Indische Letteren. Jaargang 35
(2020)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |||||||||||||
De ontvoering van Tapan en Tjanga
| |||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||
Batavia, door Jacob Keyser 1730. Batavia was het handels- en bestuursknooppunt van de VOC en huisde de grootste slavenmarkt in de regio. Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden/KTLV.
Koloniale blik op Fort Rotterdam en omgeving (Makassar), door Paulus Lauters, naar Charles William Meredith van de Velde, 1843-1845. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
| |||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||
leving. En stellen ons in staat ons in te leven in het dagelijkse leven van velen die op de een of andere manier in aanraking kwamen met de koloniale macht. In deze bijdrage zal ik vier van dat soort momentopnames bespreken. Het zijn kleine geschiedenissen, die helemaal niets met elkaar te maken hebben, behalve dat ze ons alle vier op een andere manier aan het denken zetten over hoe we het archief kunnen lezen als we op zoek zijn naar ‘de Indonesische stem’. Het wordt ook een beetje een rondreis door de Indische Oceaan en door de tijd. Het eerste deel van deze bijdrage speelt zich af in Makassar, in 1785, en gaat over de ontvoering van twee jongetjes, Tapan en Tsjanga. Ik laat deze twee jongens met hun kinderstemmen aan het woord. Hun verhaal laat op ongekende wijze zien hoe dicht we bij de lokale ervaringen kunnen komen. Het tweede deel van deze bijdrage gaat over tegenstemmen en over de stemmen die we juist niet horen, in de rechtszaal in Kaapstad in 1786, op het strand in Ternate in 1840 en op het postkantoor in Langsa, Atjeh, in 1925. | |||||||||||||
Tapan en TsjangaOp 11 mei 1785 betraden Tapan en Tsjanga de raadskamer van het stadhuis in Fort Rotterdam. De twee jongetjes kwamen uit het dorp Bintarore, nabij Bulukumba, en waren nog geen tien jaar oud. Ze vertelden de raadsleden wat hun daar, iets meer dan een maand eerder, was overkomen: Op een zeekeren tijd, we weten niet meer precies welk, kwam Gogo die ook in ons dorp woonde, bij het huis van Tapan om hem op te zoeken, zijn moeder vertelde Gogo dat Tapan op het veld buiten het dorp aan het spelen was. En dat terwijl wij beiden aan het spelen waren met nog meer andere kinderen, kwam Gogo bij ons, en heeft ons beiden gezegd dat we naar het dorp Ponre aan het strand moesten gaan om hem te helpen klappernoten te plukken, en dat hebben wij gedaan.Ga naar eindnoot4 Op het strand stond Gogo's vriend Pakai hen op te wachten. En Gogo vroeg hen om eerst met Pakai mee naar de prauw te gaan die daar voor anker lag, om wat koekjes te eten, voordat ze in de bomen zouden klimmen om de noten te plukken. Toen ze bij de prauw kwamen, bleken daar nog twee andere mannen aan boord te zijn. Toen de koekjes op waren, gingen de jongens weer van boord om tegen Gogo te zeggen dat ze klaar waren om de noten te plukken, maar Gogo antwoordde daar niet op. In plaats daarvan wenkte hij Pakai, die samen met een van zijn kameraden de jongens | |||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||
oppakte, opnieuw aan boord bracht en vastbond. Gogo hebben zij daarna niet meer gezien. De prauw was op weg naar Makassar, waar zij in de Kampong Baru, aan de zuidkant van het fort, bij een Europeaan terechtkwamen. Daar, in diens stenen huis, verbleven ze ongeveer een maand totdat ze door de tolk van het gerecht weggehaald werden. Ze hoorden later dat de naam van de Europeaan Jan de Siso was. De jongetjes, zo zal wel duidelijk zijn, legden daar in de raadskamer een getuigenis af van hun eigen ontvoering: ze waren uit hun dorp geroofd en als slaaf verkocht, tot slaaf gemaakt dus. Dat gebeurde daar regelmatig. Maar zelden komen we daarvan een sprekender getuigenis tegen dan deze van Tapan en Tsjanga. Zelden ook komen kinderen zo direct aan het woord in het VOC-archief. Wat ze vertellen, is bovendien ook zo schokkend universeel en tijdloos: geen snoepjes aannemen van vreemden, dat vertellen we onze kinderen nog steeds. Natuurlijk, de verklaring van Tapan