Indische Letteren. Jaargang 34
(2019)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |||||||||
Een Hollandsche handschoen
| |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
is hij blij voor hem, anderzijds roept het ook een lichte vorm van jaloezie bij hem op. Feenstra hoopt dat een dergelijke toekomst ook voor hem is weggelegd, een toekomst waarin hij alle facetten van zijn binnenwereld kan delen met een Nederlandse vrouw. Feenstra's wens zou gezien kunnen worden als het thema van de novelle.
Omslag van Carry van Bruggen, Een Indisch huwelijk (1921). Particuliere collectie.
Dit thema kan niet los worden gezien van de toenmalige politiek. Relaties (van seksuele aard) tussen Europese mannen en inheemse vrouwen, die het gevolg waren van de ongelijke machtsverhoudingen, werden afgekeurd. Dit gold dus ook voor het concubinaat. Eind negentiende eeuw stonden de koloniale verhoudingen in het teken van de Ethische politiek, die vooral gebaseerd was op het idee van een ‘ereschuld’ die ingelost moest worden. Deze niet geheel imaginaire schuld was opgebouwd tijdens de periode van het kolonialisme, waarin men slechts uit was op gewin in materiële zin, zonder acht te slaan op de ethische consequenties. De Ethische gedachte was dat Nederland een ‘zedelijke plicht’ te vervullen had jegens zijn Indische kolonie. In de woorden van Cees Fasseur: Zo er in Nederland in die vier decennia ergens overeenstemming over bestond, dan was het wel over de gedachte dat wij voogd moesten zijn voor de jonge Indonesische pupil, dat de aan het Nederlandse bestuur toevertrouwde volken in de Indische archipel - van één Indonesisch volk heeft men in vooroorlogs Nederland nooit willen weten - onder Nederlandse leiding moesten worden opgevoed, totdat zij op eigen benen konden staan.Ga naar eind4 De afkeuring van interraciale relaties - die ook in de novelle voorkomen - hangt hiermee samen. Het concubinaat waarbij Europese mannen (seksuele) relaties aangingen met inheemse vrouwen, vaak hun huishoudsters, was deels ontstaan door de regels van de maatschappijen ter plaatse. Deze raadden de over het algemeen on- | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
getrouwde Europese mannen af om met Europese vrouwen een relatie aan te gaan in Nederlands-Indië, vermoedelijk om te voorkomen dat de dames hun echtgenoten maar zouden afleiden van hun belangrijke werkzaamheden. Voor assistenten golden zogenaamde huwelijksbepalingen, die inhielden dat een assistent pas na zes jaar trouwe dienst mocht trouwen, mits hij daarvoor toestemming van de maatschappij gekregen had.Ga naar eind5 De Ethische gedachte echter was dat een inheemse vrouw een degenererende werking kon uitoefenen op een Europese man.Ga naar eind6 Feenstra verwoordt dit zelf als het ‘moreel en psychisch afglijden’.Ga naar eind7 Dit is een bekend koloniaal gegeven, dat we in deze periode wel vaker terug zien in de literatuur: het idee dat een langdurig verblijf in ‘de Oost’ een negatieve uitwerking heeft op de Europeanen aldaar. Bas Veth omschrijft de atmosfeer in Indië als van nature ongeschikt voor Europeanen: zij horen daar door geboorte niet thuis en kunnen elk moment in ‘een indische verzoeking’ gebracht worden.Ga naar eind8 Toch is de verhouding van de novelle tot de toenmalige politieke opvattingen complex. Enerzijds wordt door Feenstra duidelijk afstand genomen van het concubinaat, dat hij afdoet als ‘nagemaakte liefde’.Ga naar eind9 Ook de door hem gekoesterde gedachte dat een Hollands huwelijk de oplossing is voor de onbegrepenheid en eenzaamheid die hij voelt, zouden we kunnen zien als voortkomend uit de Ethische politiek. Anderzijds is het boek niet vrij van oudere koloniale stereotypen en wordt de inheemse bevolking nog steeds negatief gerepresenteerd. Vooral de representatie van de inheemse vrouw laat volgens Van Keulen en Van Zonneveld zien dat ook Van Bruggen nog sterk beïnvloed werd door de vóór-Ethische normen en waarden.Ga naar eind10
Plantage op Sumatra', 1905. Collectie UB/KITLV Leiden.
