Indische Letteren. Jaargang 34
(2019)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||
Indië als exotisch lustoord?
| |||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||
eens gehuwde vrouw, die de Europese normen en waarden in stand wil houden in de tropen. Eva voelt veel sympathie voor Frans, maar daar blijft het bij - ze is geen vrouw van liefde. Ze wordt in de roman als een sympathiek personage beschreven, maar zij is ‘koud’. In dat opzicht staat zij symbool voor de westerse vrouw, terwijl de niet-westerse of in de tropen opgegroeide vrouw zoals Léonie staat voor warmbloedigheid. Hetzelfde geldt voor de mannelijke evenknie van Léonie, Addy.
Pleuni Touw en Bob de Lange in de rollen van de resident Van Oudijck en Leonie Van Oudijck, in de AVRO-dramaserie De stille kracht uit 1974.
In dit artikel zullen eerst enkele reacties van de literaire kritiek rond 1900 op de losbandigheid in de Indische roman belicht worden, waarna Saids Orientalism (1978) ter sprake komt. In zijn baanbrekende boek stelt hij dat de westerling het oosten voorstelt als een seksuele lusthof.Ga naar eind3 Na een beknopte historische terugblik op het koloniale verleden wordt vervolgens in enkele Indische romans van rond 1900 nagegaan of er in Indië inderdaad sprake was van een exotisch lustoord, waarbij vooral het concubinaat en de njai centraal staan, alsmede de vraag of er sprake is van een mannelijke en een vrouwelijke blik. | |||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||
Literaire kritiek rond 1900Maar eerst dus aandacht voor de literaire kritiek rond 1900.Ga naar eind4 Het idee dat de tropen een oord van seksueel vermaak zijn, wordt rond de vorige eeuwwisseling op verschillende manieren zichtbaar, ook in de Nederlandse literaire kritiek rond 1900. In 1899 stelt een criticus in De Tijdspiegel: Het is mogelijk, dat de zinnelijke begeerten en hartstochten zich in de tropen weliger en machtiger ontwikkelen dan in onze koele gewesten, maar dat de Indische heeren en dames [...] zoo algemeen bezeten zouden zijn door den duivel der zinnelijkheid, als hier wordt voorgesteld, valt moeilijk aan te nemen. [...] Wordt hier dan alles omspoeld en verzwolgen door enkel golven van passie?Ga naar eind5 Een andere recensent vraagt zich datzelfde jaar in Dietsche Warande en Belfort af: Waarom toch al die zinnelijkheid? Er is in de Hollandse bezittingen toch wel wat anders? Zoo een roman kan een treffelijk mensch niet zonder blozen lezen.’Ga naar eind6 Eerder had schrijver en criticus Lodewijk van Deyssel in De Nieuwe Gids van 1888 al het volgende opgemerkt over de dubbele moraal van de Indië-gangers: De Hollanders zitten zich in hun land te versuffen van fatsoenlijkheid en zedelijkheid, maar dan gaan er naar Indië en, al blijven ze daar levenslang, voelen zich daar toch altijd min of meer net of ze op reis waren, en ze hebben 't er zoo prettig vrij en zoo lekker warm, dat ze gaan luieren als pachas en fuiven als dolle-mannen.Ga naar eind7 De literaire kritiek rond 1900 signaleert dus lust en losbandigheid in de toenmalige Indische literatuur, hetgeen vaak in verband wordt gebracht met het warme klimaat - dat zou de zinnelijkheid bevorderen. Overspel onder westerse stellen komt dan ook op grote schaal voor in deze romans. Zo beschrijft P.A. Daum in Hoe hij Raad van Indië werd (1888) hoe de echtgenote van de hoofdpersoon het matras deelt met verschillende hoge heren met als doel haar man op de maatschappelijke ladder te laten stijgen. Hier gaat het dus om carrièrebevorderende lust. Maar ook gewone zinnelijkheid komt voor. Zo laat een van de personages in de roman opeens zijn begerig oog vallen op een vrouw: Een dolle lust om haar in zijn robuste armen te nemen, overviel hem; 't idee alleen bracht hem in extase en terwijl hij met half geopende mond en half gesloten oogen het aantrekkelijk beeld bespiedde, dat voor hem stond, boog zich | |||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||
onwillekeurig zijn lichaam rechts terzijde naar haar toe, als ware het een stalen voorwerp onder den invloed van den magneet.Ga naar eind8 De aantrekkingskracht blijft bestaan. Ook de vrouw voelt de begeerte van de man. Later in de roman staat er: ‘Een lichte blos gleed over haar gelaat, toen zij zag, hoe hij haar als verslond met de ogen.’Ga naar eind9 Het is duidelijk dat het niet bij deze lichte blos zal blijven. Ook in een andere roman beschrijft Daum overspelige relaties. In Goenagoena (1887) heeft de ongelukkig getrouwde Betsy bijvoorbeeld haar zinnen gezet op haar gehuwde neef, die met behulp van toverkruiden in haar ban wordt gebracht. | |||||||||||||||||||||
Westerse beeldvorming
Omslag van de eerste druk van De stille kracht (1900), met een bandontwerp door J.J.C. Lebeau. Collectie Universiteitsbibliotheek Groningen.