en Tsjanga is vertaald naar het Nederlands, en daarmee ook hertaald, naar de taal van volwassenen. Maar toch, we zien het voor onze ogen gebeuren: het spelen in de velden, de vraag om een karweitje te doen, het meenemen naar het strand, koekjes eten, opgepakt en geboeid worden in de boot, en een maand doorbrengen in een stenen huis. Dat laatste was voor de kinderen belangrijk om te noemen. Hun eigen huizen waren van bamboe, hout en bladeren gemaakt, alleen Europeanen en Chinezen woonden in stenen huizen. Dit was voor hen blijkbaar een bijzonder onderdeel van hun ervaring en daarom belangrijk om te noemen. Kinderlijk is ook de correctie die Tapan een week later, op 19 mei gaf, toen hun verklaring werd voorgelezen en hun gevraagd werd te bevestigen of dit precies was hoe het gebeurde. ‘Nou’, zei Tapan, ‘eigenlijk klopt het niet helemaal, want ik was vergeten te vertellen dat ik, toen we opgehaald werden van het veld, even langs huis ben gegaan om me te verkleden, “een schoon kleetje te halen”, Gogo wachtte toen achter het huis op mij.’ Het is informatie die natuurlijk niet van belang was voor de zaak, maar Tapan was een kind van negen en antwoordde hier heel eerlijk en open op de strenge vraag van de raadsvoorzitter of het verhaal wel helemaal klopte. Het is alsof hij het wilde opbiechten, omdat hij bang was het verkeerd te doen. De raadskamer zelf moet voor de jongetjes een intimiderende plek zijn geweest. Desondanks ondertekenden de jongetjes die dag hun verklaring met een trefzeker kruisje. De ervaring van Tapan en Tsjanga typeert het leven in en om Makassar, waar slavernij, slavenhandel en mensenroof onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Uit het werk van Heather Sutherland en Gerrit Knaap is bekend dat in deze periode jaarlijks alleen al tussen Makassar en Batavia minstens vijfhonderdvijftig mensen als slaaf getransporteerd werden. Die moesten ergens vandaan komen.Ga naar eindnoot5 En hoewel | |||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||
de VOC mensenroof verbood in de gebieden die zij onder haar bestuur had, was er weinig commitment om dit verbod te handhaven. Sterker nog, er zijn ook voorbeelden van VOC-dienaren die zelf betrokken waren bij deze praktijken.Ga naar eindnoot6 Hoe was het dan toch tot een rechtszaak gekomen? Dat was in de eerste plaats het gevolg van de daadkracht van de familieleden en dorpsgenoten van Tapan en Tsjanga zelf. Nadat een van hen de kinderen herkend had in de Kampong Baru van Makassar, had de familie samen met het dorpshoofd de zaak aanhangig gemaakt bij het Nederlandse hoofd van Bulukumba. Vervolgens was de hulp ingeroepen van de gerechtsdienaren in Makassar. Interessant is ook dat het dorpshoofd de VOC verzocht om de mannen die de kinderen hadden meegenomen, te berechten naar hun eigen normen. Dat betekende een boete van twee keer de waarde van de jongens zelf - een boete die ze hoogstwaarschijnlijk niet konden betalen, waardoor ze zelf in schuldslavernij terecht zouden komen, vermoedelijk in handen van de familie van de jongens, of van het dorp als geheel. Dit was een gangbare strafmaat: boetes en daaraan gerelateerde schuldslavernij vormden een belangrijk onderdeel van de lokale strafcultuur.Ga naar eindnoot7 Het dossier stelt ons dus niet alleen in staat de stemmen van deze kinderen te horen, maar ook die van de dorpelingen èn van de kidnappers en handelaren. Want uiteindelijk droeg de getuigenis van Tapan en Tsjanga bij aan de berechting van vijf mannen: Abdullah, Damang, Taka, Lanka en Pakai. De meesten van hen bleken ook op hun beurt weer in een of andere vorm van slavernij te leven. Zo was Damang met zijn hele familie verpand aan een Europeaan. Abdullah leefde in het huis van de kapitein van de Buginezen, Lanka was zelf slaaf. Het schip had ook nog andere smokkelwaar aan boord gehad, tabak en zijde, maar het roven van de kinderen was waarschijnlijk het meest lucratief. De mannen hadden Gogo beloofd vijftien Spaanse rijksdaalders per kind te betalen, en ze verkochten de kinderen elk voor dertig rijksdaalders. Voor iemand als Damang, die