Daarnaast worden in de novelle het huwelijksideaal en het ‘trouwen met de handschoen’ ontmaskerd - een huwelijk bij volmacht: twee mensen worden niet fysiek in de echt verbonden, maar ontmoeten elkaar pas nadat het huwelijk al voltrokken is.Ga naar eind11 Volgens Van Keulen en Van Zonneveld komt dit door ‘bepaalde karaktereigenschappen [van Feenstra] in combinatie met de omstandigheden in Indië.’Ga naar eind12 Naar mijn mening is het echter zo dat de novelle vooral Feenstra als schuldige aanwijst als het gaat om de te- | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
leurstellingen in de liefde waarmee hij te maken krijgt. Zijn vrouwbeeld, dat hij grotendeels ontleent aan de Franstalige romans die hij als jongetje las, maakt dat hij met een geromantiseerde blik kijkt naar vrouwen en naar relaties die hij met hen aan zal gaan. Zijn decepties zijn te wijten aan precies deze manier van kijken.
Vrouw trouwt met de ‘handschoen’ in Nederlands-Indië, 1930. Collectie UB/KITLV Leiden.
Hoewel de novelle zeker niet losstaat van de politieke situatie toentertijd, is de al dan niet politieke functie van de novelle niet de insteek van dit artikel. In plaats daarvan wil ik de dubbelzinnige representaties - van de vrouwen, maar ook van Feenstra en van zijn ideaalbeeld van het huwelijk - analyseren. De tekstinterne representaties houden namelijk wel verband met de tekstexterne wereld waarin het verhaal geschreven, uitgebracht en gelezen werd. Van Keulen en Van Zonneveld noemen in hun inleiding al het feit dat de novelle niet losstaat van de ervaringen die Van Bruggen opdeed in Nederlands-Indië. In mijn analyse onderzoek ik de representatie van het Hollandse huwelijksideaal door te bekijken hoe de Nederlandse en hoe de inheemse vrouwen afgebeeld worden, en wat het verschil daartussen is. Het gegeven dat Feenstra de dominante focalisator is - als lezers zijn we tot zijn blik veroordeeld - mag daarbij niet buiten beschouwing worden gelaten. Het feit dat hij degene is door wiens ogen we kijken, maakt de beschrijvingen subjectief en dus minder betrouwbaar. Ten slotte wil ik laten zien dat de Indische samenleving, zij het indirect, wel degelijk een belangrijk deel uitmaakt van Een Indisch huwelijk. | |||||||||
Inheemse mystiek en Hollandse onschuld: de representatie van de vrouwMet de geldende trouwbepalingen voor assistenten was het een enerverende gebeurtenis als een vrouw een plantage bezocht. Feenstra voelt net als de andere mannen | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
een combinatie van spanning en enthousiasme als de echtgenote van zijn collega Van Till langskomt. Dit is zijn kans om te laten zien dat het Indische leven hem nog niet heeft ‘verbruut’ en dat hij nog steeds ‘de Vrouw waardeeren kon’:Ga naar eind13 Van Till was toch maar een gelukkige kerel, dagelijks zou hij nu dat jonge vrouwtje om zich hebben, altijd zou zijn huis in orde zijn, elken keer na 't werk een goed diner - niet als vandaag, dat behoefde ook niet, maar Hollandsch zuiver bereid en Hollandsch smakelijk opgediend. En zij, wat hadden zij? de norsche eenzaamheid of een grove en kijverige Inlandsche vriendin - of een pezige Japansche, een kleurige pop, waar je toch geen twee woorden mee spreken kon, dat alles was maar goed genoeg voor hen - taai vleesch, groente die wel gras leek, zoo uit de rimboe gehaald door den luien huisjongen, een kwartier voor etenstijd.Ga naar eind14 Feenstra benijdt zijn pasgetrouwde collega Van Till. Elke dag is die verzekerd van een