Indische Letteren. Jaargang 35
(2020)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||
Mystificaties rond bestsellerauteur Job Sytzen en legerpredikant Jac. Jonker
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||
Omslag Soldaat/Ravijn/Landgenoten (1962).
Omslag Soldaat/Ravijn/Landgenoten (1980)
Waar liggen de verklaringen voor dit ‘dubbelleven’ van Jac. Jonker? Zijn die te vinden in zijn levensloop voordat hij naar Indië vertrok? Hoe verwerkte hijzelf zijn Indische ervaringen? Hoe kon het dat het geheim van zijn auteurschap bewaard bleef? En hoe verhouden zijn boeken zich tot andere soldatenboeken in de jaren vijftig?Ga naar eindnoot1 | ||||||||||||||||||||||
Jonker als gereformeerde domineeJacob Jonker werd in 1904 geboren in Wormerveer. Zijn vader was daar predikant. Jacob trad in zijn voetsporen na zijn studie theologie aan de Vrije Universiteit. Hij werd voorganger in het Groningse Zuidbroek (1931) en vervolgens in Schiebroek-Hillegersberg (1938) en Amsterdam-Zuid (1944). Ds. Jonker komt uit overgeleverde documenten en publicaties naar voren als een bekwame en rechtzinnige gereformeerde voorganger, die met zijn benoeming in | ||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||
Amsterdam al op jonge leeftijd een eervolle predikantenplaats bezette, en voor wie de weg open lag naar meer aanzien door middel van bestuurlijke activiteit en theologische publicaties. Maar een ‘avonturier’, zoals zijn vrouw hem noemde, volgt geen logische gebaande paden. Sinds 1934 was ds. Jonker reserve-veldprediker en tijdens de mobilisatie van 1939 tot de Duitse bezetting van Nederland was hij in actieve dienst. Zijn verlof tijdens de bezetting werd meteen in mei 1945 beëindigd en hij werd benoemd tot legerpredikant bij de Binnenlandse Strijdkrachten. Op 3 oktober 1945 volgde de benoeming in dezelfde functie bij het Tweede Bataljon Zevende Regiment Infanterie (II-7 RI), gevormd als legeronderdeel om het Nederlandse gezag in Indonesië te herstellen tegenover het Indonesische onafhankelijkheidsstreven. In maart 1946 volgde de afvaart naar Indië. Na aankomst in april 1946 te Semarang werd hij ingedeeld bij de Tijgerbrigade. In juli 1948 volgde de terugkeer en per 1 november 1948 de demobilisatie. Met zijn keuze om naar Indië te vertrekken nam hij een vergaande stap, waartoe allerlei beletselen moesten worden overwonnen. Zijn echtgenote zou tweeënhalf jaar lang alleen de zorg hebben voor zeven kinderen tussen de twee en dertien jaar. Daarnaast moesten er regelingen worden getroffen voor zijn vervanging als predikant. Dat alles kwam in orde en ds. Jonker kreeg de taak die hij - zoveel maakt dit duidelijk - heel graag op zich wilde nemen. | ||||||||||||||||||||||
Jonker als legerpredikantOver het werk van ds. Jonker in Semarang zijn de bronnen schaars. In de Amsterdamsche Kerkbode wordt spaarzaam verslag gedaan van correspondentie met zijn gemeente. Pas in februari 1947 vertelt hij over zijn dagelijkse werkzaamheden en hij neemt daarbij geen blad voor de mond, in tegenstelling tot de algemene overheidsvoorlichting: Enkele weken geleden bracht ik van een actie II gewonden mee uit 't terrein. De zwaarst gewonden werden per lorrie over een halfkapotte spoorweg vervoerd ]... op 't grint en de biels was een spoor te volgen van bloed, enkele K.M. lang. Zes verzonden we per brancard langs die lijn, strompelend over biels en grof grint. Van een der brancards was ik mee drager. Eindelijk bij het eindpunt aangekomen gingen we per ambulance-auto naar 't hospitaal, pl.m. 6 k.m. weg in de heuvels. We vreesden al tijdens het transport er 2 te verliezen wegens bloed- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||
verlies. Ze lagen in een diepen geul van bloed op hun zeildoek-brancard. Met 4 tegelijk in de operatiekamer gebracht. Alles werkte door elkaar, den een troosten, hand vasthouden tegen de koude rillingen, met een ander bidden, terwijl de zusters en dokters om je heen krioelen.Ga naar eindnoot2 Jonker was zonder twijfel een bijzondere dominee. Henk van Lindert, een soldaat van II-7, laat daar iets van zien: Het ‘optreden’ van ds. Jonker in de Koepelkerk in Semarang zal Henk niet licht vergeten. Om half tien begint de dienst en de dominee slaat keihard met z'n vuist op de preekstoel en zegt voluit ‘Gvd...’, en hij vervolgt ‘zo praten jullie, maar hoe praten jullie als jullie bij God moeten komme?’.Ga naar eindnoot3
Jac. Jonker in 1944.