als pandeling leefde vanwege een schuld van 120 rijksdaalders, was deze handel misschien wel de enige weg uit zijn eigen slavernij. Jan de Siso, de Europeaan met het stenen huis, die de kinderen kocht, een onderstuurman van de VOC, bleef buiten schot, hoewel uit het dossier duidelijk wordt dat ook hij de wet overtrad doordat hij kinderen kocht waarvoor geen bewijs bestond dat ze slaafwaren. Een akte van bewijs diende bij elke transactie waarbij mensen van eigenaar wisselden, overgedragen te worden.Ga naar eindnoot8 Jan de Siso was een bekend slavenhandelaar in de regio en was ongetwijfeld van plan geweest om de kinderen in Batavia of elders te verkopen.Ga naar eindnoot9 Daar voldeed een vervalste transportakte blijkbaar. En ook | |||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||
Gogo horen we niet in dit dossier, maar die was, zo lijkt het, in zijn eigen dorp al bestraft. Ook blijkt gaandeweg uit het dossier dat er op weg naar Makassar een derde jongetje aan boord kwam dat ook voor vijftien Spaanse rijksdaalders gekocht was. Maar niemand nam de moeite uit te zoeken onder welke omstandigheden dat kind verhandeld was. De rechtszaak draaide uiteindelijk niet om kinderen, of om het beschermen van kinderen, maar om volwassenen. Dat we in dit dossier een glimp opvangen van de manier waarop Tapan en Tsjanga letterlijk tot slaaf gemaakt werden, en dat ook nog eens in min of meer hun eigen bewoording, is uniek. Rechtszaken vormen een fascinerend genre in ons koloniale bronnencorpus. Ze stellen ons, meer dan veel andere bronnen, in staat de geschiedenis beeldender en verhalender te schrijven. Ze zijn dan ook een favoriete bron voor historici die micro-geschiedenis bedrijven. Strafzaken belichten meestal extreme en atypische situaties, maar ze geven ons ook een inkijkje in de context waarbinnen een misdaad gepleegd werd. En ze laten stemmen spreken die we anders niet gehoord zouden hebben. Het is aan historici, om hen opnieuw hoorbaar te maken en ook tot de hedendaagse lezer te laten spreken. Remco Raben noemde dat recentelijk ‘eccentrisch lezen’. Soms moeten de verhalen echt uit de marges van het archief gewrongen worden - ‘forcing the archives’ noemen Marina Carter en Nira Wickramasinghe dat.Ga naar eindnoot10 Tapan en Tsjanga geven ons een uniek kijkje in de ervaringen van kinderen. Een kwetsbare groep mensen in een wereld waarin lichamen te koop waren en de vraag naar kinderen met gezonde lichamen groot was, zowel binnen als buiten het koloniale bestel van de VOC. Kleinschalige slavenhandel was een heel gewone privé-business voor het VOC-personeel, voor mannen als Jan de Siso. Waar ze terecht hadden kunnen komen als alles anders was gelopen? Batavia, Banda, Bengalen, Colombo, Kaapstad... | |||||||||||||
Het verzet van DikkopDat familieleden en dorpshoofden in de zaak van Tapan en Tjanga gebruikmaakten van de gerechtelijke instituties van de VOC, gaf ze een zekere vorm van invloed; agency noemen historici dat vaak. Maar dat gegeven zegt niet zoveel over wat ze vonden van de VOC als bezetter. Een heel enkele keer horen we in een gerechtelijk dossier een verdachte echt terugspreken, en herkennen we verzet. Het meest krachtige voorbeeld dat ik daarvan ben tegengekomen, komt uit Kaapstad, ongeveer een jaar na de episode in Makassar. Het zit verstopt in het verhoor van Dikkop, een man die wordt | |||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||
omschreven als Hottentot, en dus zeer waarschijnlijk een Khoi was. Dikkop stond terecht voor de moord op een zekere Catrijn. Nadat hij de moord bekend had, werd hem gevraagd of hij zich realiseerde dat wat hij gedaan had, verkeerd was. Daarop antwoordde hij kort en bondig met ja. Vervolgens kreeg hij de vraag of hij wist dat op moord de doodstraf stond. Hierop antwoordde Dikkop ‘niet te hebben geweten dat den ijmand dood slaat de dood schuldig is, omdat dikwijls diergelijke moorden ongestraft blijven, en dat de Europeeschen de Hottentotten doodschieten zonder dat hen iets daarvoor worden aangedaan.’Ga naar eindnoot11
Gezicht van Ternate op de Molukken, 1840.