Dit zijn voorbeelden van overspel in de Europese bovenlaag van de koloniale samenleving, maar losbandigheid wordt in de Indisch-Nederlandse literatuur veel vaker in verband gebracht met seksuele betrekkingen tussen Nederlanders en inheemse vrouwen. In die zin lijkt de Indische literatuur dus een bevestiging van wat Edward | |||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||
Said stelt in Orientalism: de OriëntGa naar eind10 wordt in de westerse beeldvorming geassocieerd met een seksueel paradijs, een lustoord. Said haalt daarbij het literaire werk van Gustave Flaubert aan, de beroemde Franse schrijver, die de Oriënt voorstelt als een domein waar op seksueel gebied vrijwel alles mogelijk is, waar de vrouwen schitterend, begeerlijk en gewillig zijn. Flaubert representeert de inheemse vrouw als een soort seksmachine. Ze heeft geen emoties en stelt geen eisen. De Oriënt is in zijn werk verbonden met seksuele beloftes. Seks in de Oriënt is ontdaan van schuld en boete.Ga naar eind11 Dit ‘seksuele paradijs’ lijkt op het eerste gezicht op te gaan voor De stille kracht: overspel teelt wierig en er wordt vooral door Léonie en Addy genoten van de seksuele avonturen. Maar hoe staat het met de vele andere Indische romans die rond de eeuwwisseling verschijnen? Wordt er inderdaad vrijmoediger tegen seksualiteit aangekeken dan in het in die tijd nogal preutse moederland? Daar zorgden slechts enkele naturalistische romans die de aandacht richtten op sloppen, slonzen en slaapkamers, af en toe voor enige opschudding.
Omslag van Reggie Baay, Portret van een oermoeder. Beelden van de njaj in Nederlands-Indië (2010).
Indische romans werden geassocieerd met een o-la-la-sfeertje. Dat gold niet alleen voor de naturalistische romans die in Indië speelden, waarin een objectief, vaak rauw beeld van de werkelijkheid werd nagestreefd.Ga naar eind12 Het betrof eveneens het ouderwetse idealistische proza dat in Indië speelde, vaak van vrouwelijke auteurs, boeken met goede en slechte personages, een ingewikkelde intrige en een happy ending.Ga naar eind13 In veel van deze naturalistische en idealistische romans lopen bijvoorbeeld njai's rond, inheemse huishoudsters, met heel andere taken dan die van de reguliere interieurverzorgster. Westerse mannen leefden in de tropen vaak ongehuwd samen met een inheemse vrouw, zo lezen we in de Indische romans. En beviel zo'n njai niet meer, dan kon ze weer terug naar haar familie en werd ze vervangen door een ander, meestal jonger en mooier ‘exemplaar’. Verscheen er uiteindelijk een witte vrouw als huwelijkskandidate op het | |||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||
toneel - dan moest de njai eveneens het veld ruimen. Reggy Baay heeft mooie boeken geschreven over de njai als voormoeder.Ga naar eind14 Hoe worden die vrije seksuele omgangsvormen - in het bijzonder het concubinaat,Ga naar eind15 het ongehuwd samenwonen - in de Indisch-Nederlandse romans uit die tijd verbeeld? Dat is een van de vragen die in dit artikel centraal staan. Wordt Indië inderdaad voorgesteld als een seksueel lustoord, zoals Said beweert? En zo ja, voor wie zou het dan een seksueel paradijs zijn? Een andere vraag luidt: is er daarbij ook sprake van liefde? En ten slotte is er nog een kwestie: is er in die verbeelding van seksuele relaties een verschil tussen de blik van mannelijke en die van vrouwelijke auteurs? Deze vragen zullen niet uitputtend worden behandeld, maar vormen een eerste aanzet die verdere uitwerking behoeft. | |||||||||||||||||||||
