Indische Letteren. Jaargang 34
(2019)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| ||||
Lust en liefde bij Du Perron
| ||||
[pagina 185]
| ||||
De jonge Arthur Ducroo in IndiëEerst terug naar Het land van herkomst, met name naar die passages waarin de erotiek een rol speelt. In hoofdstuk 16, ‘Laatste tijd op Balekambang’, vertelt Arthur Ducroo over zijn fantasierijke speelkameraadje Enih, en dan zegt hij: Toen ik ouder werd en de sexualiteit mij lijflik begon te plagen, stelde ik mij voor dat ik op Enih zelf verliefd werd; ook dit begon met het poppetjesspel, één pop moest zij nu zelf zijn, al was het een dame uit een modekatalogus, en een was ik, en deze twee poppetjes liet ik, ondanks haar lachend protest, trouwen. Op een dag stelde ik haar voor om werkelik te trouwen; zij begreep dadelik wat ik bedoelde maar zei dat er nergens plaats voor was. Ik stelde allerlei plaatsen voor, tot een kuil toe aan het strand; ze zei me toen dat het onmogelik was omdat ik onbesneden was en voor haar dus gelijkstond met een Chinees.Ga naar eind2 Uit deze passage blijkt dat Enih nog wat rijper was dan Arthur. Deze heeft waarschijnlijk tegenover haar het woord kawin gebruikt, wat zowel trouwen betekent als gemeenschap hebben. Enih houdt het op de laatste betekenis, maar wijst Arthur af omdat hij, als blanke jongen, niet besneden was. Van de weeromstuit gaat Arthur dan fantaseren over de Europese meisjes van zijn lagere school in Soekaboemi, waar hij als acht- en negenjarige lessen had gevolgd tijdens enkele verblijven van zijn moeder in het bergstadje. Maar die meisjes waren onbereikbaar. Als kleine blanke jongen op het afgelegen Balekambang, aan de zuidkust van Java, leefde Arthur zo ongeveer als inlander met de inlanders. Daar, in een prauwenloods, had de 24-jarige aristocratische Javaan Ading hem uitgelegd wat een man en een vrouw moesten doen als zij ‘één lichaam wilden vormen’.Ga naar eind3 Ducroo's eerste ‘lessen in de sexologie’ hadden geen praktisch vervolg gekregen, maar als hij veertien jaar oud is, begint de erotiek een dwingende rol te spelen. Een van de meer bekende passages uit Du Perrons roman is die waarin de maagd Trude, zestien jaar oud, zich voor Arthur ontbloot en bereid is verder te gaan dan dat. De desbetreffende passage luidt als volgt: Trude's lichaam was welig en bruin als dat van een inlandse vrouw, maar langer; zij strekte zich eerst helemaal achterover, daarna ondernam zij het mij mijn kalmte te doen verliezen omdat ik mij bespiegelend bleef uitlaten en geen wilde gebaren maakte. Zij deed het, zeggend: - Zo zou ik doen als ik een slechte vrouw was. - Zij kwam inderdaad een heel eind en de middag vloog om; ik vroeg haar tenslotte of ‘het kon’ en zij antwoordde dat zij werkelik nog maagd was en het | ||||
[pagina 186]
| ||||
dus niet wist. Ik sprong opeens het bed uit en moest om dit te doen mij lostrekken uit haar armen; ik rende naar de badkamer, bleef een halfuur onder een striemende douche staan, kleedde mij daar verder aan en fietste dan zo hard ik kon de stad in; ik dacht dat zij nog altijd in bed lag en wilde haar vooral niet meer zien voor ik 's avonds weer thuis zou komen.Ga naar eind4
Julie van Lennep (‘Trude’) in 1917. Collectie Du Perron, Alphen aan den Rijn.