Directer dan dit kan bijna niet. Robert Ross schreef jaren geleden in zijn Cape of Torments al over de gewelddadige omgeving die de Nederlanders creëerden aan de Kaap.Ga naar eindnoot12 Het was de tijd van de oorlogen tegen de Khoi in het binnenland, ‘genocide’ in recente woorden van Martine Gosselink. Hier lezen we de expliciete visie op dat geweld van een gewone man als Dikkop. Het is een nadrukkelijk statement, maar een dat verstopt zit in een pagina's lang verhoor, dat in kopie opgestuurd is van | |||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||
Kaapstad naar Nederland. Een type document dat door de VOC in Nederland gearchiveerd werd, maar nooit gelezen. Dikkop zelf heeft het waarschijnlijk niet meer kunnen herhalen, hij kreeg immers de doodstraf. Het bereik van zijn opmerking in zijn eigen tijd zal dus zeer beperkt zijn geweest. Maar zijn verzet bereikt ons nu en dwingt ons na te denken over hoe mensen in Afrika en Azië aankeken tegen de VOC. De ouders en dorpsgenoten van Tapan en Tsjanga wisten de VOC te gebruiken om hun kinderen terug te krijgen en de kidnappers bestraft te krijgen. Tegelijkertijd kwam de Europeaan Jan de Siso weg met zijn rol in deze illegale transactie. Aan de andere kant van de Indische Oceaan wist Dikkop in dezelfde periode maar al te goed dat de VOC met twee maten mat en hij verwoordde dat in kristalheldere taal. Het archief van de koloniale macht representeert in de eerste plaats de visie en ervaringen van de koloniale overheerser, de witte man. Maar diep in het dark web van het VOC-archief zitten verhalen, opmerkingen en momentopnames verstopt die de andere kant representeren, verhalen die meerstemmig zijn. Ze laten aan de ene kant zien hoe het leven van lokale dorpelingen verweven was met de wereld van de VOC, maar tonen evenzeer de onmacht, de afkeer en het verzet. | |||||||||||||
De Wanhoop van Buniu, Ternate 1840In het koloniale archief vinden we dus bepaalde types of genres bronnen die ons helpen de stem te benaderen van de mensen die met Nederlanders te maken hadden. Maar uiteraard werd maar een fractie van alle gebeurtenissen in de koloniën vastgelegd, en dat ook nog eens via het perspectief van de koloniale ambtenarij. Dit wordt maar al te duidelijk als we lokale historische bronnen naast de koloniale bronnen leggen. Een mooi voorbeeld daarvan komt van het Molukse eiland Ternate, in de eerste weken van februari 1840. Het eiland werd in die weken eerst opgeschrikt door de uitbarsting van een vulkaan, de Gamalama, en een paar dagen later door een aardbeving, die gevolgd werd door wekenlange hevige naschokken. De sultan van Ternate liet tijdens die dagen een dagboek bijhouden en de Nederlandse resident liet de dagelijkse gebeurtenissen vastleggen in zijn ambtelijk dagregister. Zo hebben we dus voor deze gebeurtenis twee parallelle bronnen, die ons informeren over het verloop en de beleving van deze weken van rampspoed. Dit stelt ons in staat om de gebeurtenis vanuit twee kanten bekijken. Uit beide teksten blijkt dat er veel contact was onderling; er werd veel samengewerkt en informatie uitgewisseld.Ga naar eindnoot13 Maar niet alles valt samen. | |||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||