Historische achtergrondGa naar eind16Voordat deze vragen aan bod komen eerst aandacht voor de historische context. Europese expansie was een mannenzaak. Seksuele relaties tussen Europeanen en Aziatische vrouwen bestonden er vanaf het begin van de VOC, die de westerse vrouw sinds 1650 had geweerd uit de kolonie. Het was voordeliger mannen alleen te sturen. Ook werd er een trouwverbod ingesteld voor militairen. Handboekjes voor nieuwkomers adviseerden een inheemse bijslaap te nemen. Dat werd gezien als een adequate taalen inburgeringscursus. De Britten spraken in dit verband van ‘sleeping dictionaries’.Ga naar eind17 In Indië ontstond er aanvankelijk een Indo-Europese elite - aldus Taylor en Hensen in Smeltkroes Batavia (1988). Er was sprake van een mestiezencultuur. De Indo- Europese vrouw had een respectabele positie. Maar tijdens het Britse tussenbestuur in Nederlands-Indië (1811-1816) ontstond er meer afstand tussen de verschillende bevolkingsgroepen. De Britten hadden een afkeer van de mestiezencultuur en na hun vertrek zette de afbraak van de gemengde cultuur verder door. In 1870 werd de kolonie opengesteld voor particulier initiatief (voorheen mochten alleen bestuursambtenaren en militairen naar Indië). Ook werd de kolonie beter bereikbaar: na de opening van het Suezkanaal in 1869 duurde een reis naar Indië maar zes weken in plaats van zes maanden. Bovendien kwam er een nieuw overheidsbeleid ten aanzien van westerse vrouwen: hun komst werd aangemoedigd, wat voorheen, zoals gezegd, bepaald niet het geval was. In de loop van de negentiende eeuw kwamen steeds meer witte vrouwen naar Indië. De positie van de njai kwam daarmee in het gedrang. | |||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||
Lust en liefde
Foto van een njai, circa 1870. Collectie UB/KITLV Leiden.
Hoe zit het nu met die lust en liefde in de romans? De literaire kritiek maakt, zoals we zagen, melding van het losbandige karakter van de Indische literatuur, maar wat treffen we aan in die romans en hoe wordt het concubinaat daarin gerepresenteerd? Aan de hand van een aantal prozawerken rond 1900 - romans en verhalenbundels - wordt op deze vragen ingegaan. Daarbij zal zowel werk van mannelijke als van vrouwelijke auteurs de revue passeren. Vaak vormt de inheemse bevolking in deze romans, die draaien om de koloniale elite, slechts een zwijgend exotisch behang op de achtergrond. Dat geldt ook voor de njai, de huishoudster of ménagère, die zoals gezegd in de Indische roman heel andere taken heeft dan de reguliere schoonmaakster. Die njai is in de regel een bijpersoon, iemand die zwijgend op de achtergrond opereert, al zijn er uitzonderingen, zoals de roman Nummer elf (1890) van Daum, waarin de njai in het centrum van de aandacht staat. Soms wordt de inheemse vrouw vooral als verleidelijk voorgesteld, in het bijzonder in de fase voordat ze haar positie als njai in huis heeft ingenomen. Dan lijkt zij vooral geassocieerd te worden met lust. James, de hoofdpersoon uit Daums Uit de suiker in de tabak (1885), is getrouwd, maar dat maakt niet uit: Hoe plechtig ik me ook had voorgenomen als gehuwd man tevens een bijzonder ernstig man te zijn - de werking der omgeving was mij te machtig, De nette, fantastisch verlichte pendoppo, de agiterende muziek van de gamelan, de fraaie vormen der danseressen, het vrolijk gesprek en de verhittende wijn, dat alles deed in de frisse bergstreek en bij de schone, door het helderste maanlicht overgoten nacht, zijn werking.Ga naar eind18 | |||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||
