Indische Letteren. Jaargang 34
(2019)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |||||||||||||||||
Willem Frederik Hermans, toerist in Indonesië
| |||||||||||||||||
Multatuli en Hermans over de Hollanders op JavaAls je spreekt over Hermans en Indië of over de Hollanders op Java, denk je meteen aan Max Havelaar (1860) van Multatuli en aan Hermans' roman Ik heb altijd gelijk (1951). Beide boeken hebben grote beroering gebracht, om verschillende redenen. Als Saïdjah op zoek gaat naar Adinda en hij zich bij de opstandelingen in de Lampongs aansluit, komt hij in een dorp ‘dat pas veroverd was door het Nederlandse leger, en dus in brand stond.’ Al in Dekkers tijd was over dat ene woordje ‘dus’ heibel ontstaan. Wat Hermans daarvan vond, blijkt uit de bespreking van de Havelaarzaak in De raadselachtige Multatuli. Hij stelde: ‘Zelfs al zou Multatuli in zijn eigen leven nooit iets te maken hebben gehad met het bestuur van Nederlands-Indië, dan zou de | |||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||
in Max Havelaar geuite kritiek daarop nog in volle lengte overeind blijven. De kritiek betreft in wezen de dubbelslachtigheid van elk koloniaal bewind, wanneer het tenminste geen onverbloemde roof- en moordpartij meer is’.Ga naar eind2 Hermans legde de vinger op de zere plek. Hij noemde Multatuli ‘het kwade geweten van de Nederlandse koloniale politiek’.Ga naar eind3 Het is dan ook juist de passage over de brandende kampongs die je doet beseffen wat dat inhield: ‘het herstel van het Nederlandse gezag’ in Indië na de Tweede Wereldoorlog. In zijn roman Ik heb altijd gelijk laat Hermans de gedesillusioneerd uit Indonesië teruggekeerde soldaat Lodewijk Stegman schelden en tieren, tegen Soekarno, de Koningin, en vooral tegen de katholieken. Het boek leidde direct na verschijnen tot enorme ophef. De katholieken voelden zich beledigd. Er werd aangifte gedaan. Tegenwoordig gaan wij ervan uit dat wat een romanfiguur ‘zegt’, bezwaarlijk kan worden gezien als een publieke uitlating van de persoon van de schrijver van het letterkundige werk. Maar het waren andere tijden. Het Openbaar Ministerie was er destijds niet zeker van en bracht de zaak voor de rechter. De rechtszaak vond plaats in het oude Paleis van Justitie aan de Prinsengracht te Amsterdam. Dit statige pand, dat in de zeventiende eeuw was opgericht als een weeshuis voor de allerarmsten, het Aalmoezeniers-weeshuis, fungeerde sinds 1836 als gerechtsgebouw. Als zodanig verbindt het Hermans met Multatuli. Op 24 april 1862 had Eduard Douwes Dekker daar namelijk gesproken, in zijn rechtszaak tegen Jacob van Lennep over het ‘kopyrecht’ van Max Havelaar. Bijna honderd jaar later stond Hermans in datzelfde gebouw voor de rechter. Op 20 maart 1952 moest hij zich dus voor de rechter verantwoorden voor wat hij het personage Lodewijk Stegman in Ik heb altijd gelijk liet zeggen. Het OM vroeg vrijspraak: ‘opzet’ om de katholieken te kwetsen werd niet bewezen geacht. Garmt Stuiveling, die later door Hermans zou worden verguisd als bezorger van de Volledige Werken van Multatuli, trad op als getuige à décharge. Stuiveling zei dat er in feite vele ‘Lodewijk Stegmans’ waren. Zo noemde hij Ik heb altijd gelijk in schijn ‘een cynisch verhaal over een ontredderde jongeman, vol wrok en haat’, dat echter ‘in wezen een realistisch beeld gaf van geheel een generatie, die innerlijk en uiterlijk door het lot was geschonden.’Ga naar eind4 Hermans maakte van zijn spreekrecht als verdachte gebruik door te stellen dat er van de vrijheid van meningsuiting niets zou overblijven als men een auteur zou kunnen verwijten wat een romanpersonage zegt of doet: ‘Ik ben van mening dat de grondwet mij het recht gaf te schrijven zoals ik heb gedaan. Ongeacht de uitslag van dit proces, zal ik altijd precies zo schrijven.’Ga naar eind5 Hermans werd vrijgesproken. Het Hof bekrachtigde de uitspraak. Daar waren Hermans en zijn advocaat niet eens meer verschenen. | |||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||
