Indische Letteren. Jaargang 35
(2020)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||
Kleurschakeringen in een kolonie op drift
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||
Een zeilschip voor Padang. Particuliere collectie.
| ||||||||||||||||||||||
Tot 1895: een koloniale shade barTot 1870 werd de zeereis vooral per zeilschip om Kaap de Goede Hoop gemaakt, maar na de opening van het Suezkanaal in 1869 had de reiziger tot 1895 de keuze: de traditionele langzame zeilroute om de Kaap of de modernere snellere tocht per stoomschip door het nauwe kanaal tussen Port Said en Suez.Ga naar eindnoot3 Uit de verhalen over de zeereis blijkt dat tot 1895 voor Europeanen een zekere mate van acculturatie vereist en gewenst is om te kunnen slagen in de kolonie.Ga naar eindnoot4 Na het passeren van de evenaar of het Suezkanaal vindt er een omslag plaats in het gedrag en de mentaliteit van de passagiers. Boven de equator en Port Said gelden Europees-continentale waarden en normen, eronder koloniale. Op de reis van Nederland naar Indië leren vanaf die grens de terugkerende oudgasten aan de baren, de nieuwkomers, hoe zij zich moeten aanpassen aan het bestaan in de kolonie. Deze transformatie uit zich allereerst in de sterke hang van de oudgasten naar het dragen van Indische kleding en het gebruik van Maleise woorden. Zo staat in de roman Onder zeil (1891) van C. van Nievelt (1843-1913): | ||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||
Het keuken-Maleisch, die vokaalrijke taal, door mevrouw Trippius onder Willikins' leiding met klimmenden ijver bestudeerd, verkreeg bij de tafelgesprekken al meer en meer de overhand. Verder werden Europeesche kleedingstukken met groote beslistheid weggeborgen, Indische voor den dag gehaald, sarongs en kabaais in feitelijke eere hersteld.Ga naar eindnoot5 In de romans over de overtocht per stoomschip komt daar nog het opdienen van de eerste rijsttafel bij tijdens het varen door het Suezkanaal. Dit veroorzaakt onder de baren minstens zoveel commotie als het zich omkleden in Indische kledij. Deze eerste koloniale maaltijd is een feest van herkenning en een groot genot voor de oudgasten, maar een gruwel voor de baren. In de roman De koloniaal en zijn overste (1877) van Annie Foore (1847-1890) valt te lezen: Maar even, warm even hartelijk als de begroetingen van het geliefkoosd maal door de indisch-lui, even groot is de ontsteltenis en verlegenheid der baren, zij kijken elkaar eens aan, ze zetten knorrige gezichten, om te verbergen, dat ze eigenlijk niet recht weten, hoe ze zich houden moeten, en beginnen dan naar hun Oostersche buren te kjken, eerst met verbazing, dan met geheime afgunst, als ze zien, hoe die smullen.Ga naar eindnoot6 Als de eerste baar een te grote hap lombok (peper) heeft genomen en bijna in deze hete specerij stikt, houden andere nieuwelingen de rijsttafel voor gezien. De auctoriale verteller merkt vervolgens op: ‘Toch wordt de rijsttafel, zelfs voor de meeste Europeanen, spoedig het maal bij uitnemendheid in Indië, en vergoedt bijna geheel het gemis van de lekkere hollandsche kostjes.’ Een van de oudgasten verwoordt de algemene opvatting als hij zegt dat degene die zich het eerst en het best schikt naar Indische kleding, Indische gewoonten en Indisch eten, het verstandigst doet.Ga naar eindnoot7 In de negentiende-eeuwse koloniale maatschappij zijn alle westerlingen in meerdere of mindere mate geaccultureerd of verindischt, zo blijkt uit de geanalyseerde teksten. Veel Europese vrouwen zijn er dan nog niet in Indië. Westerse mannen wonen vaak - meestal ongehuwd - samen met een inheemse ‘huishoudster’, een njai. De kinderen die uit deze relaties voortkwamen, waren Indo-Europeanen. In de verhalen komen zij veelvuldig voor. Er is daarbij een opmerkelijk onderscheid te zien tussen Indo-Europeanen met een lichte huidskleur en zij die donkerder getint zijn. Daarbij geldt: hoe lichter de tint van de Indo-Europeaan, des te ‘beschaafder’ hij is.Ga naar eindnoot8 De lichte Indo-Europeaan kent zijn plaats in de koloniale samenleving: hij stelt zich bescheiden en dienend op, en gedraagt zich rustig en enigszins ondergeschikt. Lui- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||
