Indische Letteren. Jaargang 34
(2019)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |||||||||||
Onder de Gordel van Smaragd
| |||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||
Itih, de echtgenote van Walraven, op de pasar van Malang met v.l.n.r. Maarten, Jaap, Wim jr., Anna en Lies. Collectie Frank Okker.
| |||||||||||
Ouwe GeurtEen van die militairen was Walraven, die zich in 1915 in Nederland als telegrafist bij het Koninklijk-Nederlandsch Indisch Leger had aangemeld. Vervolgens bracht hij drie jaar door op de basis Tjimahi waar hij, net als de andere soldaten, in de barak ‘twee vierkanten meter van God's aarde’ bezet hield. Die periode in het leger bestond in de beleving van Walraven vooral uit geduldig wachten. Hij maakte lange tochten door de mooie natuur van de Preanger, las stapels boeken in het Militair Christelijk Tehuis, dat gedreven werd door Ouwe Geurt, en als belangrijkste... hij ontmoette er Itih.Ga naar eind2 Zij werkte als ongeveer achttienjarige in een tamelijk vervallen toko op de legerbasis. Ondanks haar jeugdige leeftijd had Itih op dat moment al een huwelijk achter de rug. Zij werd op haar zestiende uitgehuwelijkt aan Oemar, een telg van een familie die een groot eethuis bezat. Itih moest lange dagen in de keuken van die wa- | |||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||
roeng werken en raakte ook al spoedig zwanger. Dat werk viel haar in die toestand te zwaar. Ze keerde ziek naar haar ouderlijk huis terug, waar ze van een kind beviel dat kort na de geboorte overleed. Sinds die tijd stond ze in het winkeltje van haar oom. Walraven komt er vrijwel dagelijks koffie drinken, die hem bij Itih beter smaakt dan elders. Hij beschrijft de jonge Soendanese vrouw als ‘klein, tenger’ en mager. ‘Haar hoofd leek te groot voor haar dunne halsje, als zij rechtop stond achter het rijtje stopflesschen op de kleine stellage.’ Al spoedig ontstaat er een toenadering tussen hen. Walraven verplaatst de sigaren die Itih rustig had laten staan onder een lek in het dak, en zij bereidt voor hem een koek van geraspte cassave. Eenmaal probeert hij met een vingertop onder de witte kabaja haar borst aan te raken. Itih reageert onmiddellijk. ‘Tidak boleh’ (dat mag niet), zegt ze bestraffend. Walraven waardeert het dat zij zo volkomen zichzelf kan blijven in de betrekkelijk verdorven wereld van de garnizoensplaats.Ga naar eind3 | |||||||||||
Een man die ze amper kentWanneer Walraven na zijn diensttijd als boekhouder in dienst treedt van de Oliefabrieken Insulinde in Banjoewangi, helemaal aan de andere kant van Java, blijkt na enkele maanden dat Itih hem niet vergeten is. Hij stuurt een bedrag van vijfentwintig gulden naar een vriend in Tjimahi, die haar op de trein naar Soerabaja zet. Itih, die haar geboortestreek nog nooit verlaten heeft, legt in twee dagen tijd ruim achthonderd kilometer af op weg naar een man die ze amper kent. Bij het weerzien op het station zijn ze beiden verlegen met de situatie. ‘Hier ben ik’, zegt Itih. ‘Ja, dat zie ik’, reageert Walraven en hij neemt haar mee naar zijn huis. 's Avonds geeft hij haar geld voor de terugreis, maar ze zal hem niet meer verlaten. Tussen 1919 en 1933 krijgen ze acht kinderen, vijf meisjes en drie jongens. Na de geboorte van hun eerste zoon, Wim junior, in juni 1922, trouwen ze. Walraven wilde hun relatie al eerder formaliseren, maar Itih hield jarenlang de boot af, omdat ze uit de praktijk wist dat veel Europese mannen hun inheemse vrouw verstootten. En als getrouwde vrouw zou ze niet kunnen terugkeren naar haar kampong. In werkelijkheid kregen Walraven en Itih negen kinderen, want in het voorjaar van 1929 werd in Lawang een zoon geboren die kort na de geboorte overleed. Maar Walraven, die in zijn lange Indische brieven aan familie en vrienden graag over zijn verleden op Goeree-Overflakkee schrijft, schuwt de onderwerpen die hem hevig aangrijpen. Alleen in een artikel over de periode dat hij met zijn gezin te midden van | |||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||
de bergen in Lawang woonde, vermeldt hij terloops dat hij in die plaats een heel klein stukje grond bezit.Ga naar eind4 Hij doelt daarmee op het graf van zijn zoontje, dat hij ieder jaar op diens sterfdag zal bezoeken.