In Augusta de Wits De godin die wacht (1903) wordt beschreven hoe de witte Nederlandse Van Heemsbergen wordt verleid door een dansende inheemse schoonheid, bij wie hij uiteindelijk een kind verwekt: Nu begon zij te dansen [...] haar slank lijf latende deinen in slangegolvingen. [...] Met een droomzachte beweging zag zij naar de plek in de galerij waar Van Heemsbergen zat. Zij strekte de armen uit en bewoog de handen op en neer, op en neer, alsof zij wenkte, van zich af en naar zich toe [...].Ga naar eind19 Van Heemsbergen wordt hier als het ware bedwelmd door de zwoele inheemse vrouw en laat zich verleiden. Ook de njai in Nummer elf van Daum is aanvankelijk een aantrekkelijk type: ‘Om de hoek keek een mooi donker kopje met een overvloed van dartele krulletjes op het voorhoofd, grote schitterende zwarte ogen en een vrolijk lachende mond met parelwitte tanden.’Ga naar eind20 Dit lieflijke beeld verandert echter. In deze naturalistische roman, waarin de njai centraal staat, stuurt de witte jongeman George zijn mooie njai de laan uit om een rijke, onaantrekkelijke witte vrouw te trouwen. De njai probeert haar toean eerst nog voor zich te winnen, maar als dat niet lukt, neemt ze wraak door de witte vrouw te laten vergiftigen met de dodelijke gifpil nummer elf - een bekend, volgens sommigen zelfs afgezaagd - thema in de Indische literatuur. Aan het eind van de roman wordt de voorheen lieftallige njai als lelijk en wild beschreven. Van wraak vervuld schakelt ze een gifmengster in.
Portret van P.A. Daum (1850-1898). Collectie UB/KITLV Leiden.
Nummer elf schetst ook meer algemeen een goed beeld van het concubinaat: alle mannelijke personages in de roman blijken een njai te hebben, ‘“wilde” wederhelften’Ga naar eind21 zoals ze genoemd worden. En wanneer een van de vrouwelijke personages een huwelijk weigert omdat hij een njai heeft gehad, denkt haar moeder: ‘Het zou er aardig uitzien, als dat een reden was om in Indië een huwelijk te weigeren!’Ga naar eind22 De hoofdpersoon probeert later ook zijn vrouw enig begrip bij te brengen voor zijn vroegere gedrag: | |||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||
Ik ben de enige niet. Alle jongelui doen het... hier in Indië...’Ga naar eind23 En later zegt hij: ‘Als men geen fortuin heeft en geen relaties hier, maar eenvoudig jongste geëmployeerde is op een handelskantoor, wat moet men dan aanvangen in dit eentonige land zonder iets voor jongelui om zich te vermaken, - dan... je begrijpt de rest!Ga naar eind24 De njai dient dus als vermaak van de man. Ze wordt meestal weinig respectvol beschreven. Men geeft elkaar njai's cadeau,Ga naar eind25 en in de roman In de koffie wordt ze gezien als onderdeel van het meubilair, zo constateert Wolfgang, criticus van De Nederlandsche Spectator, en hij is verbolgen hierover. Hij citeert: ‘Gerlings betrok een huisje... na zich... te hebben voorzien van het noodige huisraad, waaronder een ménagère.’Ga naar eind26 Hoe de njai tegen de liaison aankijkt, wordt meestal niet belicht, al geven Daum in Nummer elf en De Wit in De godin die wacht wel een enkele keer een korte indruk van het innerlijk of de beweegredenen van de njai. Zo neemt in De godin die wacht de eerder genoemde Van Heemsbergen, die betoverd is door de schoonheid van een inheemse danseres, de jonge vrouw mee naar huis, en hoewel hij zelf meer aan een one night stand had gedacht, blijft ze bij hem: ‘Hij had haar willen terugzenden naar haar dessa, dien eersten ochtend; maar zij was bitter begonnen te schreien.’Ga naar eind27 Haar ouders zouden haar niet meer terug willen, zo zegt ze. Van lust is hier bij haar echter geen sprake. Het gaat meer om gevoelens van schaamte en schande. De roman suggereert verder dat ook de materiële welstand die het leven met een witte inhoudt, de njai aantrekt, een aspect dat ook in Nummer elf expliciet aan de orde komt. Niet altijd staan vermaak, verleidelijkheid of lust op de voorgrond in de verhouding tussen de witte man en de inheemse geliefde.Ga naar eind28 Lena, de piepjonge dochter van een ‘koffie-opziener’ met wie Van Oudijck zich in De stille kracht