Het is duidelijk dat het verhaal in Jonkers eerste roman Niet iedere soldaat sneuvelt (1954), zoals zal blijken, dicht bij zijn eigen ervaringen komt.Ga naar eindnoot4 Ook in zijn brieven werd geen zelfcensuur uitgeoefend. Ter geruststelling van het thuisfront bleven in de ‘officiële’ informatie van de zijde van bestuur en leger berichten over gevechten met doden en gewonden achterwege. Een verslag als in Jonkers eerste brief over het gewondentransport is in weinig periodieken te vinden. Ook berichten over de spanning van het dagelijks bestaan, met vermoeiende patrouilles, de dreiging van trekbommen en een onverhoedse aanval, zijn schaars. Het woord oorlog als omschrijving van de stand van zaken werd ontweken. De ziekenhuizen vol gewonden en de vele malen dat Jonker begrafenissen moest leiden, vulden zijn realistische beeld aan. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||
Inzet voor IndiëveteranenMet zijn demobilisatie eindigde Jonkers bemoeienis met de Indiësoldaten niet. Hij bekommerde zich om het lot van deze mannen na hun terugkeer. Hij zette deze zorg om in daadwerkelijke actie voor een goede en begripvolle opvang. In augustus 1949 sprak hij vier keer voor de radio, met als titel Zonen in battle-dress.Ga naar eindnoot5 Jonker zag zijn causerieën als een oproep en getuigenis, als een ‘eresaluut aan mijn gevallen makkers’. ‘Nog veel te weinig beseft ons Volk, dat tienduizenden zijner beste zonen ver weg tussen sawah's en bergen hun kracht verteren voor de eer van Nederland en de toekomst van Indonesië.’ Jonker noemt de factoren die het militaire bestaan bepalen. De soldaat houdt afstand tot de politiek. Hij doet zijn plicht, ‘met meer respect voor landmijnen dan voor excellenties’, hoeveel hij ook te ‘verknoersen’ heeft. Hiertegenover staat de kameraadschap. Er is ook de spanning van steeds aanwezig doodsgevaar: Als je rondom je heen niets kunt zien dan groene hagen van bladeren en je achter elke bocht in het pad vóór een mitrailleuropstelling kunt komen te staan, dan valt het niet mee om bij het voorste peloton te behoren of helemaal voorop te lopen met de bren. Ook zijn vele wegen nooit te vertrouwen... elke nacht opnieuw worden er landmijnen gelegd, of vliegtuigbommen aan een touw in de boomtoppen gehangen boven het pad. Van dat alles zie je niets... vredig en leeg ligt het pad te zinderen in de hitte... tot opeens een dreunende slag de stilte doet barsten en ergens een zwarte wolk van stof en rook hangt... waarin je je kameraden moet opzoeken, bang voor wat je zult vinden.Ga naar eindnoot6 Jonker was in zijn uitlatingen niet zeer uitgesproken over de tegenstander, maar een lezing in januari 1950 liet hij die terughoudendheid varen en debiteerde hij algemeen levende clichés: Het Indonesische volk is onderling zeer verdeeld en vormt geen éénheid, waardoor veel onderlinge geschillen en gevechten. Hoe zal het daar straks komen nu ze op eigen benen staan? Spreker voorziet een heksenketel bij deze primitieve en ongedisciplineerde volken en rassen.Ga naar eindnoot7 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||
Omslag Zonen in battle-dress (1949).