Omslag van het aan Willem Walraven gewijde nummer van het maandblad Oriëntatie van augustus-september 1949, geredigeerd door Rob Nieuwenhuys. Particuliere collectie.
Ondanks of dankzij die treurige gebeurtenis hadden Walraven en zijn Soendanese echtgenote een hechte relatie. Als biograaf van de schrijver wilde ik destijds echter ook weten met welke vrouwen hij contact onderhield voordat hij naar Nederlands-Indië vertrok. Dat was niet zo eenvoudig. Allereerst schreef Walraven, zoals al eerder bleek, slechts zeer sporadisch over kwesties die hij als te gevoelig beschouwde. Daarnaast moest hij rekening houden met de jaloezie van Itih. Zij kon buitengewoon argwanend reageren als hij goed overweg kon met andere, in haar ogen intelligentere, vrouwen, zoals de schrijfster Beb Vuyk. Maar ze was ook afgunstig op de vrouwen uit zijn Europese verleden. | |||||||||||
Dochter van een bierbottelaarBij zijn kinderen bleek niet veel over dit onderwerp bekend, maar helemaal onwetend over de vroegere geliefdes van hun vader waren ze beslist niet. Zo had Walraven tegen zijn oudste dochter Non gezegd dat zij in geval van nood contact moest opnemen met een zekere mevrouw Van Baarle in Rotterdam. Het ging hier niet om een oppervlakkige kennis, want Walraven werd elke dag aan haar herinnerd als hij zijn bijbel opensloeg. Daarin stak een kaartje met paarse viooltjes waarop hij haar naam had geschreven. Deze Geraldine Wilhelmina Vreesen, de dochter van een bierbottelaar, was negentien jaar oud toen Walraven eind 1907 in Rotterdam kwam wonen; ze was dus ruim een jaar jonger dan hij. Kennelijk bleef hij contact met haar houden nadat hij twee | |||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||
jaar later naar Canada was geëmigreerd. Hij was in elk geval op de hoogte van haar huwelijk met Wilhelm Louis van Baarle, dat in november 1912 plaatsvond. Samen met deze eigenaar van een Rotterdamse was- en strijkinrichting kreeg ook zij, tussen 1914 en 1935, negen kinderen. Afgezien van dat kaartje bleef Walraven ook op een andere wijze verbonden met Geraldine. Hij gaf haar naam aan zijn oudste dochter, die hij geruime tijd Dina noemde, voordat haar roepnaam Non werd. Ik heb veel moeite gedaan om een van de kinderen van het echtpaar Van Baarle op te sporen, maar dat bleek in de tijd dat Google nog niet bestond, vergeefse moeite. Pas na het verschijnen van mijn biografie ontving ik een brief van de jongste zoon uit het Limburgse Mook. Hij bevestigde de relatie van zijn moeder met Walraven. Deze keel-, neus- en oorarts woonde, misschien niet helemaal toevallig, aan het Dirk Ockerpad, maar dit terzijde. Itih wist wel dat Walraven hun oudste dochter naar een vroegere vriendin had genoemd. Uit zijn brieven aan familieleden komt naar voren dat hij een verhouding heeft gehad met een schippersdochter. Dat meisje raakte zwanger van hem en kreeg een dochtertje, dat zes weken na de bevalling overleed. Itih dacht waarschijnlijk dat Geraldine dat schippersmeisje was en zag hierin een opvallende parallel met haar eigen, eerste huwelijk, waarin ook zij een kind had verloren. | |||||||||||
Twee vriendinnenMaar Geraldine was helemaal geen schippersdochter en uit Walravens brieven blijkt dat die relatie zich vóór zijn vertrek naar Rotterdam heeft afgespeeld, en wel in zijn geboortedorp Dirksland op Goeree-Overflakkee. Waarschijnlijk durfde Walraven de jaloerse Itih niet te vertellen dat hij in Nederland twee vriendinnen had gehad. Bij mijn speurwerk naar de identiteit van het schippersmeisje kon ik profiteren van de uiterst besloten gemeenschap die Dirksland zo lang geweest is. Annie van Geel, een nicht van Walraven, en de kleinkinderen van hun vroegere buren wisten zo'n negentig jaar later nog precies wat zich rond de kruidenierswinkel aan de Straatdijk had afgespeeld. Zij onthulden mij ook de naam van het schippersmeisje: Anthonia Okker. Helemaal verrast door het opduiken van mijn eigen naam was ik niet, omdat in Dirksland al eerder de naam van de schipper Pleun Okker naar voren kwam. Of er sprake is van een familierelatie, weet ik niet en de voornaam komt mij evenmin bekend voor. De verhouding tussen de bijna twintigjarige Willem Walraven en de bijna drie jaar oudere Anthonia liep stuk door het ingrijpen van zijn moeder, trouwens ook een | |||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||