voedzame Hollandse maaltijd, die op een Hollands tijdstip opgediend wordt (en niet zoals in Indië veel later op de avond), en kan hij praten met zijn vrouw. Toch is Feenstra anders dan zijn collega's, want hij wil meer: Al die kleine gedachtetjes en indrukken te mogen deelen met een lieve vrouw, zonder veel woorden elkaars hart binnen te gaan! Niet zoo erg veel boeken samen lezen, niet zoo altijd samen prenten zien en musiceeren, niet zoo hevig elkaar beschaven, niet zoo monter werken aan elkaars ontwikkeling, niet er zoo voor gaan zitten om een lief gezin te stichten - maar alles van zelf, zooals nu tusschen hem en Ruysch, doch dieper en vaster, nog heel anders, natuurlijk.Ga naar eind15 Naast een punctuele Hollandse vrouw zoekt Feenstra een diepe emotionele verbintenis. Hij wil iemand die hem begrijpt zonder woorden. Dit ‘Hollandse ideaalbeeld’ plaatst hij tegenover de omschrijving van de inheemse vrouw. Zij is een ‘pop’, waar men nauwelijks mee kan praten en die geen gevoel voor tijd of smakelijk eten heeft. Zo wordt vrij snel duidelijk waarin, volgens Feenstra, de Hollandse en inheemse vrouw van elkaar verschillen: de Hollandse vrouw is dienstbaar aan haar man, kan lekker koken en is punctueel. De inheemse vrouw is niets van dit alles. Feenstra maakt duidelijk dat de inheemse vrouw en de Europese man niet bij elkaar passen, omdat zij simpelweg te verschillend zijn. Elleke Boehmer benadrukt het belang van dat onderscheid: dat moest in de koloniale context intact blijven. Zo kon de Ander nooit Europees worden of op gelijke voet komen te staan met de kolonisator.Ga naar eind16 Hoewel die onverenigbaarheid niet expliciet als zodanig wordt benoemd, is er in de beschrijvingen van de Hollandse en de inheemse vrouw wel een | |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
groot verschil. Hierboven ging het over het punctueel opdienen van de hoofdmaaltijd. Een ander voorbeeld betreft de manier waarop het uiterlijk of het voorkomen van enerzijds de inheemse en anderzijds de Nederlandse vrouw wordt beschreven: [e]n straks ging het kleine vrouwtje van de huisjongen, zelf nog een kind, haar zoontje baden [...]. En daarbij droeg ze dan de sarong onder de armen vastgeknoopt, de bruine glanzenden schoudertjes bloot. Zoo had hij haar al eens gezien, komend van den put na haar bad en zij wist, dat hij haar had gezien en ze lokte hem sindsdien met haar oogen.Ga naar eind17 De vrouw van de huisjongen, een volwassen vrouw, wordt beschreven als een kind. Mede door het gebruik van verkleinwoorden (‘vrouwtje’, ‘schoudertjes’) lijkt het alsof we niet met een volwassen vrouw of met een volwaardig persoon van doen hebben. Het representeren van de gekoloniseerde als minderwaardig door de vergelijking met een kind of een wilde is een bekende ‘othering strategy’.Ga naar eind18 Een kinderlijke voorstelling is slechts één van de manieren waarop de inheemse Ander voorgesteld werd als minderwaardig ten opzichte van de Europeaan. De inheemse Ander was minder menselijk, minder beschaafd, een onderontwikkeld kind, een wilde, een beest, of een ‘massa zonder hoofd.’Ga naar eind19 Op die manier werd de Ander tot tegenpool gemaakt en belichaamde hij of zij alles wat de Europeaan, het Zelf, niet was. Tegelijkertijd is de beschrijving van de inheemse vrouw erotiserend, doordat de nadruk gelegd wordt op haar lichamelijkheid en sensualiteit. De lokkende werking die van haar ogen uitgaat, doet denken aan een sirene. De cursiveringen in het bovenstaande citaat zijn van mij