tenant Leidermooi in de roman Naar den Equator (1884) van M.Th.H. Perelaer (1831-1901) is zo'n Indo-Europeaan: hij heeft een witte vader en een inheemse als moeder. In de beschrijving van zijn persoon legt de verteller de nadruk op zijn uiterlijk. Hij wordt neergezet als een slanke zwartharige jongeling van wie de huid de tint vertoont ‘van koffie met veel melk’ en die ‘met zijne vurige oogen en eenigszins platten neus, met zijn schaars geplante kneveltje daaronder, onmiskenbaar zijn certificaat van oorsprong bij hem droeg.’Ga naar eindnoot9 Zijn vader heeft hem echter een Europese opvoeding gegeven. In Nederland heeft hij met glans zijn examens afgelegd. Volgens de tekst heeft Leidermooi ‘eene bescheidenheid en zedigheid behouden’.Ga naar eindnoot10 Zijn Europese opvoeding en opleiding hebben de ‘oosterse’ invloeden naar de achtergrond gedrongen. Hij hoort erbij, al zijn de meeste lichtgetinte Indo-Europeanen voor toetreding tot de hogere maatschappelijke echelons wel afhankelijk van de witte kolonialen. De donkerder getinte Indo-Europese variant probeert zich zo Europees mogelijk voor te doen, maar kan zijn ‘oosterse’ ‘primitieve’ instincten na verloop van tijd niet langer onderdrukken. Dolf van Weernink in de roman Aan wal en aan boord (1883) van Petrus van Oort (1834-1893) is daarvan een sprekend voorbeeld.Ga naar eindnoot11 De steeds verder ontaardende Dolf is de zoon van de oud-resident Van Weernink en zijn Indo-Europese vrouw. Hij is egoïstisch, heerszuchtig, dominant, vals, en gewend zijn zin te krijgen. Deze trekken heeft hij, zo wordt de lezer door de auctoriale verteller duidelijk gemaakt, van zijn ‘donkere’ moeder geërfd. Zijn duistere aard wordt aldus verklaard. Hij gokt, drinkt, vecht, charmeert en chanteert tijdens de overtocht en pleegt uiteindelijk zelfmoord. Zelfdoding komt in de verhalen vaker voor als laatste uitweg van de (Indo-) Europeaan die als outcast wordt beschouwd omdat hij te veel oosterse invloeden heeft ondergaan. Het betreft meestal witte westerlingen die doorgeslagen zijn in hun aanpassing aan oosterse gewoonten. Het sterkste voorbeeld van zo'n te sterk verindischte Europeaan vormt een personage uit de eerdergenoemde roman Onder zeil.Ga naar eindnoot12 In het korte verhaal ‘Man en aap’ is Achille de la Barre de hoofdpersoon. Zijn oorspronkelijk Franse naam is in Indië verbasterd tot Delabar. Hij heeft vijfendertig jaar aan een stuk als ambtenaar in de tropen gesleten, vergeten door het gouvernement, en nooit met verlof geweest. De laatste negentien jaar heeft Delabar in een uithoek van het koloniale rijk, op een eiland in de Molukken, tussen de Alfoeren doorgebracht. Als op een dag een gouvernementsboot zijn post bezoekt, constateert een arts dat hij aan een leverkwaal lijdt, een kwaal die veel Europeanen in Indië kregen. Een ambtenaar bepaalt dat hij eervol uit 's lands dienst ontslagen moet worden om voor zijn gezondheid naar Europa te gaan. Zo vertrekt Delabar tegen zijn zin naar Europa. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||
Aan boord blijkt hoezeer Delabar vervreemd is van de Europese beschaving. Zijn gedrag is compleet verindischt. Hij kan nauwelijks meer schoenen aan zijn voeten verdragen, zijn Europese kleren benauwen hem, hij beschouwt vork en mes als overbodige hulpmiddelen bij het eten, en hij weet niets van wat er in de afgelopen twintig jaar buiten zijn afgelegen standplaats is voorgevallen. Er valt nauwelijks meer met hem te praten: Zijn Hollandsch had hij, wat het spreken betrof, grootendeels verloren; wanneer men het tot hem sprak, verstond hij het nog zeer goed; doch wat hij er zelf van maakte leek naar het koeteren van een kind, of van eenen sinjo uit den kampong. [...] Zijn Maleisch wist hij nog slechts te radbraken. Van zijn Fransch, de eigenlijke spraak