| ||||||||||||||||||||||
Job SytzenNa zijn terugkeer had Jonker moeite zich weer te voegen in het verzuilde Nederlandse gareel. Hij kreeg een taak als evangelisatiepredikant, die hem meer ontplooiings-mogelijkheden verschafte, maar toch niet bevredigde. In het verborgene bleef Jonker echter bezig met Indië. In 1954 verscheen, zoals gezegd, Niet iedere soldaat sneuvelt, onder Jonkers pseudoniem Job Sytzen. Al kort na zijn terugkeer was Jonker begonnen aan dit boek, dat Semarang als plaats van handeling heeft. Niet iedere soldaat sneuvelt en zijn twee opvolgers zijn interessant vanwege Sytzens aandacht voor onderwerpen waarin hij zich onderscheidt van het algemene beeld over | ||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||
de gewone soldaat in Indië. Ook ongewoon is zijn verslag van controversiële zaken waarover vaak maar liever niet of weinig werd geschreven in de officiële voorlichting, de pers en in persoonlijke documenten. Het zijn zaken als de verschuivende desillusie over de missie in de Oost, de relatie tot de bevolking, de tegenstander, de ‘politiek’ in Batavia en Den Haag, het buitensporige geweld, de dagelijkse routine, de omgang met vrouwen - Indonesische en (Indo-)Europese - het thuisfront en de terugkeer. Sytzen neemt in zijn verslag daarover geen blad voor de mond. De seksuele betrekkingen van de manschappen met Indonesische vrouwen en het gevaar van geslachtsziekten worden onverbloemd beschreven. Alles wat eraan werd gedaan, was volgens de artsen vergeefse moeite. De vrouwen die de besmetting overbrachten, werden niet aangepakt. Een soldaat geeft in de roman als verklaring: Als je een keer met vechten begonnen bent en je hebt een ander mens neergelegd met je bren. dan hou je niet zoveel eerbied meer over voor de rest van de geboden. Dan is ook een vrouw niet meer iets dat je spaart tot elke prijs, maar iets, dat je neemt als je er zin in hebt. Je weet immers niet ofje morgen nog leeft en dan neem je soms wat je vandaag kunt krijgen. ‘En dan laten ze die vuile loeders, die aan onze honger hun bloedgeld verdienen en die de jongens verpesten met hun ziektes, nog vrij rond lopen ook.’ ‘Dit wil ik je wel vertellen, dat als de meeste jongens niet in d'r hart griezelig waren van een bruine vrouw er nog veel meer... nou ja, voor de bijl gingen’.Ga naar eindnoot8 Een Nederlandse vrouw zei over een officier: ‘Hij was natuurlijk net als de rest. Ging liever met een baboe naar bed, dan had je body zijn zin en verder geen complicaties. Goede, mooie kameraadschap wilden ze niet. Alleen maar een lijf met zacht vel en stevige jonge borsten en een temperament, dat niet van ophouden wist, ja, ja’.Ga naar eindnoot9 Een hoofdfiguur heeft een zeer negatief vrouwbeeld. Vrouwen zijn volgens hem ‘gemeen als alleen vrouwen kunnen zijn’: ‘De een zoog de sappen uit je lijf, de ander uit je ziel. De een maakte je gek [...] en een ander maakte je ziek.’ Hij vervolgt: Maar zulke waren lang de ergste niet! Neen dat waren die andere, die op lange benen door het leven deinden en puntborsten brutaal vooruit staken, dure ringen aan hun dunne vingertjes en dure golven in hun gekapte haar. Onder hun aangezette wimpers vandaan keken ze rond en loken hun ogen om vooral niet naar binnen te laten kijken in hun ziel. Rode lipstick uitdagend op hun mond en kleine, witte tanden om mee in je hals te bijten als de roofdieren, die ze zijn! Zulke vrouwen waren de ziekte van de wereld... daar hunkerde je bloed naar, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||