Een van de meest dramatische en nare passages in het dagboek van de sultan is de beschrijving van zijn besluit om Buniu, een vrouw die een buitenechtelijke relatie had, te verwijderen van het eiland, in de hoop daarmee God tevreden te stellen en de ramp te bezweren. Buniu bevond zich in de omgeving van Fort Oranje, en de sultan vroeg de Nederlandse resident om haar uit te leveren. Aldus geschiedde. Beeldend wordt in het dagboek van de sultan het moment beschreven dat Buniu, schreeuwend, huilend, met haar kind in de armen, op een bootje gezet wordt en de zee op drijft, terwijl mensen op het strand het moment verwachtingsvol gadeslaan.Ga naar eindnoot14 Het dagregister van de resident zwijgt over deze episode, alsof het niet gebeurd is, terwijl hij er zelf bij betrokken was geweest door haar uit te leveren. Buniu's schreeuw, haar wanhoop, ze kregen geen plaats in het koloniale archief.Ga naar eindnoot15 Het is een waarschuwing voor historici. We zijn zo gek op onze bronnen, en de verhalen van Tapan en Tsjanga en van Dikkop laten zien dat we er veel mee kunnen, zeker als we een periode bestuderen waarvan verder maar zo weinig overgedragen is. De antropoloog Michel-Rolph Trouillot wees er in een heel andere context al eens op: historici zijn zo gek op hun bronnen dat ze de neiging hebben niet meer na te denken over wat er niét in staat.Ga naar eindnoot16 | |||||||||||||
Het versluierde pakketje, Langsa 1925We maken een grote sprong naar de twintigste eeuw, de moderne wereld doet zijn intrede.Ga naar eindnoot17 Koloniale archieven worden diverser en dijen uit. Om zijn controle over de samenleving verder te faciliteren vormde de koloniale staat allerlei nieuwe departementen, BOW, BB, KPM, PTT, om er maar een paar te noemen. Dit klinkt misschien als een saai exposé over koloniale staatsinrichting, maar ook de archieven van deze nieuwe departementen leveren weer intrigerende voorbeelden op van de interactie tussen de lokale bevolking en de koloniale instituties. Neem nu het verhaal dat is vervat in het archief van de PTT uit de jaren 1900-1940, dossier nummer 795, getiteld ‘Oesman’Ga naar eindnoot18 Het speelt zich af in Langsa, Aceh, in 1925: Op 5 augustus 1925 kwam ene Usman, die al veertien jaar trouwe postbode was in dienst van de PTT en vader van vier kinderen, de straat Weltevreden ingelopen, met in zijn hand een pakketje voor Maliki, die daar woonde op nummer 296. Usman meende dat er een hoofddoek in zat, want dat stond met grote letters op de bestelkaart. Toen Usman bij nummer 296 aankwam, bleek Maliki daar niet meer te wonen, maar op de hoek stond Abdulxarim, die hem vertelde dat hij het pakketje wel in ontvangst kon | |||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||
nemen voor zijn vriend Maliki. Het moment van overdracht zal Usman niet snel zijn vergeten. Die handeling bezorgde hem namelijk een gevangenisstrafvan zes maanden. Het was een nogal zware straf voor het afleveren van een pakketje aan iemand aan wie het niet geadresseerd was. Stelt u zich eens voor dat dat vandaag zou gebeuren: er zouden heel wat DHL-, PostNL- en andere pakketbezorgers in de cel belanden. De chef van de PTT vond het ook een buitensporige straf. Wat was er gebeurd? In het pakketje bleek geen hoofddoek te zitten, maar pamfletten met communistische propaganda. Abdulxarim was dan ook geen toevallige buurman, maar een bekende communist en journalist die door de politie in de gaten werd gehouden. Dit maakte Usman ook verdacht; vandaar dat hij tegelijk met Abdulxarim werd opgepakt. Het dikke dossier is fascinerend. Het is een samenraapsel van correspondentie over de zaak en bevat telegrammen tussen Bandung, waar de chef van de PTT werkte, het kantoor in Langsa en de landraad in Medan door wie Usman berecht werd. Er zitten getuigenissen van collega's in en stukken over de zaak die verschenen in het communistische blad Api (Vuur). En er zijn vooral heel veel krabbeltjes te vinden van de chef PTT, zoals: ‘nu wordt het me helemaal duister’ en ‘merkwaardig besluit’. De stemmen van Usman en Abdulxarim zelf komen overigens niet aan bod, het gaat vooral óver hen en dan vooral over Usman. Het dossier bestond, omdat de rechter de chef- PTT mondeling had gevraagd om hem weer in dienst te nemen als hij vrijgelaten werd. Ook de rechter zelf vond het proces oneerlijk, of in