uiteindelijk terugtrekt in de desa, wordt zeker niet als een verleidster geportretteerd, maar als een verlegen jong meisje met ‘goudglanzende’ wangen en ‘koolzwarte’ ogen’,Ga naar eind29 in de woorden van Van Oudijck ‘een lief kind, en de troost van mijn ouden dag.’Ga naar eind30 En misschien is hier dus wel sprake van liefde. Een enkele andere keer krijgen we wel een inkijkje in het gemoed van een njai. En ook dan lijkt soms sprake te zijn van liefde. Bij Daum komt het een enkele keer voor aan de zijlijn van zijn romans. En in de roman van Terwogt, Corrie's tjisai of Tafereelen uit het leven van een Indischen planter (1893), wordt een zeer sympathieke Japanse njai beschreven, die van liefdesverdriet sterft als haar man, die niet tegen het klimaat kan, op haar advies teruggaat naar Nederland.Ga naar eind31 | |||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||
Dat niet alle njai's blij zijn met hun lot, blijkt uit de reactie van Li, de njai in J. Dermoûts roman In de koffie, die ook gevoelens krijgt toebedeeld: Li kon die ochtend geen hap door haar keel krijgen. Ze moest blij zijn dat ze nu Kormans vrouw was, maar hij had haar overvallen [...] en toen Korman weg was naar het bosch, schreide zij, net als zij dien nacht had gedaan nadat hij haar zoo ruw in haar slaap had gestoord.’Ga naar eind32 Een associatie met # me too dringt zich hier op. | |||||||||||||||||||||
Hoe staat het nu met het mannelijke en het vrouwelijke perspectief?Laten we een blik werpen op enkele prozawerken van vrouwelijke auteurs. Mina Kruseman beschrijft in haar roman Een huwelijk in Indië (1873) Louise, een wit meisje, dat tegen haar zin moet trouwen met de resident. Vlak na het huwelijk springt er een inheemse vrouw uit de kast in haar slaapkamer. Ze blijkt de voormalige njai van de resident te zijn, die tien jaar met hem heeft samengewoond en twee kinderen van hem heeft. Op de vraag wie zij is, zegt ze bitter: En dat vraagt u mij hier? in mijn eigen huis, in mijn eigen kamer? Onder het dak van hem die ik tien jaar lang gediend heb als mijn meester, die ik lief heb gehad als de vader van mijn kinderen [...]! Maar hij heeft mij [...] verstoten voor u, [...] omdat ik arm ben... omdat ik hem niets dan liefde geven kan [...]. En dat was niet genoeg voor hem.Ga naar eind33 Hier wordt de njai afgeschilderd als iemand die liefde voelt voor haar man. De twee vrouwen sluiten vriendschap, maar als de resident de njai in huis ontdekt, slaat hij haar zó hard dat ze een tijd later sterft aan haar verwondingen. Het illustreert hoe weinig waarde sommige kolonialen hechtten aan het leven van een inheemse vrouw. Na haar dood neemt Louise de zogenoemde ‘voorkinderen’ in huis. Ook in Annie Foore's bundel Indische huwelijken (1887) spelen de voorkinderen een rol. ‘Willie's mama’ verhaalt over Cecile, die met Otto trouwt, tot zijn verdriet alleen op voorwaarde dat het voorkind Willie terug naar de kampong gaat. Willie's moeder, de njai, is overleden. Pas vele jaren later, als Cecile zelf een kind krijgt, beseft ze dat ze onredelijk is geweest. Als Willie ziek wordt, haalt ze hem in huis en komt alles toch nog goed. In Adinda's Vrouwen lief en leed onder de tropen (1892) spelen voorkinderen eveneens een rol. Nelly komt tot de ontdekking dat ze getrouwd is met een vreselijke man, | |||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||