In zijn toelichtingen bij het zogenaamde Greshoff-exemplaar van Het land van herkomst heeft Du Perron bewust verzwegen wie voor Trude model had gestaan, maar in een brief aan Bep vertelt hij het gewoon: zij was Julie van Lennep (1897-1956), de Euraziatische dochter van buurman en huisvriend E.D.G. van Lennep (1856-1934). Als je dit weet, wordt meteen de volgende passage duidelijker: Mijn vader zei mij later dat hij altijd een uitgesproken afkeer had van maagden en ik heb deze afkeer later bij mijzelf waargenomen, maar ik dacht toen ook aan het verraad tegenover haar vader, die mij altijd zo joviaal bij zijn dochter had vertrouwd; in plaats van dit vertrouwen op te vatten als een soort minachting waarover men zich juist zou moeten wreken, miste ik, kleine Indiesman, voor deze daad de durf en de vrije geest die in Europa iedere intellektuele krullejongen voor het rapen heeft. En toch kan ik zelfs nu niet zeggen dat ik betreur niet wereldwijzer te zijn opgetreden.Ga naar eind5 Het Indische kind is vroegrijp, maar Arthur Ducroo was meer terughoudend en schroomvallig dan zijn vrienden Arthur Hille en Eelco en Taco Odinga. Hij mag pas meedoen aan hun libertijnse expedities in de inlandse kampongs nadat hij zich heeft overgegeven aan wat de verteller noemt ‘de banaliteit van een inwijding door de eerste de beste’.Ga naar eind6 Hij pikt daartoe een inheense prostituee op van de straat; via een openstaand raam gaan zij zijn kamer binnen en de daad wordt verricht. Vanaf dat moment mag Arthur mee op de expedities van zijn kornuiten. De verteller zegt hierover: ‘Bij hem en bij alle anderen uit mijn vriendenkring waren deze expedities, met meer of minder appetijt voor de vrouwen zelf, toch in de eerste plaats bevredigend voor de brani.’Ga naar eind7 Arthur maakte zijn behaalde diploma waar. | ||||
[pagina 187]
| ||||
An van Padalarang, ‘een courtisane van betekenis’. Collectie Du Perron, Alphen aan den Rijn.
Het meest treffend aan deze ‘libertinage’ is dat deze geschiedt met inheemse vrouwen, en dat het minder ging om de lust dan om de durf. We stuiten hier op een merkwaardige koloniale schizofrenie: terwijl deze Indische jongens het bed deelden met inheemse prostituees, bleven zij romantisch verlangen naar Europese meisjes, met wie ze slechts idealistisch konden minnekozen. De enige uitzondering op dit gevoel wordt gevormd door An van Padalarang, ‘een courtisane van betekenis’,Ga naar eind8 maar zij is dan ook een Euraziaat, evenals Julie van Lennep. Zij wordt in de roman aldus geïntroduceerd: ‘Zij heette Onnie en werd An genoemd; zij zei dat zij 19 was en was misschien 24; lang, recht, met een scherp profiel dat zij zeker aan haar europese vader dankte maar dat haar een arabies karakter gaf, verschilde zij van al de anderen.’Ga naar eind9 In 1919 diende zich een Europees meisje aan waar Eddy verliefd op werd en dat zijn romantische gevoelens ook beantwoordde. Zij heette Hetty Pino (1897-1948). Ze had Eddy ontmoet in Tjitjalengka, maar ging al snel naar Malang, waar zij een baantje had aangenomen als onderwijzeres. Zij wisselden hartstochtelijke brieven met elkaar: die van haar uiterst dwepend, die van hem bij uitstek literair. Hij sprak in zijn brieven zelfs over trouwen, want volgens zijn hoge opvatting van de Liefde zou hij met die ‘Ene’ die op zijn pad was gekomen, een huwelijk sluiten. Maar toen het erop aankwam, ging hij niet in op Hetty's smeekbeden om naar Malang te komen, en werd hij reporter. Hetty op haar beurt vond weldra in haar nieuwe omgeving een andere aanbidder. Na wat liefdesverdriet, zo romantisch, volgde in de laatste twee maanden van Eddy's verblijf in Indië een ‘hernieuwde libertinage’Ga naar eind10 met inheemse vrouwen, en op 3 augustus 1921 ging hij met zijn ouders scheep naar Europa. | ||||
[pagina 188]
| ||||
Foto's van An van Padalarang, uit het eerste album (1899-1821) van E. du Perron. www.eduperron.nl.
| ||||
[pagina 189]
| ||||
Foto van E. du Perron (1899-1940), uit zijn eerste album (1899-1821). www.eduperron.nl.