Hermans zou zich later weinig storen aan de grenzen van het fatsoen. Hij meende te kunnen kwetsen wie hij wilde. Als polemist werd hij ‘bekend en bewonderd, maar ook berucht en gevreesd [...], iets wat hij deelde met Multatuli en wat hij in zijn negentiende-eeuwse voorloper ook zeer waardeerde’, aldus Dik van der Meulen en Cyril van den Hoogen.Ga naar eind6 De uitkomst van het proces over Ik heb altijd gelijk zal zijn gevoel van polemische vrijheid er niet geringer op gemaakt hebben. | |||||||||||||||||
Mythevorming en het mechanisme van de tegenwerkingOver zijn fascinatie voor Multatuli schreef Hermans in de bundel Het sadistische universum (1964), dat Multatuli de enige Nederlandse auteur was die hij sinds zijn twaalfde geregeld las: ‘Ook van wat er over hem geschreven is, hoe vals en onbelangrijk het dikwijls is, heb ik altijd gretig kennis genomen.’ En: ‘Zijn leven is bijna even boeiend als zijn boeken. Niemand was zo openhartig als hij en toch is het alsof er iets raadselachtigs aan hem kleeft, waardoor ik alles waarmee hij ooit in aanraking geweest is, zou willen hebben gezien.’Ga naar eind7 Vaak wordt gezegd dat Hermans zich vereenzelvigde met Multatuli, maar wat zei hij hier zelf over? In een van de vraaggesprekken met zijn vriend Freddy de Vree, de Belgische dichter en essayist, zei Hermans dat ‘voor Multatuli zijn maatschappelijke actie zijn voornaamste troefkaart was’. Over zichzelf zei Hermans: Ik ben [echter] begonnen als schrijver en zal eindigen als schrijver. Ik ben een tijd wetenschapsman geweest, het is droef dat dat tot een einde gekomen is, maar het is niet iets waar ik dagelijks van wakker lig [...] Het niet krijgen van een laboratorium, de tegenwerking van collega's en zo, dat is voor mij wel nuttig geweest, het heeft mij geholpen bij het schrijven van een boek over Multatuli omdat ik zie hoe het mechanisme is van de tegenwerking van mensen die uit zichzelf niets presteren, die alleen een figuur zijn of een functie hebben door de solidariteit van de andere nulliteiten.Ga naar eind8 En in 1988 schreef hij aan een andere vriend, Paul Neeteson: ‘Haast alles wat er over [Multatuli] wordt geschreven munt uit door slordigheid, aldoor weer herhaalde leugens, mythevorming en partijdigheid, zelfs nu hij al honderd jaar dood is. Ik kan daar niet tegen en kom er telkens weer tegen in verzet’.Ga naar eind9 Hermans doelde hierbij vooral op Rob Nieuwenhuys. Deze had, in het nawoord van het boek De mythe van Lebak uit 1987, geschreven dat niemand iets begreep van zijn relatie tot Multa- | |||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||
tuli. Nieuwenhuys had daarbij nadrukkelijk Hermans op het oog, die hij een - wat Indische verhoudingen betreft - onwetende Hollander noemde. Met Hermans had hij sinds halverwege de jaren zeventig een levendige pennenstrijd gevoerd met het waarheidsgehalte van Max Havelaar als inzet. Genoeg stof voor een boek! Hermans maakte een scherp onderscheid tussen de werkelijkheid en de verdichting daarvan. Hij stelde in Het sadistische universum het volgende: De realistische roman is een mythisch verhaal, omdat de realiteit grotendeels een mythische realiteit is, geconstitueerd door de algemene opinie van een groep, die uit al het waarneembare een aantal waarnemingen uitkiest en combineert tot een mythe. [...] De romanschrijver waar ik het over heb, beschrijft niet de werkelijkheid, maar schept een persoonlijke mythologie, en hij doet dit, in tegenstelling tot de realist, doelbewust. Zijn helden zijn geen ‘mensen van vlees en bloed’ maar personificaties.Ga naar eind10 Hermans was dus van mening dat een roman geen realiteit kan bevatten, net zoals Lodewijk Stegman ook