die haar de deur uit zet en de kokkie, zijn voormalige njai, haar plaats laat innemen. Uiteindelijk vergiftigt de njai haar toean en pleegt ze zelfmoord. Toch loopt het boek goed af, zoals hoort in een idealistische roman. Op zijn sterfbed vergeeft Nelly haar man zijn wangedrag, ze neemt zowel het voorkind als haar eigen kind mee naar Nederland, waar zij trouwt en de kinderen met haar samen een gezellig gezin vormen. In deze roman wordt het probleem van het concubinaat van verschillende kanten belicht. Dat de njai haar kinderen achter moet laten als de heer des huizes trouwt, vindt Nelly bijvoorbeeld heel erg. Hier zien we dus een empathische blik op de njai, al bevat de roman verder wel veel neerbuigende opmerkingen over de inheemse bevolking. | |||||||||||||||||||||
Een seksueel paradijs?Tot slot de vraag of deze Indische romans rond 1900 werkelijk een seksueel paradijs schetsen, zoals Said beweerde. Geconstateerd kan worden dat de zeden in de Oriënt, in dit geval in Nederlands-Indië, veel losser zijn dan in het moederland. Er wordt openlijk geschreven over seksuele betrekkingen buiten het huwelijk, overspel is aan de orde van de dag en de wisseling van partners lijkt ook geen problemen op te leveren, al helemaal niet wanneer een en ander betrekking heeft op de njai. Maar een seksueel paradijs, voor zover aanwezig, lijkt alleen te bestaan voor de mannelijke personen. De njai zelf heeft in de regel alleen voordeel van een iets luxer leven, zolang als het duurt natuurlijk. Meestal loopt het concubinaat uiteindelijk slecht af, de njai wordt weggestuurd en soms volgt er een moord. En zodra de man genoeg heeft van zijn njai, is er natuurlijk ook geen sprake meer van lustgevoelens. Is er in deze romans sprake van lust of liefde, of allebei? Lust bestaat, zoals gezegd, alleen in de eerste fase, wanneer de witte man nog niet af wil van zijn inheemse geliefde, maar in een enkel geval is er toch sprake van liefde. Dat zagen we in het slot van Couperus' De stille kracht: Van Oudijck lijkt liefde te voelen voor zijn Lena, en dit is ook het geval in enkele andere werken waarin njai's liefde voelen voor hun toean. We signaleerden enkele voorbeelden in de marge bij Daum, de roman Corrie's Tjisai en bij Mina Kruseman het voorbeeld van de njai die zei van haar man te hebben gehouden. Misschien gaan in deze romans lust en liefde samen?Ga naar eind34 En hoe staat het met de mannelijke en de vrouwelijke blik? Opmerkelijk is dat vrouwen, anders dan mannen, de kwestie van de zogenoemde ‘voorkinderen’ thematiseren in hun romans en daarbij uiteindelijk vaak een welwillende en open hou- | |||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||
ding aannemen. De kinderen van de njai worden, zij het soms na een moeilijke periode, liefdevol opgenomen in het gezin. Tot slot: hoe moet men die gifmoorden zien die zo vaak in de romans voorkomen? Misschien schuilt daarin toch ook morele afkeuring van die oriëntaalse lusthof. Wie zich vergrijpt aan een inheemse schone en haar uiteindelijk in de steek laat, wordt kennelijk gestraft: of de man zelf vindt de dood of de witte bruid eindigt met pil nummer elf. En in De stille kracht is het wellicht veelbetekenend dat het overspel van Léonie door de rode sirihspatten die op bloed lijken, ondanks de vrije seksuele moraal die gesuggereerd wordt, toch ook in het teken van schuld en boete komt te staan. Saids seksuele paradijs is kennelijk niet vrij van zondebesef. | |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||
Jacqueline Bel is universitair hoofddocent moderne Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij is gespecialiseerd in de Nederlandse literatuur vanaf 1800, in het bijzonder het fin de siècle, de eerste helft van de twintigste eeuw en de (post)koloniale literatuur. Zij publiceerde onder meer Nederlandse literatuur in het fin de siècle (1993) en Schrijvende vrouwen, Een kleine literatuurgeschiedenis van de Lage Landen (2010, met Thomas Vaessens). In 2015 verscheen haar literatuurgeschiedenis Bloed en rozen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1900-1945. |
|