Foto's van An van Padalarang, uit het eerste album (1899-1821) van E. du Perron. www.eduperron.nl.
| ||||
[pagina 190]
| ||||
Jacht op de EneDe familie vestigde zich in Brussel, waar Eddy dan toch werkelijk de vrouw van zijn leven zou moeten vinden, een Europese vrouw met cultuur, een Muze. Hij meende die vrouw gevonden te hebben, toen hij op 30 november 1921 in een Brusselse salon de knappe Clairette Petrucci (1899-1994) tegenkwam, dochter van een Italiaanse kunsthistoricus en een Vlaamse. Hij was als door de bliksem getroffen. Maar hoewel Clairette wel degelijk gecharmeerd was van de geobsedeerde Indischman, hield zij hem op gepaste afstand. Het werd een hopeloze onderneming, die zich jaren heeft voortgesleept en die Du Perron met bitterheid zou vervullen. We hebben aan deze obsessie niettemin de roman Een voorbereiding, een hoofdstuk in Het land van herkomst en een heel pak brieven te danken. Het slachtoffer van de afwijzing door Clairette was de Zwitserse Julia Duboux (1897-1970), die, lijdend onder een liefdeloos huwelijk, open stond voor Eddy's avances en zelfs voor hem van haar echtgenoot scheidde. Maar de moraal schreef voor dat zij eerst met elkaar zouden trouwen voordat er een fysieke invulling aan hun verhouding werd gegeven. Ook aan Julia schreef Eddy vele brieven, hij in Brussel, zij in Lausanne - het leek wel een herhaling van het geval met Hetty Pino, zij het dat hij Julia wél opzocht. Alleen was er in zijn houding iets veranderd: de lezing die Arthur Ducroo ervan geeft, is dat hij na de mislukking met de Brusselse schone het Europese spel was gaan meespelen. Dat wil zeggen dat al zijn romantische aanvechtingen een zodanige knauw hadden gekregen, dat hij koos voor het ‘nieuwe leven van libertinage’, met vrouwen van minder standing.Ga naar eind11 In een dagboekaantekening voor Bep de Roos zou hij later schrijven dat Clairette een ‘grote liefde’ was en Julia een ‘halve grote liefde’. Zijn houding tegenover Julia was heel dubbel: enerzijds hield hij er rekening mee dat zij uiteindelijk met elkaar zouden trouwen, anderzijds zweeg hij over het feit dat hij bij de bediende van zijn moeder een kind had verwekt. Uiteindelijk stuurde hij haar toch een foto op van zichzelf met baby Gille, en tegelijk vroeg hij wanneer ze elkaar weer konden ontmoeten. Julia kon niet anders dan hem vragen haar sympathie over te brengen aan de moeder van het kind. In de weergave in Het land van herkomst geeft Julia's alter ego Denise als commentaar dat Arthur van het leven één spelletje maakt.Ga naar eind12 Du Perron noemde deze periode, waarin het cynisme de boventoon voerde, zijn ‘komedietijd’. In een van de gesprekken met Héverlé zegt deze dat er in een relatie, ook als deze louter seksueel is, toch altijd een menselijke verhouding bestaat.Ga naar eind13 Ducroo geeft toe dat hij de dupe was geworden van de rol die hij wilde spelen. Het kwam hem wel goed uit dat zijn vrien- | ||||
[pagina 191]
| ||||
den hem zagen als ‘de planterszoon die de dood aan “intellektuele vrouwen” had gezien.’ En hij vervolgt: ‘Ik kon met al wat daarnaar zweemde alleen maar praten, en meestal zelfs dat niet. Inderdaad, iedere keer dat ik met een vrouw te doen kreeg die duidelik méér bood dan een lichaam, verliep onbevredigend.’Ga naar eind14
Julia Duboux, circa 1924. Collectie Du Perron, Alphen aan den Rijn.