afkomstig en zijn bedoeld om kritisch te kijken naar de verdeling van de focalisatie in dit fragment, een verdeling die we in de hele novelle tegenkomen. Het perspectief ligt bij Feenstra, een witte Europese man. Hij is de dominante focalisator. Hij heeft recht van spreken én zien, en staat de focalisatie ook niet af aan andere personages. Als lezers hebben we dus geen toegang tot de gedachten of gevoelens van de inheemse bevolking. Die suggestie wordt echter wel gewekt, zoals in het fragment dat ik net aanhaalde. In feite krijgen we slechts Feenstra's gedachten te lezen, verwoord als de gedachten van de inheemse vrouw. De verdeling van de focalisatie is tegelijk de verdeling van macht. Degene die kijkt heeft een actieve rol, terwijl degene die bekeken wordt, een passieve rol krijgt toebedeeld.Ga naar eind20 Bovendien werkt deze verdeling sturend. De blik van de focalisator, een persoon, is tenslotte altijd gekleurd en dus per definitie partijdig. Een ongelijke verdeling van focalisatie is niet onschuldig; deze zorgt ervoor dat een roman een bepaalde visie uitdraagt.Ga naar eind21 | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
Bij deze ongelijk verdeelde focalisatie kan het begrip unreadability van Boehmer betrokken worden. Daarmee beoogt de schrijver de afstand tussen de kolonisator en de gekoloniseerde in stand te houden door dat wat als vreemd of mysterieus wordt ervaren, ook als zodanig te benoemen, ‘using metaphors which connoted mystery and inarticulateness.’Ga naar eind22 Hoewel Boehmer de term vooral gebruikt om aan te geven dat er een afstand bestond en dat die in stand gehouden moest worden tussen de kolonisator en de gekoloniseerde, zou ik willen stellen dat in Een Indisch huwelijk de ‘onleesbaarheid’ van de Ander juist ook wordt gebruikt om die afstand te verhullen. Door Feenstra te laten focaliseren en door het gebruik van de vrije indirecte rede - waarbij het ambigu is van wie een bepaalde uiting of gedachte afkomstig is - wordt gedaan alsof de inheemse vrouw helemaal geen mysterie is, om een oud koloniaal stereotype te gebruiken, maar een open boek (voor Feenstra). Die ogenschijnlijke doorzichtigheid versterkt de veronderstelde superioriteit van Feenstra ten opzichte van de inheemse vrouwen: Hij keek in 't onbewogen, bruine gezicht, het was strak als een oud masker, de oogen neer -, en toch voelde hij onmiddellijk dat ze hem herkend had en alreeds wist waarom hij kwam, dat ze hem had begluurd, dat hij niet zou worden binnengelaten, dat hij haar niet zien zou. Zo tergend was dat strakke masker, de dorre vingers die aan den zoom van de sarong plukten, de neergeslagen oogleden, waarachter hij plotseling sluwheid en leedvermaak vermoedde.Ga naar eind23 Feenstra legt hier niet de nadruk op de onleesbaarheid, maar verbloemt die juist door te zeggen dat hij meteen aanvoelde dat de vrouw hem in de gaten hield, ook al is haar gezicht ‘onbewogen’ en dus niet te doorgronden voor hem. Hij beschrijft het gezicht van de njai als een masker, wat impliceert dat hij moeilijk kan achterhalen wat er werkelijk in haar omgaat en dat er iets is wat zij verborgen houdt. Ze laat haar echte gezicht niet zien. Tegelijkertijd zegt hij zeker te weten dat ze een zekere sluwheid bezit en al (instinctief wellicht) weet wat hij komt doen. Deze beschrijving kunnen we plaatsen tegenover de beschrijving van een andere vrouw: Truusje van Laar, een meisje dat Feenstra uit zijn jeugd kent toen ze opgroeiden in hetzelfde dorp. Nu is Truusje directrice van een basisschool en wordt Feenstra aan haar herinnerd door een kort bericht in de krant: ‘Was het mogelijk, was het misschien dan toch mogelijk, dat ze hem niet was vergeten? 't Kwam meer voor... 't Zou juist iets zijn voor haar, eenvoudig kind, dat ze was, het verleden idealiseren, den ontrouwen held harer droomen getrouw blijven...’Ga naar eind24 Feenstra vindt het typisch | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
