kan worden verklaard doordat zij in de handel zitten’, aldus Poerwolelono. Dan is het tijd voor een bezoek aan de regent: Ik heb nu alles gezien behalve de woning van de regent en daarom heb ik er nu mijn zinnen op gezet om daar naar binnen te gaan. Van alle regentenwoningen is er qua grootte of schoonheid geen vergelijkbaar met die van Kudus. De omvang verschilt niet veel van die van het Mangkoenegoro-paleis in Surakarta. De schoonheid van de meubelen doet in niets onder voor die van de woning. [.] [De pendopo] is geheel wit geverfd. Als in de avond de lampen worden ontstoken, is het hier dus bijzonder helder. De meubels van dit paviljoen zijn allemaal zwart gepolitoerd. Ze glanzen door het wit van de pendopo. Ook de meubelen in het huis zelf zijn schitterend, want zij zijn in Nederland vervaardigd. Op het achtererf is een bloementuin met allerlei bloemen. Sommige zijn in de volle grond geplant, andere in porseleinen potten uit China. Bovendien staat het er vol met allerlei vruchtbomen.Ga naar eindnoot27 Over de regent zelf horen we niets, over het interieur van zijn residentie des te meer. Poerwoleleno benadrukt dat geen enkele regentenwoning die van Koedoes ‘kan evenaren’. Verder prijst hij de stad Koedoes: ‘Er zijn veel mensen, het is welvarend en druk, en er is veel water. De grond is zanderig zodat de gewassen er prachtig uitzien.’ Zijn lezerspubliek herkent de woorden uit het openingsreciet van een wajangvoorstelling, waarin de poppenspeler het utopische land beschrijft waarover zijn voorstelling gaat. Maar zou de lezer zich ook gerealiseerd hebben dat Poerwolelono over zijn eigen regentschap sprak? Dat hijzelf ‘de Ander’ was over wie hij sprak? | ||||||||||||||||||
Lof, kritiek en liederen tot besluitHet boek De reizen van Poerwolelono was succesvol. Het betekende de geboorte van een nieuw genre waarin Javanen zoals Tjondronegoro hun koffers pakten en al reizend op zoek gingen naar verhalen van en over ‘de Ander’. Maar het waren natuurlijk ook verhalen over de reizigers zelf, hoewel dat bij eerste lezing niet altijd duidelijk zal zijn geweest. Voor regent Tjondronegoro betekende de positieve ontvangst van zijn boek ongetwijfeld de bevestiging van zijn schrijverscapaciteiten. De tweede editie (1877-80) bracht een relatie tussen schrijver Poerwolelono en de regent van Koedoes aan het licht, want naast de schuilnaam Poerwolelono vermeldde de titelpagina: ‘verbeterd’ en ‘uitgebreid op basis van nieuwe waarnemin- | ||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||
gen door radèn mas adipati arjo Tjondronegoro’. Het verhaal was inderdaad uitgebreid met nieuwe feiten over Java en vertoonde kenmerken van ‘documentaire fictie’ avant la lettre. Het eigen intieme domein (de regentswoning) en de eigen familie (de woning van de Mangkoenegoro) werden door de ogen van een zogenaamde buitenstaander gerepresenteerd en kregen speciale aandacht. De eerste uitgave van De Reizen (1865-1866) viel samen met verhitte discussies in het Javaanstalige blad Bramartani over de vraag of teksten in proza - in plaats van in de gangbare versvorm - eigenlijk wel tot de serieuze literatuur gerekend konden worden. Poerwolelono's boek werd aangehaald als een geslaagd experiment, maar andere schrijvers die zich hadden gewaagd aan vernieuwende prozateksten, kregen het zwaar te verduren.Ga naar eindnoot28 De lezers waren te spreken over Poerwolelono's eigentijdse verhaal, maar bekritiseerden zijn keuze om, bij wijze van experiment, te breken met de traditionele vorm van schriftgebruik.Ga naar eindnoot29 Hij had namelijk alle woorden met tussenruimte laten drukken, terwijl het Javaans schrift traditioneel geen woordscheidingen kent. In zijn tweede versie blijkt Poerwolelono de kritiek ter harte genomen te hebben: het schrift is weer aaneengesloten zonder haperingen.Ga naar eindnoot30 Voor de rest van hun leven zouden Poerwolelono en Tjondronegoro met elkaar verbonden zijn. Ze hadden oog voor ‘de Ander’, maar presenteerden op subtiele wijze ook juist zichzelf met unieke karakteristieken. Als edelmannen hechtten ze belang aan het behoud van correcte taal, aan beleefde omgangsvormen en gepaste kleding. Maar tegelijkertijd stonden ze open voor veranderingen en wisten ze aspecten van het Europese gedachtegoed te integreren binnen hun eigen Javaanse wetenschappelijke traditie.Ga naar eindnoot31 Ze hadden bovenal hart voor onderwijs, dat zou bijdragen aan begrip voor ‘de Ander’. Tijdens de plechtige opening van de nieuwe school in Koedoes (1864) - waar luitenant Perelaer ongeveer twee jaar later toegezongen zou worden - sprak Tjondro- negoro zijn wens uit ‘dat het onderwijs te Koedoes, thans nog eene kleine plant, tot een weelderigen boom moge opgroeijen en voor velen goede vruchten afwerpen.’ Na zijn toespraak ‘zongen de leerlingen een voor deze gelegenheid expresselijk vervaardigd Javaans lied’: waarin de overheid voor het nieuwe schoolgebouw werd dank gezegd, en waarin de onderlinge aansporing om met lust en ijver te leeren, als zijnde het beste huldebewijs voor de betoonde zorgen, werd uitgedrukt. Ook werd het Neêrlandsch volkslied, in het Javaansch overgezet, door hen gezongen. | ||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||
[...] De schoolinwijding afgeloopen zijnde, had eene vereeniging plaats in de pendopo van den regent, waar aan zijnen gastvrijen disch menige toast werd uitgebragt, zoo op het welzijn van Europesche en inlandsche bestuurderen, als op den bloei van het onderwijs te Koedoes.Ga naar eindnoot32 | ||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||
Judith E. Bosnak is Zuidoost-Aziëdeskundige met een focus op Indonesische Talen en Culturen. Zij heeft als universitair docent lesgegeven in o.a. Mexico Stad en Frankfurt am Main en werkt sinds het voorjaar van 2020 als onderzoeker aan het Leiden University Centre for the Arts in Society (LUCAS). Haar huidige onderzoek richt zich op Javaanse en Maleistalige reisteksten, in het kader van het door Rick Honings geleide NWO Vidi-project Voicing the Colony. Travellers in the Dutch East Indies 1800-1945. Binnenkort verschijnt haar boek The Javanese travels of Purwalelana. A Nobleman's Account of His Journeys Across the Island of Java, 1860-1875 (Londen: Routledge 2020), dat zij samen met collega Frans Koot schreef voor de Britse Hakluyt Society. |
|