zijner jeugd, was hem het meest bijgebleven. De éénige taal echter, die hij werkelijk vloeiend bezigde, was er eene waarvan geen ander sterveling aan boord eene syllabe verstond: het Alfoersch.Ga naar eindnoot13 Alles wat aan boord Europees is, zet zich tegen Delabar af. Hij wordt op het schip gepest ‘met denkbeeldige zwarte kinderscharen en troepen van raagsbolharigen schoonen, die handenwringend hem moesten hebben staan naoogen op het strand’ en krijgt allerlei grove toespelingen naar zijn hoofd geslingerd op grond van zijn veronderstelde losbandigheid.Ga naar eindnoot14 Tijdens de reis komt aan de oppervlakte wat Delabar - naast de angst voor kou - al lange tijd kwelt. Hij repatrieert naar zijn geboorteland, maar naarmate de afstand tussen het schip en zijn eiland groeit, raakt hij in feite steeds verder van zijn thuisland verwijderd. Want terwijl dit ongewone heimwee naar een ballingsoord aan het einde der wereld, waar hij het warm en rustig en naar zijn geringe behoeften goed had gehad, waar hij geëerd werd in stee van bespot, waar hij een thuis had, en een taal, en mensen die hem verstonden, en de ongekunstelde zeden die hem tot tweede natuur waren geworden, en het schamele gerief dat hem behaagde, en zonneschijn en schaduw, eten en drinken en wonen zo goed als om niet, terwijl dit ongewone heimwee toenam, paarde zich daaraan een klimmende angst, niet slechts voor de Hollandse koude, maar veel meer nog voor de Hollandse beschavingstoestand, van wiens duurte en onbarmhartigheid, rumoer en gedrang, ruwheid en gejaagdheid hij zich, uit hetgeen hij te Batavia en vooral aan boord had opgevangen, schrikbeelden gevormd had, die inderdaad - wat veel gezegd is - de werkelijkheid nog overtroffen. Een besef was er in hem gerezen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||
van zijne eigen vervreemding, verwildering, van zijn volslagen niet meer passen in de Europese maatschappij.Ga naar eindnoot15 De verteller voert vervolgens een aap op om de primitieve kant van het verindischen te benadrukken.Ga naar eindnoot16 De enige zielsverwant die Delabar aan boord treft, is namelijk een buitengewoon agressieve zwarte makaak, Samiël geheten, die voor Artis bestemd is. Het beest is door niemand te benaderen, behalve door Delabar, die Alfoers tegen hem praat. Dat lijkt Samiël gerust te stellen. Man en aap herkennen iets in elkaar. Zij zijn beiden tegen hun wil uit hun natuurlijke habitat gehaald. Door hun gedeelde Alfoerse herkomst ontstaat er een soort van vriendschap. De van zijn vroegere ‘beschavingstoestand’ losgeraakte Delabar staat dichter bij deze Indische aap dan bij de mensen om hem heen. Delabar en Samiël worden allebei ziek als het schip op het noordelijk halfrond komt. Het idee straks in het kille Europa te moeten leven drukt zwaar op Delabars gemoed. Even voorbij de Azoren komt hij een paar keer aan dek om te vragen of het water warm of koud is. De kapitein zegt hem dat in de Golfstroom de zee aangenaam van temperatuur is. Diezelfde nacht springt Delabar, die zich met lood heeft verzwaard, met Samiël in zijn armen overboord. Hij was voor Europa te oosters geworden. Dit verhaal toont aan: als oosterse invloeden de overhand krijgen op westerlingen, loopt het verkeerd met ze af. Het is daarom niet verbazingwekkend dat de inheemsen en hun cultuur de laagste plaats in de koloniale hiërarchie innemen. In veel verhalen wordt geprobeerd dit te onderbouwen met argumenten die aan de evolutietheorie zijn ontleend. Inheemsen zouden zich nog in een kinderlijke of dierlijke staat bevinden. Ze worden dan ook vaak met kinderen of dieren vergeleken.Ga naar eindnoot17
Aan boord van een schip in de Indische Oceaan in 1906. Staand v.l.n.r. mevr. Bijlo, T. du Cloux, N. du Cloux, mevr. M. du Cloux-Halewijn, hr. Bik en mevr. Agerbeek. Zittend mevr. Swartjes en twee kinderen, dokter Rozengaarde, J. Halewijn, hr. Borel, Agerbeek, administrateur Hellebach, kapitein Swartjes. Zittend op de grond hr. Halewijn en hr. Birnie. Collectie KITLV.