schippersdochter. Zij zorgde ervoor dat het meisje uit Willems omgeving verwijderd werd. Die moeder was klein van gestalte, maar zeker honderd kilo zwaar en in haar eigen woorden niet omver te slaan met een telefoonpaal. Ze wilde waarschijnlijk niet dat haar oudste zoon zou trouwen met een meisje uit een familie die veel strenger gelovig was dan de liberale Walravens. Als trotse vrouw waakte zij ervoor dat er in het benepen dorp over haar gezin geroddeld werd. Anthonia werd naar Rotterdam gestuurd, waar zij als dienstbode ging werken. Op dat moment was zij al zwanger van Walraven, maar het blijft de vraag of hij dat destijds wist. Hoewel Walraven vier maanden later ook naar Rotterdam vertrok, wijst niets erop dat zij elkaar nog ontmoet hebben. In maart 1908 beviel Anthonia aan boord van het schip van haar broer Dirk Jan van een dochtertje, dat zij Maria Elisabeth noemde, naar haar eigen moeder. Haar broer zorgde voor de aangifte, die hij angstvallig buiten Dirksland deed, in Klundert. De volgende maand zou het meisje al overlijden. Ook Anthonia is niet oud geworden, zij overleed ruim vijf jaar later.
Madelon Székely-Lulofs en László Székely op een rubberplantage in Deli. Particuliere collectie.
Walraven zou zijn moeder de mislukking van die jeugdliefde nooit vergeven. Ook moet hij nadien van het kind op de hoogte zijn gebracht. Toen Itih op 18 maart 1927, | |||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||
omstreeks de geboortedag van het dochtertje van Anthonia Okker, van hun derde dochter beviel, gaf hij haar vrijwel dezelfde namen: Elisabeth Marie. Van toeval kon uiteraard geen sprake zijn. Nadat ik de liefdesgeschiedenis van Willem Walraven en Anthonia Okker gereconstrueerd had, leek het me gepast om zijn nakomelingen over mijn bevindingen te informeren. Net als Itih wisten zij immers niets van een Okker in het liefdesleven van hun vader. Zijn dochter Lies, die voor het eerst hoorde dat zij naar een eerder kind genoemd was, reageerde enigszins geëmotioneerd maar vol begrip voor haar vader. Zij stemde ook in met de publicatie van deze geschiedenis in het weekblad Vrij Nederland, met als (onder)titel ‘De biograaf en het toeval’.Ga naar eind5 Maar de andere kinderen lieten me weten dat ik met mijn naspeuringen en zeker met dat artikel te ver was gegaan en dat ze niet langer met mij wilden praten. ‘Wacht drie weken, dan zijn ze aan het idee gewend’, adviseerde Lies Walraven me. Dat was een wijze raad, want na die tijd werd het contact voortgezet alsof er niets was gebeurd. | |||||||||||
Rijkgeschakeerd liefdeslevenHet amoureuze bestaan van de schrijfster Madelon Lulofs, die net voor het begin van de twintigste eeuw werd geboren in Soerabaja, kunnen we op zijn minst rijkgeschakeerd noemen. Dat kwam wellicht door de invloed van haar vader Claas, een hoge bestuursambtenaar. Bij dit onderzoek beschikte ik over veel verschillende bronnen, waarvan Mary Maud, de oudste dochter van de schrijfster, de belangrijkste was. Met haar voerde ik een groot aantal lange gesprekken. Zij gaf me ook inzage in de correspondentie van Madelon en van haar grootmoeder. Die laatste brieven waren helaas vrijwel onleesbaar, want haar handschrift bleek uiterst ontoegankelijk. Ik raadpleegde ook de memoires van Madelons eerste man en de brieven en aantekeningen van haar vader, die bij het Literatuurmuseum in Den Haag bewaard worden.Ga naar eind6 Claas Lulofs was een man van bijna twee meter lang die, zeker als hij te paard in Indië reed, een onweerstaanbare indruk op de Europese vrouwen maakte. Dat leidde tot hevige botsingen met zijn echtgenote Saar, die ruim een meter tachtig mat en over een geducht temperament beschikte. In 1920 benoemde het Indische gouvernement de toen 46-jarige Claas Lulofs tot eerste resident van Nieuw-Guinea. Claas begaf zich al aan het begin van het jaar naar de hoofdstad Manokwari om de ontwikkeling van het grote eiland voortvarend aan te pakken. | |||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||