In november 1928 schikte Du Perron zich in een huwelijk met de moeder van zijn zoon, de mijnwerkersdochter Simone Sechez (1907-1990), niet uit liefde maar uit medelijden, omdat zij na een ingrijpende operatie geen kinderen meer kon krijgen. Intussen zorgde zijn moeder voor haar kleinzoon en werd Simone de ‘meid van haar eigen kind’, als het ware een transpositie van een feodaal Indisch patroon. Het is niet verwonderlijk dat Du Perrons huwelijk met Simone geen succes werd, want ergens bleef er iets schrijnen, om een Costeriaans woord te gebruiken. | ||||
Elisabeth de RoosMaar ineens sloeg de bliksem toch nog in, namelijk toen Du Perron op 22 februari 1931 bij Menno ter Braak in Rotterdam kennismaakte met Elisabeth de Roos (1903-1981), die de laatste hand legde aan haar proefschrift. Hij bood haar zijn diensten aan als bemiddelaar voor het vinden van een betrekking na haar promotie, en daarmee begon een correspondentie die, althans van zijn kant, steeds inniger werd en ook steeds indringender, met diepgravende analyses van haar en van zichzelf. Bep kwam een keer in het Château de Gistoux logeren, maar van meet af aan boterde het niet tussen haar en Eddy's dominante moeder. Du Perron stoorde zich eraan dat Bep zich zo richtte op haar vader, pas weduwnaar geworden, met wie zij naar zijn smaak veel te veel tijd doorbracht. In ‘Liefde met Jane’ heet het: ‘het was alsof | ||||
[pagina 192]
| ||||
ze getrouwd was’. Maar uiteindelijk kwam hij als overwinnaar uit het strijdperk van de liefde, dat zich mede in hun correspondentie manifesteerde. Tijdens een logeerpartij in Voorburg, die op 9 september 1931 begon, werd hun relatie beklonken. Niet dat daarmee alles gezegd was, neen, nu begon het pas. Eddy liet Bep weten dat hij niet hield van liefde met protocol, dat wil zeggen: hij had een hekel aan de rituelen die sommige geliefden en public vertonen. Hun liefde ging alleen hun beiden aan. Met deze opvatting zou hij spoedig in conflict komen met Beps meer bourgeoise opvattingen over ‘hoe het hoort’.
Elisabeth de Roos, circa 1932. Foto: Studio Wagram, Brussel. Collectie Du Perron, Alphen aan den Rijn.