de woorden van de chef-PTT: ‘duister’ en ‘merkwaardig’. Bedenkt u even dat dit versluierde pakketje afgeleverd werd in de maanden voorafgaand aan de communistische opstand in Sumatra, waarna duizenden communisten veroordeeld werden, en weggezonden naar het strafkamp Boven-Digoel diep in de jungle in het zuiden van Nieuw-Guinea. Het oneerlijke proces tegen Usman was een voorbode van wat zou komen. Usman mocht uiteindelijk terugkeren als postbode, maar mocht niet meer in Langsa werken. Abdulxarim, journalist en sinds 1924 actief in de PKI (Parti Kommunis Indonesia) in Langsa, bracht uiteindelijk vijfjaar door in Boven-Digoel. Na terugkeer uit het strafkamp probeerde hij overigens nogmaals een pakketje te versturen, ditmaal met filmbeelden uit het kamp, en ook dit pakketje werd onderschept en de film werd verboden door de autoriteiten.Ga naar eindnoot19 Dit dossier ging over Indonesiërs en over de manier waarop zij moderne koloniale instituties gebruikten voor eigen doeleinden. Het laat zien wat Indonesiërs deden in tijden van kolonialisme en dat kon nogal verschillen. Usman was gewoon postbode en leidde een rustig leven met vrouw en vier kinderen, tot hij op een dag een pakketje afleverde waar iets anders in bleek te zitten dan wat erop stond. Abdulxarim en | |||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||
Maliki maakten slim gebruik van koloniale faciliteiten, zoals de PTT, om hun stem te laten horen en te kunnen uitdragen. Wat ze deden, is vastgelegd in dit dossier; wat ze dachten, zat verpakt in het versluierde pakketje. | |||||||||||||
BesluitHier eindigt de reis door de Archipel en over de Indische oceaan. Een reis naar plekken waar mensen op de een of andere manier te maken kregen met de koloniale overheid. En waar ze op verschillende manieren zichtbaar werden en waar we ze soms heel direct hoorden spreken, maar waar soms een wanhopige schreeuw vervangen werd door stilte. Natuurlijk, de archieven van de VOC en het Ministerie van Koloniën zijn het product van de witte man met macht. Ze hadden als functie het vastleggen van gebeurtenissen en het vasthouden van informatie die om de een of andere reden later van belang kon zijn. Dat kon de vorm aannemen van een strafdossier van mensenrovers ofvan een personeelsdossier van de PTT. De bijvangst voor historici in dit soort dossiers kan aanzienlijk zijn, en het is aan ons om ons in te leven in de vraag wat dit heeft betekend voor de betrokkenen. De situaties die aanleiding gaven tot de vorming van deze dossiers, waren buitengewoon ingrijpend, niet zozeer voor de koloniale instanties als wel voor mensen als Usman, Tapan en Tsjanga. En ook al kunnen we hun stem bijna nooit direct horen of verwoorden, we kunnen wel hun verhalen vertellen en daarmee de koloniale geschiedenis een beetje binnenstebuiten keren. | |||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||
Alicia Schrikker is universitair hoofddocent koloniale en wereldgeschiedenis aan de Universiteit Leiden. Ze is gespecialiseerd in de geschiedenis van kolonialisme in Azië in de achttiende en negentiende eeuw en dan met name in Sri Lanka en Indonesië. Haar focus ligt op de interactie tussen lokale samenlevingen en koloniale macht. Ze benaderd deze thematiek vanuit koloniale locaties, zoals het kantoor van de resident, of de rechtbank, maar ook via gedeelde ervaringen zoals natuurrampen. Deze onderwerpen staan centraal in haar lopende Vidi-project Institutional Memory in the Making of Colonial Culture en het Vrije Competitieproject Colonialism Inside Out dat ze uitvoert in samenwerking met de Radboud Universiteit. Ze publiceerde recentelijk over uiteenlopende onderwerpen zoals koloniale mentaliteit, natuurrampen in Indonesië, koloniale rechtspraktijk en slavernij in Sri Lanka. |
|