Ronduit schrijnend is een komisch bedoelde passage uit Onder zeil waarin het achtjarige verindischte kind sinjo Alfons zijn inheemse verzorgster het bloed onder de nagels vandaan haalt. Het kind beseft dat hij zijn baboe de baas is en maakt hier misbruik van door haar fysiek en mental | ||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||
te treiteren. Het achtjarige ventje krijgt daarin op sadistische wijze bijval van een stuurman: Dat nu de kleine duivel haar schopte en kneep, haar anak babie [kind van een varken] en loe monjet [jij aap] schold, dit verdroeg het oude schepsel met bewonderenswaardige lijdzaamheid. Maar als stuurman Klopper tusschenbeide kwam, en, quasi de partij voor haar opnemende, den Sinjo toevoegde: ‘Foei, djangan, Alfonsje! dat mag je niet zeggen, dat is niet waar! Baboe Julia tidah monjet! Tida, tida! Djoega monjet banjak lebeh bagoes deri baboe Julia! (Baboe Julia is geen aap! Neen, neen! Een aap is immers veel mooier dan baboe Julia)’; of wel, met nog wreeder scherts: ‘Neen, Alfonsje, neen! Je kunt aan baboe Julia haast niet zien dat zij een aap is. Tjoba lihat! Betoel, betoel, seperti orang! (Kijk maar! 't is zoowaar net een mensch!)’- dan ontstak zij in eene toomelooze woede, en kronkelde zich en tandenknarste en stiet inderdaad aapachtige kreten uit, waarbij Klopper zich de breede schonken vasthield en zijnen breeden mond van oor tot oor spalkte van het lachen.Ga naar eindnoot18 Op scènes als deze na blijven inheemsen in de negentiende-eeuwse verhalen over de overtocht op de achtergrond. Over het algemeen lijken zij slechts te worden opgevoerd om de verhalen van wat couleur locale of couleur coloniale te voorzien, of om te benadrukken dat zij anders, en daardoor minder, zijn dan de Europeanen. Opvallend is dat over het algemeen westerlingen die met het zeilschip rond Kaap de Goede Hoop reizen, conservatiever van aard zijn dan zij die per stoomschip door het Suezkanaal varen, maar evengoed leveren de verhalen van voor 1895 een beeld op van een koloniale ideologie waarin de bevolkingsgroepen in elkaar overlopen. Opvoeding en opleiding kunnen ervoor zorgen dat lichtgetinte Indo-Europeanen gedrag vertonen waarmee ze aansluiting verkrijgen bij de witte koloniale elite. Een donkere huid en zwaar geaccultureerd gedrag worden daarentegen afgewezen. Deze personages komen te dicht in de buurt van de inheemsen. Er is dus sprake van een geleidelijk in elkaar overvloeien van de koloniale etniciteiten, een fenomeen dat met de term shade bar wordt aangeduid.Ga naar eindnoot19 | ||||||||||||||||||||||
Veranderingen rond 1895Na 1895 verandert de ideale koloniale identiteit ingrijpend als gevolg van de ingezette beschavingsmissie en de daarmee gepaard gaande verwestering en moder- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||
nisering van de kolonie. Het was de tijd waarin de ‘ethische politiek’ in opkomst was. Dit beleid was ‘gericht op het onder reëel gezag brengen van de gehele Indonesische archipel èn op de ontwikkeling van land en volk in de richting van zelfbestuur onder Nederlandse leiding en naar westers model.’Ga naar eindnoot20 De ethische politiek was een soort ontwikkelingshulp die het welzijn en de welvaart van de inheemsen zou moeten verbeteren. Het idee was dat de inheemsen zich zouden ‘associëren’ met Nederland. De inheemse bevolking moest rijp gemaakt worden om met behoud van eigen cultuur samen te leven met de koloniale overheerser. Maar tegelijkertijd moesten de westerse en de oosterse leefwerelden strik