dat klopte in je lendenen en hijgde tussen je droge lippen door... die zou je willen vernielen in je lust en je zou lust hebben in hun vernieling, als je met je handen diep mocht grijpen in hun weke, witte, geile vlees.Ga naar eindnoot10 In zijn taalgebruik overschrijdt Sytzen ruimschoots de grenzen van het fatsoen die golden voor een gereformeerde voorganger in de jaren vijftig. In zijn vloeken blijft hij nog ingehouden: een paar keer ‘verdomme’, ‘mozesmina’, ‘alle joden’. Zijn taalgebruik is vaak plastisch met uitdrukkingen als ‘nutteloos als een hoop koestront in de Kalverstraat’, ‘hij durft wel bij de duvel in de schuur piepers te jassen’, ‘die moet voor vijf centen op zijn brood hebben’. De beschrijving van de erotische ervaringen van de soldaten is opmerkelijk voor de jaren vijftig. Deze vinden alle plaats in buitenechtelijk verband, maar moraliserende woorden van afkeuring zijn zeldzaam. Dat geldt voor zowel Indonesische als Nederlandse vrouwen, waarbij de eerste categorie negatief wordt beschreven, vooral als verspreiders van geslachtsziektes. Het lijkt erop dat ds. Jonker in Niet iedere soldaat sneuvelt en de boeken die volgen, zijn frustraties weergeeft over de Nederlandse militaire operaties, en dat hij wordt gedreven door een oprecht mededogen met de gewone Nederlandse soldaat, die voor een onmogelijke taak is gesteld. Ondank is zijn loon, vooral van een onwetende en ongeïnteresseerde publieke opinie, zowel in Nederland als in Indië. Het algemene beeld van de Nederlandse soldaten wordt breed gedeeld en is in kort bestek samen te vatten. De soldaten komen vrijwel allen met hooggestemde idealen naar Indië om de bevolking te verlossen van het Japanse juk en, na augustus 1945, van de terreur van de Indonesische ‘opstandelingen’. De idealen verdampten en van de inheemse bevolking en de tegenstander kreeg men geen hoogte. De tegenstander bleef ongrijpbaar. Ook Sytzen volgt dit stramien, en verwoordt Jonkers conservatieve opvattingen over het behoud van Indië zoals die werden verdedigd door zijn Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Individuele Indonesiërs komen in zijn boeken vrijwel niet voor, ook de baboes zijn slechts uitwisselbare vertegenwoordigsters van een groep vrouwen die allerlei ‘diensten’ verstrekte aan de soldaten. Om het thuisfront niet te verontrusten werden realistische gevechtsverslagen en actiefoto's uit de publiciteit geweerd. Sytzen week af van de norm. Al in zijn brieven uit Semarang naar Amsterdam schreef hij over de rauwe waarheid van de gevechtsacties. In zijn boeken is dat niet anders. Gegevens over oorlogsmisdaden zijn hier schaars en worden slechts terloops vermeld: executies en brandstichting. De discussie daarover was na de Nederlandse aftocht verstomd. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||
Een beschuldigende vinger van de soldaat wees naar de ‘politiek’, in Batavia en Den Haag. Daar werden de kansen verspeeld om het Nederlandse gezag te herstellen uit gebrek aan doortastendheid en door te buigen voor buitenlandse druk. Het was een alom aangehangen cliché, ook gevolgd door Jonkers politieke partij, die in het parlement oppositie voerde. Hierbij sloten zich de Nederlanders in Indië aan, die Japanse internering en dwangarbeid hadden overleefd en niets terugvonden van hun vooroorlogse koloniale paradijs. Hun agressie richtte zich ook tegen de Nederlandse soldaten. Sytzen valt zoals gezegd op door zijn vrijmoedige schrijven over het seksuele verkeer, waarbij hij een scherp onderscheid maakt tussen de verschillende vrouwelijke deelnemers hieraan. De Indonesische vrouwen blijven anoniem, zijn in mindere of meerdere mate prostituee, en vooral een bron van besmetting, zoals blijkt uit de alarmerende passages die Sytzen neerschreef. Aan het verhullen van de omvang van de verspreiding van geslachtsziekten deed hij niet mee. De (Indo-) Europese vrouw krijgt van Sytzen wel een profiel. Tot de hoofdlijnen van zijn boeken behoren de erotische verwikkelingen van de soldaat en de (Indo-) Europese vrouw, met voor Sytzens tijd openhartige beschrijvingen van seksuele escapades. Een laatste thema is de terugkeer na de verloren strijd naar Nederland, dat koel en ongeïnteresseerd reageerde. Sytzen schreef al over de ‘ereschuld’ die Nederland verzuimde in te lossen - het achterstallige loon van tijdens de Japanse bezetting omgekomen Nederlanders - nu nog steeds een kwestie. In de maandelijkse lijst van vijf best verkochte boeken die Het Parool publiceerde, stond de trilogie in april 1960 op de derde plaats. De lijst