niet echt was. Max Havelaar is echter als literair werk volstrekt het tegenovergestelde. Douwes Dekker had nou juist zijn werkelijkheid, zijn hele ziel en zaligheid, in dat werk gelegd. Het bevatte zijn ‘mechanica’, zoals Hermans het noemde. Hij had die mechanica nu juist niet verzonnen. In die zin is Max Havelaar, overeenkomstig de romanopvatting van Hermans, geen mythisch verhaal, maar een pamflet. Hermans noemde Multatuli ook in één adem met Émile Zola. Hier vinden we tevens een verklaring voor zijn fascinatie voor Multatuli. Hermans hield van het tragische lot dat zijn voorbeeld beschoren was geweest, en omarmde de gedachte dat hij zelf ook zo'n lot had moeten ondergaan. | |||||||||||||||||
Hermans in IndonesiëSinds 2017 houd ik mij bezig met de polemiek tussen Willem Frederik Hermans en Rob Nieuwenhuys. Ik schreef een artikel over het ravijn dat hen scheidde.Ga naar eind11 Mijn onderzoek begon bij de biografie van Willem Otterspeer over Hermans. Tot mijn niet geringe verbazing las ik bij hem dat Hermans en Nieuwenhuys elkaar in Indonesië hadden ontmoet. Otterspeer schreef daarover in het intermezzo over Multatuli: ‘In 1971 werd [Hermans] door Fons Rademakers benaderd om het scenario te schrijven voor diens verfilming van Max Havelaar. Ter voorbereiding werd een reis gemaakt naar Indonesië, waar hij Rob Nieuwenhuys ontmoette.’Ga naar eind12 Ik besloot Otterspeer er- | |||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||
over te benaderen. Maar hij wist mij over die ontmoeting niets meer te vertellen dan dat Hermans er in zijn dagboek een aantekening van maakte. Ik nam er geen genoegen mee.
Hermans in gesprek met Rob Nieuwenhuys, op het buitenverblijf van ambassadeur Scheltema, Poentjak, 10 oktober 1971. Collectie Erven Jan de Vries.
Via via kwam ik toen in contact met Gerard Termorshuizen, die getuige was geweest van de ontmoeting. Ik sprak er uitvoerig met hem over. Dankzij hem kwam ik in contact met Lili Rademakers en toenmalig cultureel attaché Roland van den Berg, die er ook bij waren. Zo heb ik de bijzonderheden van de ontmoeting tussen Hermans en Nieuwenhuys kunnen achterhalen. Die ontmoeting vond plaats op zondag 10 oktober 1971 in het weekendverblijf van de toenmalige ambassadeur van Neder- | |||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||
land in Indonesië, Hugo Scheltema. Deze had onder de Poentjak, een bergpas in de Preanger (West-Java), een villa met zwembad, waar vaak Nederlandse gasten verbleven. Vlakbij de top van de bergpas begint trouwens het pad dat naar het Telaga Warna voert, het vulkanische meer uit Hella Haasse's Oeroeg (1948), dat daar Telaga Hideung wordt genoemd. Termorshuizen en Jan de Vries werkten toen in Djakarta aan de Universitas Indonesia op de Letterenfaculteit. Zij hadden in Toegoe, een iets onder de Poentjak gelegen dorp, óók een kleine vakantievilla. Nieuwenhuys, in 1908 geboren in Indië, te Semarang, was na zijn repatriëren in 1952 docent Nederlands geworden. In 1961 had hij de jonge docent Termorshuizen leren kennen op de mms aan de Gerrit van der Veenstraat in Amsterdam. Termorshuizen was begin 1970 in Indonesië lector geworden aan dezelfde faculteit als waar Nieuwenhuys dertig jaar daarvoor les had gegeven. Najaar 1971 was Nieuwenhuys voor een paar maanden terug in Indonesië. In het weekend van 9 en 10 oktober 1971 had ambassadeur Scheltema het echtpaar Rademakers en Hermans op bezoek. Toevallig logeerde Rob Nieuwenhuys net dat weekend bij De Vries en Termorshuizen in Toegoe. De ambassadeur hoorde ervan en stuurde een boodschapper. Zo kwam het bijzondere gezelschap op uitnodiging van Scheltema bijeen. Het was ‘een onvergetelijke middag’, in de woorden van Termorshuizen. Hij betwijfelde echter of het juist was wat Otterspeer over het doel van de reis had geschreven. Lili Rademakers vertelde mij, kort