Er was tussen beiden een groot verschil in opvoeding en in karakter: volgens de oude temperamentenleer van Hippocrates zou je Du Perron cholerisch kunnen noemen en Elisabeth de Roos flegmatisch. Zij waren zich beiden sterk bewust van dit verschil, dat de nodige conflictstof in zich borg. Maar als om Bep gerust te stellen schreef Eddy haar op 2 september 1931 dat haar ‘Angelsaksische rust’ hem ‘het prettigste leek om naar toe te gaan’ - vanuit zijn hopeloze situatie met Simone. Dat Angelsaksische van Bep kleefde haar aan omdat zij tussen september 1929 en medio juli 1930 een jaar in Londen had doorgebracht. Elisabeth de Roos kwam uit een ruimdenkend kunstminnend gezin in Voorburg. Haar ouders gaven haar en haar vier jaar jongere broer Bob alle ruimte om zich te ontwikkelen. In 1921 - zij was achttien - was zij naar Amsterdam getrokken. Door haar frêle schoonheid, die vaak werd geassocieerd met het uiterlijk van Virginia Woolf, trok zij de aandacht van menigeen in het artistieke milieu waarin zij terecht was gekomen. In 1925 stond zij bekend als de Muze van De Vrije Bladen. Later stonden haar ouders haar en haar broer Bob buitenlandse verblijven toe van een jaar, in alternerende jaren. Tijdens haar Londense verblijf had zij een verhouding met een man die ze ‘nr. 7’ noemde, en ook de hoogleraar Pieter Geyl - what's in a name? - zag haar wel zitten - | ||||
[pagina 193]
| ||||
maar zij hem niet.Ga naar eind15 Haar broer Bob sprak, met een voorschot op wat komen ging, van nummer 10 min 3. Met andere woorden: Bep behoorde tot die moderne onafhankelijke vrouwen die het erotische veld verkenden en die Eddy du Perron in Het land van herkomst associeert met de vrijblijvende contacten in sociëteit De Put, oftewel De Kring. Je zou zeggen: hij hield er een dubbele moraal op na, maar dat hij uit verantwoordelijkheidsbesef met Simone was getrouwd, geeft ook een wending te zien in zijn leven. In zijn gesprek met Wijdenes zegt Arthur Ducroo over dit huwelijk: ‘Reaktie tegen mijn eigen Put-kant toch ook.’Ga naar eind16 In Londen ontmoette Bep de Amerikaanse schrijfster en mijningenieur Emily (bijgenaamd Mickey) Hahn (1905-1997), een avontuurlijke vrouw met een energiek schrijftalent en een groot gevoel voor humor, die vele aanbidders had en de minnaars aan elkaar reeg. Op 25-jarige leeftijd had zij haar eerste boek gepubliceerd, het ironische Seductio ad absurdum. The Principles and Practices of Seduction. A Beginner's Handbook. Hierin beweert zij onder meer: ‘The predatory instinct of humanity is not confined to the male.’ In een brief aan haar ouders van 28 maart 1930 schrijft zij: ‘I had dinner last night with Lise de Roos - that's my Dutch friend - and she said that it was a melancholy fact that the more one loves someone, the more one must convert him or her to all one's own ideas. Which is true and a big argument against love, but not evidently, a crushing one. People go on loving people, and interfering, and quarrelling; don't they?’ | ||||
Het strijdperk van de liefdeDe liefde blijft altijd een strijdperk, dat had Mickey Hahn goed gezien. En in 1931 was Eddy du Perron met open vizier in dat strijdperk getreden. In ‘Liefde met Jane’ schrijft hij: ‘Ik liet mijn liefde gelden die alles aanvaarden moest en het werd het geduld van den ridder uit de tijd van de cours d'amour - geen twintigste-eeuwers met gelijke rechten voor man en vrouw, maar sir Lancelot en zijn Dame.’ Misschien was Bep de Roos in 1931 toe aan een wending in háár leven, want toen de kogel eenmaal door de kerk was, zei ze tegen haar geliefde: ‘Je hebt alle rechten’. Voor Du Perron was dit echter niet genoeg, het was te rationeel; hij miste het gevoel, en bovendien had zij zich een keer laten ontvallen: ‘Liefde komt maar eens’. Zij doelde daarmee op de latere acteur en regisseur Johan de Meester jr. (1897-1986), een soort Harvey Weinstein avant-lalettre, met wie zij in 1927 enige tijd verkering had gehad. Zij had dit beter niet kunnen zeggen, want dit ene zinnetje heeft doorgewerkt, en jaren later bij Du Perron | ||||