was gebaseerd op gegevens van zeventig boekhandels in vijftig steden. Sytzen handhaafde zich in deze top vijf tot oktober 1960; in mei zelfs op de tweede plaats, tussen Exodus van Leon Uris, de vaste bezetter van de eerste plaats, en een omnibus van Pearl S. Buck.Ga naar eindnoot11 Een schatting van tweehonderdduizend, gebaseerd op incomplete gegevens van uitgever Sijthoff, benadert, zoals boven al vermeld, het aantal verkochte exemplaren. De recensies van Sytzens boeken waren in meerderheid niet gunstig. Jonker nam alle voorzorgen in acht om zijn eigen naam niet te verbinden aan de boeken van zijn pseudoniem Sytzen. Jonker liet zich wel inschakelen bij de promotie van Sytzens boeken. Op 25 mei 1954 sprak hij in Dordrecht over Indië, naar aanleiding van de verschijning van Niet iedere soldaat sneuvelt. ‘Ds. Jac. Jonker, legerpredikant uit Amsterdam sprak een warm woord van aanbeveling voor het zojuist verschenen boek van de schrijver Job Sytzen.’ De relatie Jonker-Sytzen bleef ongenoemd.Ga naar eindnoot12 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||
Ook in Leiden werd op 28 februari 1955 zo'n mystificatie in scène gezet. Jonker sprak daar aan de hand van twee boeken van Job Sytzen over ‘Hoe was die soldaat in Indië?’ Jonker gaf daarna advies ‘over de juiste wijze waarop men de problemen van de soldaat in de andere kringen tegemoet dient te treden’. En daarna las hij een fragment voor uit Sytzens boek. En na een bespreking van Gods ravijn las hij ook uit dit boek voor. Het geheim van Sytzens identiteit werd bewaard en Jonker voerde zijn toneelstuk op. Dat bleef zo.Ga naar eindnoot13 | ||||||||||||||||||||||
PoëzieHet familie-archief Jonker levert een onbekend aspect op van Jac. Jonker: een bundeltje poëzie, dat in eigen beheer, in een zorgvuldig gedrukte versie, is uitgegeven. De titel luidt Vertraagd vaarwel en de auteursnaam J.S. aan de Rivierdijk. J.S. kan worden gelezen als Job Sytzen, en de Rivierdijk verwijst wellicht naar De Schinkel, het gekanaliseerde riviertje in zijn gemeente. Het boekje telt 27 bladzijden met twintig gedichten. Een manuscriptversie omvat zeventien gedichten, en het adres van Sijthoffwordt daarop vermeld. Heeft Sijthoff het bundeltje gedrukt? Een datering rond 1958 zou dan kunnen passen. Een gemeenschappelijke noemer van deze gedichten is de geliefde naar wie wordt verlangd, maar van wie ook afstand wordt gehouden Soms is zij onbereikbaar, dan is er weer de hoop op duurzaam geluk. Drie gedichten verwijzen naar Indische ervaringen. Sytzens gedichten laten een ander aspect van zijn persoonlijkheid zien. Zij vormen een aanvulling op het niet zo grote corpus aan poëzie over Indië/Indonesië: Gesprek op zondag
Palmen langs Chinese straat,
Warongs en riolen, waar
Tafel met wat stoelen staat.
Open deur, zo maar
Binnenlopen:
RESTAURANT
‘Loo San’.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||
Praten diep verzonken in
Al wat hart vervult:
leven en zijn wond're zin,
Gods gena en schuld.
Preek bespreken:
Koepelkerk
Gods werk.
Daar hervonden wij contact,
Zagen idealen, waar
levensblijdschap niet vervlakt.
Open hart, zo maar
durven hopen:
Levensbouw
Man... Vrouw
Aan boord
Ik wil niet bij je weg, ik wil niet verder gaan...
Wat moet ik hier aan boord, zo eenzaam tussen velen?
En Holland lokt mij niet, daar heeft men niet gedaan
Dan teren op mijn kracht en van mijn liefde stelen.
Ik kijk naar Java terug langs 't witgeaderd spoor
Van marmer, opgeploegd uit blauw granieten banen...
Ik hunker naar de kim... maar 't schip vaart verder door...
Wie telt nog hartepijn? Wie meet de zee met tranen?
Ik wil naar jou terug, maar zal toch verder gaan
en werken voor ons twee: 'k laat jou niet eenzaam blijven.
Straks zeg ik: kind, kom mee, daarbuiten schijnt de maan,
Die zal de laatste mist om jouw geluk verdrijven.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||
Concert op troepenschip
Rijen mannen
Lijf gespannen
Ogen fel
Naar Amsterdam.
Verzoekprogram:
Wilhelm Tell
Ze zaten verstard, stil en roerloos
... zo waakten ze menige nacht!