iets voor Truusje om hem wel trouw te blijven terwijl hij niet trouw was aan haar. Hij heeft lange tijd niet aan haar gedacht, maar het bericht in de krant maakt dat hij zich weer herinnert hoe ze als meisje was: een braaf meisje, dat nauwelijks leek op de hartstochtelijke Françaises uit zijn romans: Zij, het frissche, aardige kind met de hangende blonde haren en de vroolijke oogen, waar argeloze verliefdheid uit straalde, - zij zou hem niet hebben doen lijden, zij wist niets van grillen, ze was niet ‘pikant’ en niet verleidelijk en niet gevaarlijk, niets aan haar voorspelde de ‘felle emoties’, de ongekende vervoeringen uit zijn romans en zijn jongens-verbeelding.Ga naar eind25 Feenstra presenteert Truusje als een heel braaf meisje dat in niets lijkt op de vrouwen uit de romans die hij als jongen las. Enerzijds vindt hij dat fijn, omdat zij hem geen pijn zal doen. Anderzijds kan het gebrek aan spanning duiden op een gebrek aan hartstocht. Feenstra stuurt Truusje een brief en er ontstaat een correspondentie tussen de twee. Hoewel Feenstra al jaren niet meer aan haar gedacht heeft, laat staan haar geschreven heeft, denkt hij toch dat zij het fijn zal vinden een brief van hem te krijgen; dat zou wat opwinding brengen, aangezien haar leven ‘toch niet zoo vol afwisseling kon weezen’.Ga naar eind26
Een njai, 1867. Collectie UB/KITLV Leiden.
Na wat over en weer schrijven en aandringen, krijgt Feenstra Truusje zover dat ze hem een portretfoto stuurt. Hij kijkt naar de foto en denkt aan hoe ze vroeger was en nu hoogstwaarschijnlijk nog steeds zou zijn: ‘[Z]e was veel te eenvoudig en oprecht voor listen.Ga naar eind27 [...] Truusjes gezicht was heel gewoon, de heldere oogenglans, de frissche kleur, vooral de eerlijke, onbevangen uitdrukking waren er de groote bekoorlijkheden van.’Ga naar eind28 Hoewel Feenstra slechts een afbeelding van Truusje ziet, een ‘onleesbaar plaatje’, slaat hij aan het interpreteren. Als we de beschrijving van Truusje vergelijken met | |||||||||
[pagina 139]
| |||||||||
die van de njai, valt op dat Feenstra Truusjes openheid positief ervaart. Hij wantrouwt de njai en haar sluwheid, maar volgens hem is Truusje vrij van listen en oprecht. Truusje lijkt een open boek, terwijl de njai door haar masker ondoorgrondelijk blijft. Bovendien gebruikt Feenstra heel andere bewoordingen om de beide vrouwen te karakteriseren. | |||||||||
De dubbelzinnige representatie van het Hollandse huwelijkConcluderend zouden we kunnen stellen dat de roman een Hollands huwelijk prefereert boven het concubinaat of een huwelijk tussen een Europese man en een inheemse vrouw. De beschrijvingen van de inheemse vrouw, de njai, evenals die van Truusje zijn elementen die een dergelijke lezing ondersteunen, evenals de thematiek van het boek, waarin de hoofdpersoon een Hollands huwelijk ziet als de oplossing voor al zijn problemen. Een belangrijk aspect als het gaat om de representatie van zowel de inheemse als de Hollandse vrouw, en waar ik tot nu toe minder aandacht aan heb besteed, is de specifieke manier waarop beiden