[pagina 194]
| ||||
geleid tot een steeds dieper invretend complex, waardoor hij zich wilde wreken op dit fantoom uit Beps verleden. Er wordt dan altijd gesproken van Du Perrons retrospectieve jaloezie, maar die jaloezie gold met name Johan de Meester en niet zozeer de andere minnaars. Aanvankelijk was er alleen de wrevel over Beps flegmatische natuur. In ‘Liefde met Jane’ zegt hij daarover: Wilde zij een verhouding die alleen maar troostend was. Kameraadschap tegenover het leven, enz. - Of had zij alleen maar geen élan meer? [...] Ik wist (voelde) na twee dagen dat ik van haar hield, dat het alleen maar alles kon zijn. Onverschillig in welke vorm; want men accepteert dan alles. Ook de troostvorm zou ik hebben geaccepteerd. Latere jaloezieën, tyrannieën, als het ‘in elkaar opgaan’ steeds vollediger wordt, als alleen het verleden hindert, omdat het niet ongedaan te maken is, telt dan niet; dan is er nog zoveel te veroveren. We kunnen nog verder gaan psychologiseren. Op 22 april 1932, een kleine maand voordat Bep en hij met elkaar in het huwelijk traden, schreef Eddy haar vanuit Gistoux, als om haar te waarschuwen: ‘Er zijn dingen die Edje, als hij van jou moet houden op zijn manier, niet “even corrigeeren” kan: ik kan niet 1 M. 85 worden en ik kan niet van je houden als een beheerschte Noorderling, Angelsaks of Hollander, die zijn gevoel, en zijn wrevel over het remmen van dat gevoel, het eene al even goed als het andere verbergen kan.’ Kortom, telkens opnieuw speelt het verschil in temperament een rol. Het verschil in lengte staat hier ook voor het verschil tussen noord en zuid. Eddy's volwassen lengte was 1 meter 66; Bep was een stuk langer dan hij. Een paar dagen eerder had hij haar geschreven: ‘Jammer dat ik wel de analyseerwoede heb van het “latijntje”, maar daaronder het stomme gevoel misschien van het “Indischmannetje”.’ En op 26 maart 1934, als ze het beroerd hebben door de economische crisis en het fantoom weer zijn akelige kop heeft opgestoken, schrijft hij Bep, die uitrust bij haar vader in Voorburg: Ik houd van je met een intensiteit die eigenlijk nog altijd erg slecht het nabijzijn van andere dingen verdraagt; als mijn intensiteit die dingen niet aantast, keert ze zich tegen mijzelf. Ik kan me soms, terwijl je vlak naast me bent en je van jouw kant misschien op de compleetste manier in harmonie met mij voelt, erg ver van je af voelen: en ik kruip dan weg in de begrippen die me van je scheiden, dat ik maar een ‘Indische jongen’ ben; dat ik eigenlijk niet de man ben die jij noodig hebt; dat sinds het geld er niet meer is, dit practisch iederen dag be- | ||||
[pagina 195]
| ||||
wezen wordt; dat ik niet eens in staat ben om je een leven te bezorgen dat jou waardig is. Het thema van het verlies van een economische bestaansgrond na de dood van Ducroo's moeder komt naar voren in hoofdstuk 26, ‘De kwelling’. En die kwelling verschoof soms van het maatschappelijke terrein naar dat van de liefde. Telkens kwam Du Perron erop terug, meteen al in het eerste hoofdstuk van zijn roman: het was zijn ‘woede tegen elk geheim gebied dat de ander met nog een ander zou kunnen delen.’Ga naar eind17 Vanuit een romantisch gevoel, dat door zijn Indische achtergrond werd gevoed, verzette hij zich tegen de opvatting van de verlichte burger dat je ieder zijn vrijheid moet gunnen. De relativerende Wijdenes behoort tot dit mensentype en voegt Ducroo dan ook toe: ‘Je zult ondergaan aan je romantiek.’Ga