Door balletmelodieën van Gounod
Hun harten in roering gebracht.
Het klapperend zeil met de pauken,
Fagotten en klarinet,
Hebben droombeeld van liefde en weemoed
Tussen thuis en tropen gezet.
De roffel ging rollen... cymbaal, tamboerijn...
We waanden ons even gelukkig te zijn...
Een enkele zwaai nog en uit was het spel,
De tover der Marinierskapel.
| ||||||||||||||||||||||
AustraliëIn 1960 vertrok ds. Jonker naar Australië - een drastische wending van zijn levensloop. De Gereformeerde Kerken in Nederland stonden in 1951 aan de wieg van een emigrantenkerk die zich vormde tot een zelfstandige organisatie, de Reformed Churches of Australia. Deze stond dus los van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Jac. Jonker werd in september 1959 beroepen door de gemeente Wollongong en hij aanvaardde vrijwel meteen. Er werd gespeculeerd over Jonkers motief om te vertrekken. Trouw vroeg daarnaar in een interview dat werd afgedrukt twee dagen voor hij wegging, met echtgenote en | ||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||
de drie jongste kinderen, per boot naar Australië. Jonker wordt omschreven als een ‘wonderlijke vogel’. Hij had nogal eens opschudding verwekt door de ‘gekke dingen’ die hij zegt en schrijft, en die de ‘gereformeerde goegemeente gek vindt [...] en daarom soms ook niet apprecieert’. De journalist verwacht op zijn vraag een antwoord dat hij het in Nederland niet uithoudt omdat hij ‘sommige dingen in onze kringen nogal bekrompen en struisvogelig vindt’. Maar niets daarvan. Jonker zegt te gaan, omdat hij is gevraagd en omdat Wollongong reeds meerdere malen bot heeft gevangen. De gesuggereerde motieven schemeren door in zijn opmerking: ‘Je moet je van alles losscheuren.’ En dat kon met de evangelisatiestructuur die hij had opgezet. ‘Trouwens: als ik mijn Indiëtijd niet had gehad, zou ik het nog nooit hebben aangedurfd. Nu wel: ik heb mijn wortels al eens eerder losgetrokken.’ Over Wollongong weet hij nog weinig. ‘Er zit van alles in, maar hoe het uit zal pakken - geen notie van.’ De interviewer noemt het een hyper-orthodoxe gemeente.Ga naar eindnoot14 In 1972 geeft Jonker dezelfde simpele verklaring: ‘Omdat ik hier nódig was [...] Toen zei ik tegen mijn vrouw: die eenzame mensen daar in Australië, daar moet een dominee voor wezen, net als voor de soldaten. Nou, zei mijn vrouw, dan gaan we.’Ga naar eindnoot15 In Wollongong zelf werd de relatie met zijn Indonesische jaren wel gelegd als bepalend voor zijn overzeese avontuur, naast zijn roeping als ‘God's shepherd to lead his migrant congregation’.Ga naar eindnoot16 Volgens zijn studiegenoot De Bruijne ‘kon hij geen rust meer in ons kerkelijk midden vinden’.Ga naar eindnoot17 Ook zijn zoon Charles zegt dat hij zich in Nederland niet meer op zijn plaats voelde.Ga naar eindnoot18 In maart 1973 vroeg ds. Jonker emeritaat aan.Ga naar eindnoot19 Lang kon hij niet genieten van zijn rust. Hij overleed op 1 augustus 1973 aan longkanker, die was uitgezaaid naar zijn botten. Dutch Australian Weekly meldde het nieuws op 3 augustus. Het bericht voegde eraan toe dat Jonker als ‘Job Sijtsma’ ‘talrijke boeken’ had geschreven.Ga naar eindnoot20 | ||||||||||||||||||||||
‘Andere’ soldatenromansDe verwerking in romanvorm van de ervaringen van de gewone soldaat in Indië lijkt in de jaren vijftig te worden gedomineerd door Job Sytzens drie delen. De publiciteit werd niet verschaft door lovende recensies in de pers - die waren zuinig, naar oordeel en naar omvang. Langs andere weg slaagde uitgever Sijthoff er wel in aandacht, bekendheid en verkoopresultaat te verkrijgen. In onvermoede genres had Sytzen echter collega-auteurs, die buiten de publiciteit om een eigen en soms heel groot publiek bereikten. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||
Jac. Jonker voor zijn woonhuis in Wollongong, Australië.