van elkaar gescheiden worden. Ten diepste maakte deze ‘beschavingsmissie’ niet alleen duidelijk dat de machtsverhoudingen tussen de Europeanen en de inheemsen daardoor asymmetrischer werden, maar ook dat Europeanen superieur waren aan de inheemsen.Ga naar eindnoot21 De Europese koloniale elite baseerde de legitimiteit van de koloniale aanwezigheid in Indië onveranderlijk op de superioriteit van de westerse beschaving. Het was dan ook zaak om in de kolonie Europese invloeden te versterken en ‘oosterse’ te weren. Daardoor werden de scheidslijnen tussen Oost en West scherper getrokken, ook op raciaal gebied. Het nieuwe koloniale beleid vereiste een strikte scheiding van de rassen. ‘Rasvermenging’ zou leiden tot degeneratie en werd daarom in het koloniale discours uit deze tijd als negatiefaangemerkt.Ga naar eindnoot22 In de vernieuwde koloniale ideologie gold dat bij ‘rasvermenging’ door de fatale combinatie van ‘westerse’ en ‘oosterse’ genen de slechtste eigenschappen van beide rassen zich zouden openbaren.Ga naar eindnoot23
Europeanen aan boord van ss Ophir, 1911. Collectie KITLV.
Mede daardoor gold het concubinaat met een inheemse vrouw vanaf 1900 meer en meer als een verderfelijk instituut.Ga naar eindnoot24 De komst van Europese vrouwen was in sociaal en cultureel opzicht van groot belang voor de europeanisering van Indië. De vrouwen die voor een bestaan in de kolonie kozen, namen hun Europese denkbeelden en levensstijl mee, waardoor de westerse beschaving in Indië een nieuwe stimulans kreeg en de Europese koloniale toplaag verder verburgerlijkte.Ga naar eindnoot25 Het leven van de Europeanen in de kolonie werd steeds westerser. In de jaren twintig volgde een toestroom naar de kolonie van hogeropgeleiden en academici, die waren | ||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||
aangeworven om het land op het gebied van infrastructuur, land- en mijnbouw en geneeskunde te ontwikkelen.Ga naar eindnoot26 | ||||||||||||||||||||||
Na 1895: een koloniale colour lineDeze veranderingen hadden grote gevolgen voor de representatie en constructie van de ideale koloniale identiteit in de verhalen over de zeereis. Rond de eeuwwisseling wordt de shade bar, waarin geleidelijke overgangen tussen etniciteiten te zien waren, vervangen door een colour line, een harde raciale grens tussen enerzijds Europeanen en anderzijds Indo-Europeanen en inheemsen.Ga naar eindnoot27 Voor Europeanen gold dat deze vanaf 1895 zo wit en westers mogelijk dienden te zijn. In de verhalen over de overtocht worden uitsluitend nog ‘moderne’ hooggeschoolde Europeanen positief gerepresenteerd. Zij zijn sterk gericht op Europa en keren zich tegen oudgasten, die gelden als kolonialen van de oude stempel. Zo geeft een baar in de roman Een Indisch binnenhuisje (1924) van Henri van Wermeskerken (1882-1937) op een zeker moment te kennen: ‘In een soort van protegeerend medelijden vindt iedere oudgast je eenigermate belachelijk, en laat je dit merken. Terwijl hij niet merkt, dat je juist hem in zijn verindisching even belachelijk vindt.’Ga naar eindnoot28 Acculturatie wordt nu gerepresenteerd als een gevaar voor elke westerling, ook, of misschien wel juist, voor de modernen onder hen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het lot van Alex Duclou in de roman Levens-honger (1902) van Henri Borel (1869-1933).Ga naar eindnoot29 Vol ethische idealen gaat deze Nederlander als bestuursambtenaar naar Indië, maar in de kolonie voltrekt het proces van morele degeneratie zich al spoedig