daarop, dat er al aan het begin van de reis in Djakarta een dinertje was geweest waar zij en haar man de diplomaten Scheltema en Van den Berg hadden gesproken over het doel van de reis: zou men van de minister van Onderwijs en Cultuur toestemming krijgen om in Indonesië te filmen? Dat had echter volgens haar met Max Havelaar helemaal niets te maken, maar met De stille kracht van Couperus! Ik viel zowat van mijn stoel. Juist daarom was Rademakers volgens zijn vrouw zo verheugd geweest dat hij Rob Nieuwenhuys bij de ambassadeur zou ontmoeten, omdat deze zozeer verbonden was met de mystieke wereld van het oude Indië, het tempo doeloe. Blijkbaar had Otterspeer de bijzonderheden van de ontmoeting niet onderzocht. Er zijn enkele brieven bewaard gebleven waaruit blijkt welke indruk Hermans maakte, die middag bij de ambassadeur op de Poentjak. Termorshuizen schreef erover aan zijn vriend Leo Ross, die toen aan de Universiteit van Amsterdam docent Moderne Nederlandse Letterkunde was: | |||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||
Tien dagen geleden heb ik kennis gemaakt met Fons Rademakers... en Willem Frederik Hermans. Zij zijn hier om voorbereidingen te treffen voor de verfilming van ‘De stille kracht’ van Couperus. Hermans heeft het script geschreven. We zagen er allemaal nogal tegen op, wat moet je met die Hermans, die zo goed schrijft, maar waar je zulke vervelende dingen over hoort! Nu, ik heb hem uren meegemaakt, ook in het zwembad [...] en ik ben bijzonder verrast. We kennen Hermans bijna uitsluitend van die portretten met die rotsmoel. Ik heb die rapportage over hem in HP gelezen en daar komt hij ook niet zo geweldig tevoorschijn, ik bedoel als mens. Hermans was niet alleen vriendelijk (dat kan iedereen wel eens zijn), maar zeer beminnelijk. Een wat schuchtere, verlegen man.Ga naar eind13 Hermans had verder, zo bleek uit de brief van Termorshuizen, tijdens de gesprekken geïnformeerd naar suikerfabrieken die hij wilde bezoeken. Hij sprak ook vol trots over zijn verzameling typemachines. Op dat moment waren dat er 54. Zijn meest recente aanwinst was de typemachine van Simon Vestdijk, die in maart dat jaar was overleden. Diens weduwe was de machine zelfs in persóón naar Groningen komen brengen, vertelde Hermans. En de Mandarijnen waren natuurlijk ter sprake gekomen. Hermans noemde Willem Walraven ‘zwaar overschat’, A. Alberts was ‘een nul’, en H.A. Gomperts ‘een peuterige knutselaar’. En over Geert van Oorschot zei Hermans: ‘die klootzak, waarom geeft hij de rest van Multatuli niet uit!?’ Nieuwenhuys zelf schreef ook over de ontmoeting met Hermans. Aan zijn vrouw Frieda, die in Nederland was gebleven, had hij toevertrouwd dat hij eigenlijk helemaal geen zin had gehad naar de ambassadeur te gaan om Hermans en Rademakers te ontmoeten. Hij was liever op Toegoe blijven luieren. Maar, zo schreef hij de dag na de ontmoeting: ‘Het was gisteren bij de Ambassadeur eigenlijk erg leuk [...] Ik heb dus met de grote Frederik Hermans kennis gemaakt. Hij was heel beminnelijk. Alsof hij zijn mythe wilde bestrijden. Het tjotjokte eigenlijk tussen ons. Hij wendde zich tenminste telkens tot mij.’Ga naar eind14 De vrouw van de ambassadeur liet in 2017 nog weten dat zij zich een ‘zekere angst voor Hermans’ kon herinneren. Dat had ze aan Roland van den Berg gezegd, die haar op mijn verzoek had gebeld. Maar Hermans was volgens haar juist heel aimabel gebleken. Het bezoek van Hermans werd door de diplomaten als een gevaar gezien voor de betrekkingen met Indonesië, die sinds Soeharto aan de macht was gekomen, waren hersteld. ‘Wij diplomaten waren destijds bang’, vertelde Roland van den Berg mij in 2017, ‘dat Hermans, terugkomend in Nederland, een scherp artikel of een boek over zijn reis zou schrijven zoals hij over Suriname en de Antillen had gedaan. | |||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||