beschreven worden. Hiervoor wil ik het begrip ‘esthetiseren’ gebruiken, dat Mary Louise Pratt formuleert als onderdeel van de ‘monarch-of-all-I-survey’-troop in landschapsbeschrijvingen.Ga naar eind29 Pratt legt uit hoe deze troop in reisverhalen werd gebruikt om zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve waarde van een ontdekking - de ‘explorer's achievement’ - te benadrukken door de landschappen schilderachtig te exposeren aan de lezer.Ga naar eind30 Ondanks de andere context - Pratt bestudeert reisverhalen - is ‘esthetiseren’ bruikbaar om de zintuiglijke beschrijvingen van vrouwen in Een Indisch huwelijk te duiden: Haar oogen hadden hem toegeblonken, met een smachtenden, vochtigen blik, een geur uit haar haren en haar kleeren, in 't snelle omwenden, een zilveren dauw over haar nek, een helle glimp op haar tanden, toen ze nog even omkeek.Ga naar eind31 Verschrokken de oogen opslaand, zag hij in de maanglans haar witte kleren, haar smal figuurtje, een coquetten handwuif, weer dien glimp van zilver op parelmoer, de maan in haar open mond en de reuk van haar uit, voordat ze verdween naar beneden...Ga naar eind32 In deze voorbeelden beschrijft Feenstra het ‘officiersvrouwtje’ dat hij tegenkomt op het schip en van wie hij intuïtief aanvoelt dat zij de ware voor hem is. De manier | |||||||||
[pagina 140]
| |||||||||
waarop hij haar beschrijft, is uiterst zintuiglijk: hij heeft het over kijken, voelen en ruiken. Daarnaast is er de vergelijking met allerlei natuurlijke elementen: dauw, maanglans en parelmoer(glans). Door uiterlijkheden van de vrouw te verweven met elementen uit de natuur, intensiveert hij de schoonheid van de vrouw.
Landschap op Sumatra, 1920. Collectie UB/KITLV Leiden.
Om in deze gevallen te spreken van esthetiseren zoals Pratt de term gebruikt, voert te ver. Eén aspect van dat esthetiseren is echter wel van toepassing: toe-eigening. De landschapsbeschrijvingen die Pratt schetst, impliceren een machtsverhouding tussen de kijker en het bekekene: niet voor niets gebruikt zij het woord ‘monarch’. Ook in Een Indisch huwelijk zijn de kijker (Feenstra) en de bekekene (onder andere de njai, Truusje) niet gelijkwaardig. Ik doel op het gegeven dat Feenstra de enige focalisator is en dat vrouwelijke stemmen en visies verstomd blijven. Feenstra's positie stelt hem in staat de uiterlijkheden, gedachten en het innerlijk van de vrouwen te evalueren. De vrouwen daarentegen zijn slechts object van focalisatie. De toe-eigening schuilt in de wijze waarop Feenstra over hen praat. Over de officiersvrouw zegt hij: En toen was dat onbestemde ineenen bestemd geworden, het verstrooide had zich samengetrokken, het dolende had zich als gekristalliseerd op haar, die daar bij hem zat: haar wilde hij [.] Hij voelde zich bleek worden en in een smachtende weekheid verteederen... zij wilde hem ook, dat was zijn zekerheid, zijn eenige duidelijke gedachte, die hem trouwens vanzelfsprekend scheen, als hoorden ze bijeen.Ga naar eind33 Feenstra heeft enige tijd met haar doorgebracht en voelt aan dat hij deze vrouw wil hebben, en dat niet alleen, hij weet zeker dat zij hem ook wil. Dit citaat gaat over de onleesbaarheid van overwegend de inheemse vrouw, maar ook van de Hollandse vrouw. Feenstra vult hun gedachten in en interpreteert hun handelingen. Dit geeft de afstand aan tussen Feenstra en de vrouwen. Opvallend genoeg wordt deze afstand | |||||||||
[pagina 141]
| |||||||||