In één bijzonder genre, dat van de pornografische verhalen, is eveneens het dagelijks leven van de Indiësoldaat vastgelegd - zoveel is af te leiden uit titels als Liefde en haat in de kampong en Seks, soldaten en sadisten. De auteursnaam Frank Keith is het pseudoniem van een Nederlander die over kennis van Indië en het soldatenbestaan van 1945 tot 1950 beschikte, en deze gebruikte om een serie van zes ‘realistische’, ronduit pornografische romans te schrijven die spelen tijdens de Japanse bezetting, de bersiap-periode en de dekolonisatiestrijd. Nadere gegevens over hem zijn niet bekend. Zijn boeken verschenen, waarschijnlijk eind jaren vijftig, in Den Haag bij Uitgeverij Lectura, waarover ook alle gegevens ontbreken. In de boekhandel werden deze boeken niet verkocht. De verspreiding zal langs andere kanalen zijn geschied, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||
bijvoorbeeld onder de toonbank bij tabakshandelaren. Ingrijpen van de politie was zeer wel mogelijk bij de bestaande zedelijkheidswetgeving.Ga naar eindnoot21 In een geheel ander genre - dat van de streekromans - zijn ook romans over soldatenervaringen in Indië te vinden. Streekromans vielen buiten de literaire canon, werden als oppervlakkig en voorspelbaar afgedaan en kregen geen aandacht, zeker niet in serieuze zin. Dat is onterecht, alleen al vanwege de ontzagwekkende oplagecijfers en de navenante invloed die de tekst met de daarin verwerkte boodschap moet hebben gehad op de lezers, van wie werd verondersteld dat zij overwegend vrouwen waren, van protestantse afkomst. Een van de bekendste schrijfsters - het genre telde vooral vrouwelijke auteurs - was Annie Oosterbroek-Dutschun (1918-1983), die debuteerde in 1950 en een zestigtal titels publiceerde waarvan omstreeks zeven miljoen exemplaren werden verkocht. Haar eerste boek Het Oever, eerste van de zesdelige reeks ‘Het geslacht van Marle’, haalde een oplage van zevenhonderdduizend exemplaren. Het boek is opmerkelijk goed geïnformeerd over Indische toestanden en verschaft een progressief perspectief. | ||||||||||||||||||||||
Tot slotMét Job Sytzen heeft dus in de jaren vijftig een aantal auteurs en genres het soldatenleven beschreven en daarmee voor de lezers een beeld vastgelegd van die koloniale oorlog. Wat zijn de maatstaven waarnaar deze moeten worden beoordeeld? Hun getrouwheid van weergave van de feiten en gevoelens? De literaire verdienste in de verwerking van de ingrijpende oorlogservaringen? En hoe passen deze publicaties in de Indisch-Nederlandse letterkunde, zoals die door Rob Nieuwenhuys in zijn eigenheid een plaats heeft gekregen in diens Oost-Indische Spiegel? Dat eigen karakter toont zich in een sociaal perspectief en in niet-literaire genres. In dat opzicht lijken de soldatenboeken te passen in de Indisch-Nederlandse letterkunde. Volgens Nieuwenhuys is deze militaire ervaringswereld neergelegd in boeken ‘die het midden houden tussen verslag en verhaal, tussen literatuur en journalistiek’. De auteurs hiervan - en hij veegt Hofwijk,Ga naar eindnoot22 De Gooyer,Ga naar eindnoot23 Van Maurik,Ga naar eindnoot24 VermeulenGa naar eindnoot25 en Sytzen op één hoop - hebben geschiedenis geschreven, maar geen literatuur. ‘De monotonie van deze verhalen waarin zoveel schokkends gebeurt, is opvallend. De talrijke clichés zijn evenzovele tekenen van schrijversonmacht’ en ‘het is soms moeilijk de aandacht bij al diezelfde gebeurtenissen en al diezelfde woorden te houden’. Maar de oorlogsveteranen zullen daarover volgens Nieuwenhuys | ||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||