aan hem. Zijn omgeving laat hem geen andere keuze dan zijn hoogstaande Europese principes te laten varen en zich aan te passen aan de koloniale mores en gebruiken van het Oosten: Langzamerhand begon hij te verindischen, zonder het te bemerken. Hij begon het land te krijgen aan europeesche kleeding, en voelde zich alleen maar lekker in slaapbroek en kabaai, op bloote voeten. Door Sima, zijn njaï, raakte hij verzot op inlandsche kostjes en lekkernijen, en 's ochtends bij zijn ontbijt at hij met de vingers roedjak uit een steenen kommetje. 's Avonds speelde hij zelfs al inlandsche kaartspelletjes met een paar sinjo's, zuigende aan een strootje. Zooals dat geleidelijk, onbewust gaat in Indië, stootje voor stootje, beetje voor beetje, zonk hij dieper en dieper weg in de verindisching, als een, die langzaam wordt opgezogen door drijfzand.Ga naar eindnoot30 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||
Net als eerder Delabar wordt Duclou ziek en een arts stuurt hem tegen zijn zin voor zijn genezing naar Europa. Op de boot leeft hij nog even op, maar uiteindelijk zal Duclou het in Europa niet redden. Hij is te zeer verindischt om nog in de Nederlandse maatschappij te passen en ook hij pleegt - zij het dan in Nederland -uiteindelijk zelfmoord. Duclous geschiedenis laat zien hoe zelfs een lichte vorm van acculturatie in een betrekkelijk gering tijdsbestek kan leiden tot degeneratie. Elke vorm van acculturatie is vanaf 1895 taboe voor de ‘moderne’ Europeanen in de kolonie. Ook in de representatie van Indo-Europeanen manifesteert deze afkeer van oosterse invloeden zich. ‘Rasvermenging’ is in de geanalyseerde fictie uit den boze.Ga naar eindnoot31 Er is in de onderzochte boeken geen enkele lichtgetinte Indo-Europeaan meer te vinden die door middel van een Europese opvoeding en opleiding kan aanhaken bij de Europese bovenlaag. Het ‘oosterse’ overheerst nu in alle Indo-Europese personages. Nog steeds koesteren veel Indo-Europeanen een wit ideaal en proberen ze zo Europees mogelijk te zijn, maar er is geen enkel Indo-Europees personage meer dat daarin slaagt.Ga naar eindnoot32 Indo-Europeanen worden in de verhalen voortdurend bespot. Tevergeefs proberen sommigen van hen toegang te krijgen tot de westerse koloniale elite door te trouwen met een ‘volbloed’ Europese vrouw. In de roman Vrouw (1900) van Mâs Rânoe, een pseudoniem van Elisabeth Overduijn-Heyligers (1868-1944), is de Indo-Europese controleur Maidman met een witte vrouw getrouwd. Inzake dat huwelijk is er in het boek een opvallende algemene uitspraak te vinden: Zooals de uitersten elkander steeds zoeken, en de meeste Indo's er een eer in stellen, een volbloed Europeesche vrouw de hunne te noemen, zoo had ook Maidman in Kitty de verpersoonlijking van zijn hoogste ideaal meenen te vinden.Ga naar eindnoot33 In dit citaat wordt duidelijk gemaakt dat de meeste mannelijke Indo-Europeanen een volbloed Europese vrouw wilden hebben om zich zo in maatschappelijk opzicht ‘omhoog’ te trouwen, een verschijnsel dat ‘hypergamie’ wordt genoemd. Met een ‘volbloed’ Europese echtgenote aan zijn zijde wilde een Indo laten zien dat hij doorgedrongen was tot de hogere lagen van de koloniale orde. Maar in het koloniale discours uit de periode na 1895 werd dit gezien als sociale degradatie van de witte vrouw.Ga naar eindnoot34 Na 1925 wordt er in de romans en korte verhalen nauwelijks nog over hen geschreven. Alleen Indo-Europese vrouwen komen erin voor, en dan als vroegrijpe verleidelijke mannenverslindsters, die witte mannen in hun netten willen strikken. Zo is er in de roman Zoutwaterliefde (1929) van Melis Stoke, een pseudoniem van Herman Salomonson (1892-1942), een vroegrijp Indo-Europees meisje aan boord.Ga naar eindnoot35 Truusje de Haan is de zeventienjarige dochter van een gouvernementsambtenaar. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||