verhuld door de regelmaat waarmee Feenstra zelf de gedachten van andere vrouwen weergeeft waardoor het dus lijkt alsof hij wél toegang heeft tot hun binnenwereld. Er is echter nog een andere lezing mogelijk, waarbij we als lezers de representaties in de novelle wantrouwiger tegemoet dienen te treden. Zo zorgt de verdeling van de focalisatie ervoor dat ons als lezers noch tot de inheemse noch tot de Nederlandse vrouwen toegang wordt gegeven. En hoewel de onleesbaarheid van de inheemse vrouw vaak als gevaarlijk óf verleidelijk wordt voorgesteld - wat past binnen het koloniale discours, dat de Ander ontdoet van enige diepgangGa naar eind34 - krijgt de Nederlandse vrouw niet per se meer diepgang. Feenstra bekijkt haar met dezelfde blik als de inheemse vrouw en ook haar gedachten, gevoelens en zekerheden komen vertekend tot ons via de planter. Bovendien kunnen we ons afvragen hoe betrouwbaar de hoofdpersoon en zijn perspectief zijn. Bij iemand wiens vrouwbeeld gekleurd is door ‘pikante avonturen’ uit Franse romans, dringt de gedachte zich op dat zijn perceptie van de werkelijkheid niet betrouwbaar is; zeker niet als hij de enige ‘stem’ is tot wie we als lezers veroordeeld zijn. Een voorbeeld hiervan vinden we wanneer Feenstra vertelt over Jeanne, een Française met wie hij een korte affaire had: Bevend van geluk had hij naar haar geluisterd. Dat zij hem lief had! Dat een vrouw als zij - die drommen mannen aan haar voeten gezien en teruggewezen had - verliefd kon zijn op hem. Al zijn jongenstrots was in hem opgestaan, maar ook jongensedelmoedigheid en jongensliefde. Dat was immers de droom. Zij zou hem inwijden in de liefde, door haar zou hij leeren wat liefde was. Hollandsche vrouwen konden niet liefhebben. Ze waren te suf en te braaf, er was geen vuur in hen, ze dachten maar aan man en kindertjes. Maar in haar gloeide het vuur... dat ook hem ontbranden zou.Ga naar eind35 Naderhand weet Feenstra wel dat hij als jongen een onrealistisch beeld had van de relatie tussen een man en een vrouw: dat het jongensdromen waren en niet meer dan dat. Toch werken die jongensdromen - ficties - door in zijn wens om alles te kunnen delen met een Hollandse vrouw. Voor Feenstra is Jeanne een klasse apart: Hollandse vrouwen zouden niet lief kunnen hebben als zij. Feenstra's keus voor Truusje betekent het einde van een jongensdroom. Of hij uit liefde voor haar kiest, blijft onduidelijk. Het lijkt een pragmatische keuze: Feenstra denkt haar een dienst te bewijzen met zijn aanzoek. Méér dan het propageren van het Hollandse huwelijk en het gebruik van trouwen met de handschoen wordt in Een Indisch huwelijk de droom van Feenstra bevraagd en | |||||||||
[pagina 142]
| |||||||||
bekritiseerd. We zouden zelfs kunnen concluderen dat de novelle eindigt met het failliet verklaren van dit type huwelijk. De schuld hiervoor ligt bij Feenstra. Zijn onrealistische verwachtingen en onhandige omgang met vrouwen maken dat het verhaal uitmondt in een ironische deceptie. Feenstra kiest voor Truusje en nadat zij heeft ingestemd met het huwelijk, laat hij haar met de boot naar Sumatra komen. De laatste keer dat hij haar zag, is lang geleden en als er twee vrouwen op het schip staan, duurt het even voordat hij doorheeft wie van de twee zijn vrouw is: En toen, zijn oogen scherp borend opslaand naar die twee op het schip dat nu aanlei, zijn ziel onbewaakt, wenschte hij, voordat hij zichzelf beletten kon... wenschte hij het, minder dan een seconde lang, maar hij had het toch gewenscht... dat van die twee, die elkaar geleken op 't eerste zien, die voorste, die ranke, Truusje wezen zou... De laatste zin drukt op subtiele wijze Feenstra's teleurstelling, maar ook zijn confrontatie met de werkelijkheid uit. Aan zijn dromen, fantasieën en overpeinzingen is een einde gekomen: dit is zijn vrouw. | |||||||||