Zijn oudste dochter Madelon was op dat moment al anderhalf jaar getrouwd. Saar bleef met hun drie andere kinderen achter in Black Rock, een voorstad van Melbourne (Australië), waar ze een huis hadden gekocht voor de periode na Lulofs' pensionering. Het ruige Nieuw-Guinea was immers geen geschikte plaats voor een Europese vrouw. Niet iedereen hield daar rekening mee. Een jaar later kwam de geoloog P.F. Hubrecht op het eiland aan voor een expeditie naar het sneeuwgebergte. Hij nam zijn jonge vrouw Carry Alide mee. Het lag voor de hand dat zij zich niet opgewassen voelde tegen een meerdaagse tocht door de jungle. Om die reden logeerde ze in het residentiehuis, waar ze liefdevol werd opgevangen door Lulofs. De toenadering tussen Claas en Carry Alide bleef niet zonder gevolgen. In juli 1921, toen de resident met verlof in Australië was, reisde zij naar Soerabaja. Ze beviel er van een zoon, die ze Claas noemde. De verwijzing naar de afwezige vader kon niet duidelijker zijn. Na zijn terugkeer in Manokwari schreef Lulofs een korte brief aan zijn vader in Nederland: ‘Vergeef het me. Het was slordigheid en lichtzinnigheid, geen oneerlijkheid. Je rampzalige Claas.’ Vervolgens hing hij zich op in de mandiekamer van zijn huis.Ga naar eind7 | |||||||||||
Een gat in zijn hoofdBij Madelon was aanvankelijk minder sprake van tragiek in de liefde. Haar omgang met jongens tijdens haar Indische jeugd verliep niet zachtzinnig. Achter het huis van haar ouders sloeg ze een van die jongens met een steen een gat in zijn hoofd, toen ze zag dat hij een vleermuis maltraiteerde. Op twaalfjarige leeftijd vertrok Madelon naar Europa om in Deventer, waar haar grootmoeder woonde, naar de HBS te gaan. Ze raakte er bevriend met Riek Doffegnies, dochter van de burgemeester van Diepenveen, en nog altijd bekend als de schrijfster van vele tientallen kloeke streekromans. Madelon ontmoette ook haar broer, Hein Doffegnies, die ze geregeld hielp met zijn huiswerk. De schoolperiode van Hein leek nog het meest op een steile-wandrace met een lekke band. Hij haalde alleen goede cijfers voor aardrijkskunde en tekenen. Over de laatste twee klassen deed hij precies vier jaar. Madelon keerde al tijdens het derde schooljaar naar Indië terug. Haar moeder moest een operatie ondergaan en wilde de overige kinderen niet alleen achterlaten. In Buitenzorg ontmoette de schrijfster opnieuw Hein Doffegnies, die voor de | |||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||
Bataafsche Petroleum Maatschappij naar de kolonie was gekomen, maar al spoedig zijn baan kwijtraakte. Na enig aandringen van haar moeder trouwde Madelon in augustus 1918 op haar negentiende met de vijf jaar oudere Hein. Het echtpaar ging wonen in het cultuurgebied Deli aan de oostkust van Sumatra, waar Doffegnies als de jongste assistent van de grootste rubberonderneming, de Hollandsch-Amerikaansche Plantage Maatschappij (HAPM), werd aangesteld. Hun huwelijk was geen succes, ondanks de vlotte geboorte van twee dochters. Die beide meisjes werden door dokter Keukenschrijver en zuster Waldemeyer ter wereld geholpen in het hospitaal van de rubberonderneming. Hein toonde geen enkele belangstelling voor kunst of literatuur en hij achtte de romannetjes van zijn zuster oneindig veel beter dan de verhalen van zijn vrouw. Ook vond hij de speciale gerechten die Madelon bereidde, zoals rissoles en puddinkjes, maar niets. Wél genoot hij van het kappen van het oerbos en het aanleggen van nieuwe rubberplantages. Madelon gaf de voorkeur aan de oorspronkelijke natuur en vond al die oneindig lange rijen traag groeiende rubberboompjes dodelijk saai. Haar schoonfamilie noemde ze de Dóffen en dat was net zo onvriendelijk bedoeld als het klonk. Na het vaststellen van al die karakterverschillen vroeg ik aan haar oudste dochter op welk gebied Madelon en Hein dan wél overeenstemden. ‘O, in bed begrepen ze elkaar uitstekend’, antwoordde zij. Met zulke heldere uitspraken kun je als biograaf tenminste vooruit. | |||||||||||