In het verhaal is zij een vreemd, wild, bruin kind met zwarte ogen, dat uitdagend, behaagziek en koket is. Ze maakt avances jegens oudere heren zoals de hoofdonderwijzer Meeuwisse en de overste Prester, van wie zij gunsten verwacht in ruil voor haar aandacht, die steeds een erotische ondertoon heeft. De identiteit van de inheemsen maakt daarentegen een geheel andere ontwikkeling door in de verhalen over de zeereis na 1895. De inheemsen worden steeds meer als mensen gezien, zij het van een eenvoudige, ‘primitieve’ soort. Ze zijn nu ook prominenter aanwezig. Na 1925 blijkt dat de inheemsen door het volgen van westers onderwijs en het omarmen van Europese politieke uitgangspunten de Europeanen zijn genaderd. Maar met de conservatieve retoriek, die ontleend is aan opvattingen die tot 1895 in de koloniale samenleving gebruikelijk waren, proberen de vertegenwoordigers van de Europese middenklasse de segregatie in de kolonie te bevorderen en het opkomende Indonesische nationalisme te bagatelliseren. Deze conservatieve koloniale denkrichting, die tussen 1895 en 1925 als ouderwets werd gezien, voert hierna weer de boventoon. Zo worden in de verhalen aan de inheemsen het recht en de mogelijkheid tot ontwikkeling niet ontzegd, maar omdat inheemsen ‘kinderlijk aangelegd’ zijn, moet de voortgang ervan geleidelijk en in een traag tempo geschieden. De inheemse mensen worden doorgaans gerepresenteerd als ‘kinderen’ die leiding nodig hebben van witte mensen. Heel duidelijk komt deze conservatieve koloniale visie tot uiting in de roman Kentering (1931) van P(epi) Burgersdijk-Kolkmeijer.Ga naar eindnoot36 Een ervaren Indiëganger vertolkt deze opvatting in de roman als volgt: Alleen moet u niet vergeten, dat de eenvoudige Inlander - die waarmee wij het meeste te doen hebben - een mensch is van geringe ontwikkeling en beschaving. Hij is het beste te vergelijken met een kind; ja, bijna al z'n eigenaardigheden hebben in den grond iets kinderlijks. Hij is wreed... uit onwetendheid, net zooals een kind onbewust wreed is; hij mist de geestelijke rem op z'n denken en doen, die wij hebben in begrippen als opvoeding, fatsoen en traditie; hij heeft onvoldoende beheersching over zichzelf...’Ga naar eindnoot37 Overigens wordt in een tweetal boeken in de periode 1925-1940 niet negatief over het Indonesische nationalisme geoordeeld en klinkt de stem van de Indonesiërs zachtjes door. In Zoutwaterliefde krijgt een Indonesische nationalist in twee hoofdstukken het woord, en al is dat in een humoristische roman van een westerse auteur, het blijft een kleine daad van emancipatie. Scheepsjournaal van Arthur Ducroo (1943), een novelle van E. du Perron (1899-1940), gaat daarin nog iets verder, aangezien de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||
hoofdpersoon metterdaad begrip toont voor het Indonesische nationalisme.Ga naar eindnoot38 Daaruit blijkt dat de koloniale identiteit van de inheemsen is verschoven. Ze zijn Indonesiërs geworden, met eigen politieke idealen en een eigen stem.
Goederen worden in de haven van Marseille met steekwagens aan boord van de Baloeran gebracht door Javaanse bedienden, 1935. Collectie Nationaal Archief.