naar eind18 Dan begreep Héverlé hem beter, toen hij, in een lang gesprek over trouw en liefde, zei: ‘Komplexen, klieren, sekreties, hormonen, demonen, het enige wat ik boven het andere stel is het meest konkrete. Maar demonen zijn soms erg konkreet voor me, ik heb niet voor niets vellen ermee volgetekend!’Ga naar eind19 En Arthur Ducroo vervolgt: Ik bezit een vel van deze krabbels, met als voornaamste demon een zaagduivel, langgerekt en op dunne poten, met een slurfachtig uitsteeksel op een kattekop en de getande rug van een kameel-kameleon. - Ik voel er ook veel voor, zeg ik, en de taal brengt ons wel waar wij willen. Zaagduivels en prikkelgeesten, geest van zout en zoutdemonen; hormodemonie, hormonomanie in één woord. Héverlé, als de mensen weer zullen lachen om dit medicijnmannen-panteon, zullen ze nog altijd de demon van de crime passionnel niet hebben uitgeroeid.Ga naar eind20 En zo zijn we weer terug bij de thematiek van de jaloezie, al dan niet retrospectief. | ||||
BesluitTen slotte: hoe stond het met de erotiek in Eddy's relatie met Bep? In ‘Liefde met Jane’ schrijft Du Perron: ‘Met mij is de erotiek “sans recul” geworden, zoals Jane zelf zegt; het enige voor is een werkelike, een vanzelfsprekende maar daarom diepere compliciteit.’ Sans recul, dat betekent zonder terugslag, dus ook zonder concurrentie. Alleen die compliciteit, daar moest nog aan gewerkt worden. Gaandeweg zijn huwelijk constateert Du Perron dat de toon van zijn geliefde in haar brieven aan hem warmer wordt. | ||||
[pagina 196]
| ||||
In oktober 1936 vestigen zij zich met hun zoontje Alain in Indië, waar Eddy graag de herinneringsplaatsen van zijn jeugd bezoekt. Hun financiële situatie blijft precair, maar is door de meerdere mogelijkheden toch wat gunstiger dan in Parijs. Beiden publiceren nog in Nederlandse dagbladen en Eddy krijgt op een gegeven moment een letterkundige kroniek in het Bataviaasch Nieuwsblad. Bep geeft soms een lezing voor de microfoon van de NIROM en in de zomer heeft zij tijdens de eindexamens van de middelbare school een baantje als gecommitteerde in Bandoeng. Tot besluit citeer ik een passage uit Du Perrons brief van 9 juni 1937, als hij terug is in Tjitjoeroeg nadat hij in Bandoeng en omgeving een weekend heeft doorgebracht met Bep, die daar enkele weken verblijft als gecommitteerde van de eindexamencommissie van de HBS. Deze brief is illustratief voor hun gerijpte verhouding: de Ene die Du Perron uiteindelijk had gevonden, was behalve zijn echtgenote ook zijn minnares: Wat was het mal in Tjitjalengka, en poover! Toch zal ik dien Zondag niet gauw vergeten, met die tulbanddragers op de spookplek in onze oude voorgalerij! En dat kerkhof, vrijwel onveranderd (alleen de sampeu's, die lieve plantjes, waren vroeger hooger, herinner ik mij nu). Als we daar gef. hadden, zou het aardig zijn geweest voor de herinnering. Maar wat we nu gedaan hebben - thuis - was 1000 x beter en heb ik in al mijn botten meegenomen naar hier. [...] Ik zie je voortdurend nog. En te denken dat diezelfde lieve lange vrouw - ‘een echte lady’, zei iemand die je kende (?) aan Jansen - daar nu politieagent moet spelen in de klas! Dat is de Maatschappij - als je een mannetje hebt als ik. | ||||
Bibliografie
| ||||
[pagina 197]
| ||||
Kees Snoek (1952) is hoogleraar Nederlandse literatuur en cultuurgeschiedenis aan de Sorbonne te Parijs. Hij doceerde Nederlands in de Verenigde Staten, Indonesië, Duitsland, Nieuw-Zeeland en Frankrijk, publiceerde onder meer de biografie E. du Perron. Het leven van een smalle mens (2005) en de bloemlezing O God, er is geen God! Multatuli over geloof en godsdienst (2008). Hij werkt thans aan een biografie van Sjahrir en de uitgave van diens brieven aan Maria Duchâteau (1932-1940). |
|