ReuzesoenenHet liep met hun huwelijk pas werkelijk mis toen de schrijfster in de tweede helft van 1923 een heel andere rubberplanter leerde kennen, de Hongaar László Székely. Székely beschikte over een grote kennis van literatuur en beeldende kunst. Zelf maakte hij tekeningen voor een nieuw tijdschrift, Sumatra, en hij stimuleerde Madelon om verhalen voor dat weekblad te schrijven. Binnen een jaar leverde zij elf bijdragen aan het blad en hoewel zij het redactielokaal ‘een ongezellig hok’ noemde, begon juist op die plek haar verhouding met László Székely. Hun innige samenwerking blijkt ook uit een advertentie voor het assurantiebedrijf van Van Blaaderen en Michelsen. De tekening van een frontale botsing tussen twee auto's waarbij de bestuurders door de lucht vliegen en met hun hoofden tegen elkaar slaan, werd vervaardigd door Székely. De geschreven tekst in de ballonnen, die de ongevallenverzekering aanprijst, verraadt het handschrift van Madelon.Ga naar eind8 Dat | |||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||
laatste had een duidelijke reden: Székely's beheersing van het Nederlands was tamelijk gebrekkig. In een briefje spelde hij de ‘reuzesoenen’ waarmee hij zijn geliefde bedacht, consequent met een ‘s’, wat Madelon ertoe bracht om ruim twintig jaar later te verklaren dat ze een dergelijke ‘soen’ nog altijd het aantrekkelijkste vond. Madelon bracht een afkoelingsperiode van een jaar door bij haar familie in Australië, maar toen liep haar huwelijk met Hein definitief spaak. Na de scheiding vertrok ze, zonder haar dochters maar mét László, naar Europa voor een lange verlofperiode. Het werd een romantische reis langs veel luxe grand hotels, onder andere in Venetië, waar Madelon zich vermaakte te midden van ‘dikke Duitschers in ruitpakken, luidruchtige Amerikanen met veel gouden kiezen en schildpadbrillen, verlepte jonge juffrouwen en kortgerokte fel-geschminkte meisjes’. Ze trouwden op 10 september 1926 in Boedapest en keerden het jaar daarop naar Deli terug. Gemakkelijk kregen ze het daar niet, want de rubberplanters namen het Székely nog altijd kwalijk dat hij er met de vrouw van zijn collega vandoor was gegaan. Telkens als zij samen de sociëteit bezochten, deden er roddels over het paar de ronde. | |||||||||||
Half in haar broekOp die sociëteit werd niet alleen geroddeld; er was ook volop sprake van de Indische liefde volgens het Deliaanse recept. In Rubber, haar eerste roman, gaf Madelon de groeiende losbandigheid op de club weer in verschillende expliciete scènes: Ze spartelde uit alle macht tegen, proestend en lachend. Haar japon schoof naar boven, ze zat half in haar broek. ‘Jee!’ zei een van de assistenten ongegéneerd, ‘ze draagt een gróene broek!’ [...] Vlak naast den divan, waar Marian en Van Hemert zaten, had een man een vrouw dicht tegen zich aan en zoende haar mond met lange, gulzige zoenen. Toen zij haar hoofd wegtrok, greep hij haar hardhandig bij de schouders, dwong haar achterover, stak zijn hand in haar laag décolleté en ontblootte éen van haar kleine borsten. [...] Toen verdween zijn hand geheel onder haar opgesjorden rok.Ga naar eind9 In maart 1930 werd hun dochtertje met de roepnaam Kotjil (kleintje) geboren. Vervolgens bracht Madelon, samen met het meisje, geruime tijd door in een bungalow van de maatschappij in het ruim 1300 meter hoog gelegen Brastagi. Het leidde tot hartstochtelijke brieven aan Székely, die in de hete laagvlakte achterbleef. Na | |||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||
de vaste aanhef ‘Lieve lieveke’ schreef zij bijvoorbeeld: ‘Er zijn, geloof ik, weinig zóó gelukkige menschen op deze wereld als ik. Het is zoo'n groot rustig geluk, dat je mij al deze jaren gegeven hebt, dat ik nooit zal weten hoe ik 't je zou moeten vergelden.’Ga naar eind10
Gerret Rouffaer en de mijningenieur C. Moerman (met snor). Collectie UB/KITLV Leiden.