In deze twee teksten nemen de Indonesiërs een kritische houding ten opzichte van het kolonialisme aan. De contact zone van het schip functioneert voor de Indonesische bedienden als een observatorium. De kennis die zij hier over de Europese kolonisatoren opdoen, is zeer bruikbaar in het kader van de groeiende nationalistische ambities. Het zelfbewustzijn van de Indonesiërs en het verzet tegen de koloniale overheersing krijgen daardoor een stimulans. In de verhalen over de overtocht uit deze periode heerst de gedachte dat het einde van het kolonialisme beslist nog niet in zicht is. Zo valt in de roman Tropengloed (1927) van Willem Coops (1871-1945) te lezen dat het niet onmogelijk is dat eens de tijd zal komen waarin de ‘oosterse’ volkeren aan de opperheerschappij van het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||
witte ras een einde zullen maken, maar wat de belangrijke personages uit het boek ‘hadden gezien, gaf hun geen aanleiding te vooronderstellen dat deze tijden reeds zeer nabij zouden zijn.’Ga naar eindnoot39 Al wordt het tijdelijke karakter van de koloniale overheersing in sommige verhalen niet betwijfeld, toch blijken er steeds ‘tal van redenen te bestaan waarom beëiindiging ervan vooralsnog onmogelijk of in ieder geval onverstandig is.’Ga naar eindnoot40 De tijd zou echter anders leren. De Japanse inval in Indië in de nacht van 10 op 11 januari 1942 zou het einde inluiden van het Nederlandse koloniale bestuur in de Indonesische archipel.
Twee Javaanse baboes op de ms Baloeran, 1935. Collectie Nationaal Archief.
| ||||||||||||||||||||||
BesluitDe meeste representaties in de fictie over de overtocht zijn erop gericht de kloof tussen Europeanen en inheemsen als zo groot mogelijk weer te geven. Uit de analyses | ||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||
van de verhalen blijkt dat in het koloniale discours dat in deze boeken schuilgaat, daartoe een antagonistisch automatisme aanwezig is: hoe kleiner de verschillen tussen de bevolkingsgroepen zijn, of worden, des te groter worden deze voorgesteld. Het effect van dat mechanisme is niet alleen te zien in de verandering in de loop van de tijd in de representatie van verindischte Europeanen en Indo-Europeanen, maar ook in de representatie en constructie van de ideale koloniale identiteit van Europeanen en inheemsen.
Gibraltar gezien vanaf ms Baloeran, 1935. Collectie Nationaal Archief.
Elke verandering in de verhoudingen tussen de Europese kolonisatoren en de inheemse gekoloniseerden vormt immers een bedreiging voor het koloniale systeem.Ga naar eindnoot41 In de koloniale ideologie moet het onderscheid tussen Europeanen en inheemsen zo groot mogelijk blijven. Het verlies van de witte superioriteit zou het einde van de legi- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||
timering van de koloniale overheersing betekenen, met als ultieme consequentie het verlies van de kolonie. De ethische politiek, de modernisering en verwestersing van het Europese element in de kolonie, en de angst voor witte degeneratie laten een belangrijke verandering zien in de representatie en constructie van de ideale koloniale identiteit op het gebied van etniciteit. Rond 1895 gaat er in de romans en korte verhalen over de zeereis tussen Nederland en Indië een nieuwe wind waaien. Deze blaast de eeuwenoude diffuse kleurschakeringen van de shade bar weg en legt een harde kleurgrens, een colour line, bloot. Zo wordt duidelijk dat in de koloniale ideologie van westerlingen het onderscheid in etniciteit moest dienen als rechtvaardiging van de koloniale overheersing door Europeanen van niet-westerse mensen en gebieden. | ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||
Coen van 't Veer (1968) is verbonden aan de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur van de Universiteit Leiden en redacteur/penningmeester van de werkgroep Indische Letteren. In 2020 is hij gepromoveerd op De kolonie op drift, een dissertatie over fictie over de reis per mailboot tussen Nederland en Indië (1850-1940). Hij schreef meerdere artikelen over Indisch-Nederlandse literatuur, in het bijzonder over Herman Salomonson. Hij verzorgde de heruitgave uit 2006 van diens roman Zoutwaterliefde. In 2018 publiceerde hij in samenwerking met Gerard Termorshuizen Indisch leven in Den Haag (1930-1940) en Een groots en meeslepend leven, een biografie van de Indo-Europese persmagnaat D.W. Berretty (1891-1934). |
|