BesluitEen Indisch huwelijk is een novelle die gesitueerd is in Nederlands-Indië, maar waarin de Indische samenleving op het eerste gezicht niet het thema is van het verhaal. Veel meer gaat het over de zoektocht van de planter Feenstra naar een Hollandse vrouw om de rest van zijn leven mee door te brengen. De representaties in het verhaal staan echter niet geheel los van de toenmalige politieke situatie, waarin een groeiende afkeer van het concubinaat een grote rol speelde. Het ideaal van een Hollands huwelijk past binnen de Ethische politiek, volgens welke ongelijke machtsrelaties tussen Europese mannen en inheemse vrouwen afgekeurd werden. Die afkeuring van het concubinaat vinden we terug in de novelle. Toch wordt ook het Hollandse huwelijk niet op een ondubbelzinnige manier afgeschilderd. Feenstra zegt na vele mislukkingen geen nagemaakte liefde meer te willen. Zo zet hij de genegenheid van de inheemse vrouw weg als schijnliefde. Hij wil een vrouw die mooi, intuïtief en gevoelig is: een conservatief vrouwelijkheidsideaal.Ga naar eind37 Daarnaast | |||||||||
[pagina 143]
| |||||||||
herkennen we oude koloniale strategieën en elementen (othering door verkleinwoorden, benadrukken huidskleur, traagheid), waarvan ik er slechts enkele heb aangestipt. Feenstra's perspectief is onbetrouwbaar. Feenstra is de enige die focaliseert; andere stemmen en blikken ontbreken. Bovendien is hij romantisch geëxalteerd, onhandig en onrealistisch. Zijn ideale huwelijk is niet reëel. Zelfs Feenstra ziet in dat zijn ideaalbeeld voortkomt uit fictionele verhalen. Die onhandigheid is een andere interpretatie die we zouden kunnen geven aan de onleesbaarheid van vrouwen voor hem. Het door hem ingebeelde mysterie rondom de vrouw fungeert niet alleen als koloniale strategie zoals Boehmer die uitlegt, maar draagt ook bij aan de karakterschets van een romanticus met een gebrek aan realiteitszin. De dubbelzinnigheid van de novelle ten opzichte van het Hollandse huwelijk en alle tekstuele aspecten die daar een rol bij spelen, maken dat de lezer zich kritisch moet verhouden tot de boodschap van Een Indisch huwelijk: het Hollandse huwelijk, maar ook de Hollandse vrouw en de inheemse vrouw worden op een dubbelzinnige manier gerepresenteerd. De zintuiglijke beschrijving, de nadruk op de argwaan wekkende onleesbaarheid van de inheemse vrouw of juist de onleesbaarheid die verleiding met zich meebrengt - de inheemse vrouw als mystieke, exotische verleiding - het zijn allemaal tekstuele elementen die de novelle niet alleen een koloniale bijsmaak geven, maar ook het Hollandse huwelijk propageren boven een huwelijk tussen een Europese man en een inheemse vrouw. Toch dwingt de combinatie van een dominante en onbetrouwbare focalisator en het complete gebrek aan andere, vrouwelijke en inheemse geluiden ertoe ons kritisch te verhouden tot de boodschap die deze novelle uitdraagt. | |||||||||
Bibliografie
| |||||||||
[pagina 144]
| |||||||||
Sarah Badwy is afgestudeerd aan de Universiteit Leiden binnen de Research Master Literary Studies en specialiseerde zich in Caribische literatuur met een sciptie over de Nederlands- Antilliaanse auteur Boeli van Leeuwen. Momenteel is zij werkzaam als docent Nederlands op een middelbare school in Den Haag. |
|