In Boedapest, waar ze zich later in 1930 vestigden, bleef hun relatie bijzonder goed. Székely hield er weliswaar vriendinnen op na, maar wél altijd met medeweten van Madelon. Ook in hun uitgavenpatroon pasten ze uitstekend bij elkaar. Nadat zijn oudste broer door een aantal roekeloze speculaties op de effectenbeurs vrijwel al hun geld had verloren, spendeerde Székely het restant aan een oude auto, die hij maar zelden aan de praat kreeg. Madelon gaf het volledige voorschot van haar tweede roman Koelie in één keer uit aan een beeld van roomwit Chinees porselein. Ach- | |||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||
teraf bedacht zij wat ze voor dat bedrag van zeshonderdvijftig gulden oftewel ruim vijfduizend euro allemaal had kunnen kopen: ‘66 maanden loon van de meid, 869 nieuwe schoenzolen, tot in de oneindigheid trammen, twintig maanden huishuur’.Ga naar eind11 Maar dat deed ze niet. | |||||||||||
Tientallen dagboekjesBij mijn onderzoek naar Gerret Pieter Rouffaer (1860-1928), die verreweg de reislustigste van de drie was, kon ik niet beschikken over levende getuigen, want er was niemand meer die hem nog ontmoet had.Ga naar eind12 Gelukkig waren er veel schriftelijke bronnen, zoals stapels brieven en tientallen dagboekjes, die wél allemaal getranscribeerd moesten worden.Ga naar eind13 Daarnaast had ik de grote hoeveelheid artikelen en boeken die Rouffaer zelf schreef. Natuurlijk kun je tegenwoordig ook digitaal het nodige vinden, al valt dat laatste in de praktijk nogal eens tegen. Zo ging ik via Google op zoek naar het viersterrenhotel Europa in het Spaanse Granada, waar Rouffaer geruime tijd doorbracht. Tot mijn vreugde bestond het etablissement nog en er was zelfs iemand die de moeite genomen had er een beoordeling van te schrijven. Toen ik die bespreking aanklikte, verschenen er slechts twee woorden op mijn scherm: ‘Absolutely disgusting’. Duidelijk was het in elk geval wel. Rouffaer geldt terecht als iemand die bijzonder scheutig was met het geven van zijn mening over vrijwel ieder onderwerp, maar niet zozeer over zijn persoonlijke gevoelens. Dat hij, ook in emotionele zin, zeker geen onbewogen of probleemloos bestaan leidde, blijkt al uit de titels van enkele van de gedichten die hij gedurende zijn eerste verblijf op Java (van 1885 tot 1890) schreef: ‘Wroeging’, ‘Geknakt leven’, ‘Wanhoop in Indië’ en, nog een graadje erger, ‘Doffe wanhoop’. Maar de inhoud van die verzen leverde geen concrete aanknopingspunten op. Met zijn vrienden sprak hij wel over wat hem op het gebied van de liefde bezighield of juist dwarszat. Sterker nog, in zijn Indische dagboeken kwam ik geregeld uiterst mysterieuze gespreksverslagen tegen. Over zijn ontmoetingen met de koloniaal-historicus en landsarchivaris Frederik de Haan, met wie hij goed bevriend was, noteerde Rouffaer dat hij ‘zéér intieme dingen’ tegen hem gezegd had. Over wat die ‘zéér intieme dingen’ precies inhielden, liet hij zich helaas niet uit. | |||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||