anders denken, en voor hen zijn deze boeken bedoeld. Het ging om vele potentiële lezers en daarom moeten de uitgevers er brood in hebben gezien. Zijn dedain toont Nieuwenhuys als hij Sytzens ‘bijzonder populaire’ trilogie noemt, met zijn talrijke drukken en zelfs een omnibus, en de auteur betitelt als ‘de Jan de Hartog van onze militaire kruisvaart’.Ga naar eindnoot26 Voor Albert van der Hoogte - ‘van een ander soort en een betere kwaliteit’ - is er waardering, maar evenzoveel kritiek.Ga naar eindnoot27 Met dat al is het is nogal teleurstellend wat Nieuwenhuys heeft te zeggen over de soldatenromans. Het doet in het geheel geen recht aan de eigen positie en inhoud van de Indische bellettrie, die hij zelf met zo veel verve naar voren heeft gebracht. In het verzuilde Nederland was het schrijven, uitgeven en lezen van boeken een eigen activiteit van de zuil. Over de soldaat in Indië leverde de protestantse zuil zes titels. Met Sytzens boeken, die door de protestantse pers werden herkend als christelijk geïnspireerd, verdubbelde dat aantal bijna. Hierbij steekt het aantal katholieke publicaties mager af. De socialistische en communistische zuilen leveren geen enkele bellettristische titel op. Oosterbroek-Dutschuns De verte roept, uit de reeks over het geslacht van Marle, is de meest opmerkelijke titel van het protestantse zestal.Ga naar eindnoot28 De auteur bestrijkt alle controversiële onderwerpen uit de soldatenboeken en treedt ook buiten de vaste thema's van de onmiskenbaar protestantse tendens. Erkenning voor Oosterbroek-Dutschun was er maar zelden, zoals in een recensie in De Waarheid.Ga naar eindnoot29 Het is dan ietwat treurig dat een medium als Trouw er in zijn recensie niet in slaagde boven zijn elitaire preoccupaties uit te stijgen.Ga naar eindnoot30 Maar tienduizenden lezeressen en lezers hebben dat oordeel gelogenstraft door haar boeken te kopen en te lezen De drie boeken zonder een directe worteling in godsdienst of ideologie, die alle spelen in de laatste maanden van het Nederlandse bewind, delen ongeloof, desillusie, cynisme en onverschilligheid en hebben geen van alle een goed woord over voor het Nederlandse politieke beleid. Van der Hoogte's Het laatste uur (1953), wellicht het meest indrukwekkende van al deze boeken, is geen soldatenroman,Ga naar eindnoot31 maar door een paar erin opgenomen verslagen van een legerarts en een officier over dat soldatenleven wordt de intensiteit van het conflict navoelbaar. Vermeulens Dagboek van een halve mens (1951) is een boek vol pretentie en niet afkerig van sensatiezucht en effectbejag. Ondanks deze inhoud en een vakbekwame uitgever als Sijthoff werd het boek noch bekend noch veel verkocht. Aan deze titels kunnen nog twee verhalen worden toegevoegd, namelijk van A.L. Schneiders en Jan Eijkelboom.Ga naar eindnoot32 En tot slot is er dan W.F. Hermans met Ik heb altijd gelijk (1951), met een trauma in grootformaat.Ga naar eindnoot33 De beschrijving daarvan vormt een kunststukje van Hermans, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||
met zo veel overdrijving dat de geloofwaardigheid flink wordt aangetast. De opschudding rond de verschijning leidde tot hoge verkoopcijfers, en herdrukken tot op heden. Samen met Oosterbroek-Dutschun deelt hij die eer. Met dit al heeft een onderzoekje naar de auteur Sytzen mij geleid naar de opmerkelijke figuur van ds. Jonker. En zijn boeken leverden op hun beurt weer onverwachte en verrassende ontdekkingen op. Bij vergelijking met andere soldatenverhalen uit de jaren vijftig komen er volstrekt onbekende genres en titels bovendrijven die een eigen, ander en nieuw licht werpen op het leven van de gewone soldaat tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië. En die daarmee ook bijdragen aan het beeld van die soldaat na terugkeer in Nederland. | ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||
Harry A. Poeze (1947) was dertig jaar lang hoofd van de KITLV Uitgeverij, is nu nog senior onderzoeker bij het KITLV. Hij is daarnaast auteur van een aantal boeken en artikelen over het Indonesische nationalisme en de Indonesische Revolutie. De linkse beweging in Indonesië, met haar leider Tan Malaka, vormt daarbij een hoofdonderwerp. Twee titels zijn In het land van de overheerser. Indonesiërs in Nederland 1600-1950 (1986) en Verguisd en vergeten. Tan Malaka, de linkse beweging en de Indonesische Revolutie, 1945-1949 (2007). |
|