Aandacht voor mannelijk naaktToch valt uit de onderwerpkeuze van Rouffaer wel het nodige over zijn gevoelsleven te reconstrueren. In zijn bespreking van het werk van een aantal zestiende- en zeventiende-eeuwse schilders uit zijn geboorteplaats Kampen is Rouffaers aandacht voor de weergave van het mannelijk naakt het meest opmerkelijk. Over ‘De marteling van den H. Laurentius’ door Bernhard Vollenhove noteert hij: De ongeveer vijf-en-twintigjarige heilige, geheel naakt, met alleen een doek om de lenden, wordt door twee Romeinsche krijgsknechten achterover getrokken op een ijzeren rooster, waaronder een naakte kerel het vuur met houtskool aanstookt [...] men zou alleen kunnen opmerken dat de linker-bil van den heilige wat misteekend is [...] Vooral de naakte S. Laurentius is hoogstoorspronkelijk en warm van kleur.Ga naar eind14 Die beschrijving sluit naadloos aan op zijn impressie van Batavia als hij op 5 november 1885 voor het eerst in Indië voet aan wal zet. Hij waardeert er de ‘volkomen vrijheid van kostuum’ bij de inheemse bevolking: ‘De eene jongen loopt met zijn billen geheel bloot en een kort wit buisje, de ander met zijn naakten rug en een dun broekje; mooi van lichaamsvormen, vooral, vooral de mannen.’Ga naar eind15 Die nadrukkelijke belangstelling voor het mannelijk lichaam heeft waarschijnlijk te maken met de homoseksuele geaardheid van Rouffaer. Voor die amoureuze voorkeur komt hij in zijn correspondentie niet met zoveel woorden uit, maar zijn familie blijkt al lang en breed op de hoogte te zijn. Ook in de verslagen van zijn eigen expedities in de Indische archipel en in de bespreking van een verkenningstocht op Nieuw-Guinea zijn voldoende voorbeelden van die belangstelling te vinden, waaronder een gedetailleerde en rijk geïllustreerde beschouwing over de uiteenlopende bedekkingsvormen van het mannelijk geslacht: ‘Penis-schelpen, Penis-kokers, Penis-gordels’. Hij citeert in ruime mate uit een tamelijk technische gebruiksaanwijzing door de etnograaf Sal. Müller, die in 1828 Nieuw-Guinea bezocht: Onder dezen gordel verborgen zij op eene behendige wijze een gedeelte van het mannelijk geslachtslid, leggende zij hetzelve opwaarts tegen den buik, de voorhuid, welke bij de meesten zeer lang was uitgerekt, onder den gordel stoppende. Een bejaard man, de eenige van dien leeftijd onder den troep aanwezig, had het schaamdeel met eene schelp bedekt, welke door middel van een dun touw | |||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||
om de lenden was vastgemaakt; terwijl anderen, even boven den buikgordel, nagenoeg ter hoogte van den navel, eenen hooren ‘droegen’.Ga naar eind16 Maar de duidelijkste illustratie van Rouffaers opvatting van de Indische liefde vormen enkele intieme foto's, gemaakt op een van de expedities tijdens zijn tweede Indische reis (1909-1911).Ga naar eind17 Hierop zien we hem op de rotsen bij een rivier hand in hand met de besnorde mijningenieur C. Moerman. | |||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||
Frank Okker is de biograaf van Willem Walraven (Dirksland tussen de doerians. Amsterdam 2000.), Madelon Székely-Lulofs (Tumult. Amsterdam 2008.) en Gerret Pieter Rouffaer (Rouffaer, de laatste Indische ontdekkingsreiziger. Amsterdam 2015.). Hij publiceerde over literatuur in De Parelduiker, De Gids, Indische Letteren, Moesson, NRC Handelsblad en Vrij Nederland. Ook schreef hij fictie (Leidse liefde. Verhaal van een weerzien. Leiden 2006). Daarnaast werkte hij mee aan diverse academische artikelenbundels en (hand)boeken. |
|