Maar een publicatie bleef uit. Dat was voor Hugo en mij een enorme opluchting.’Ga naar eind15 In 1968 was het zogeheten Culturele Akkoord gesloten, een verdrag tussen Nederland en Indonesië, dat beoogde de culturele samenwerking te bevorderen en een zo volledig mogelijk wederzijds begrip te verwezenlijken van elkaars wetenschappelijke, artistieke en andere culturele verworvenheden. Dat was ook de reden waarom Jan de Vries en Gerard Termorshuizen uitgezonden waren om Nederlandse taal- en letterkunde te onderrichten aan de Universitas Indonesia. Dat herstel van betrekkingen maakte het ook mogelijk dat mensen als Hermans en Rademakers naar Indonesië konden reizen. Vooral kunstenaars, muziekgezelschappen en culturele instellingen probeerden in aanmerking te komen voor een subsidie. De regering had voor de tenuitvoerlegging van het Culturele Akkoord vele miljoenen guldens gereserveerd. De Hollanders trokken in groten getale naar de Gordel van Smaragd. Toegegeven: Soeharto probeerde uiteraard het rijke Nederland te paaien. Zijn land was in enkele decennia zeer verarmd. Hij bracht in 1970 met zijn echtgenote een staatsbezoek aan Nederland. Het leidde tot felle protesten van Zuid-Molukkers. Er volgde ook een tegenbezoek van Juliana en Bernhard, dat geheel in het teken van de cultuur stond. Zij bezochten Indonesië van 27 augustus tot 4 september 1971, en ondanks de moeilijke verhoudingen was het bezoek een succes. Kort daarna zou Rob Nieuwenhuys naar Indonesië reizen. Hij ging als regeringsgezant voor het Cultureel Akkoord terug naar zijn land van herkomst; zo is het te verklaren dat hij daar Hermans heeft kunnen ontmoeten, jaren voordat de polemiek tussen die twee zou losbarsten. Ook Rademakers wilde profiteren van het gewijzigde klimaat. Want alleen met steun van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en met medewerking van de Indonesische regering zou hij De stille kracht in Indonesië kunnen verfilmen. Terwijl Hermans met het echtpaar Rademakers drie weken als toerist over Java trok, waarbij zij meteen een goede locatie zochten om te filmen, werd ondertussen gewacht op een gunstige beslissing van de Indonesische regering. Het zou de laatste reis zijn waarvoor Hermans vrijaf vroeg van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij had de universiteit wijsgemaakt dat hij met een aanbeveling van het ministerie van CRM een drietal weken op Java zou verblijven om de erosieverschijnselen in het Tengger-gebergte te onderzoeken en daarvoor de vulkaan Bromo te bestijgen.Ga naar eind16 Hermans had echter helemaal geen aanbeveling van het Ministerie van CRM op zak en de Universiteit Groningen kende het werkelijke doel van de reis niet. Het is Willem Otterspeer overigens niet ontgaan dat Rademakers aan Hermans had gevraagd het scenario voor De stille kracht te schrijven en dat hij daarom mee was gegaan naar Indonesië. Hij meldt het zelfs in zijn biografie, maar dan tweehonderd pagi- | |||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||
na's voor het hoofdstuk over Multatuli.Ga naar eind17 Hermans - die eigenlijk geen liefhebber van Couperus was - had sinds juli 1971 aan het scenario gewerkt. Bij het vertrek naar Indonesië, op 5 oktober 1971, heeft hij een ruwe versie aan Rademakers overhandigd. Dat script is zoekgeraakt. Ik heb aan Lili Rademakers gevraagd hoe dit zat. Zij meldde mij het volgende: ‘Ik weet het niet precies meer, maar volgens mij was het mysterieuze scenario niet meer dan een teleurstellende en gemakzuchtige weergave van het boek. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat het verloren gegaan is.’Ga naar eind18 In een van zijn culturele berichten in Ons Erfdeel noteerde Jan de Vries eind 1971: ‘Het draaiboek heeft Hermans al geschreven, dat wil zeggen dat van de Couperus' dialogen goed Nederlands werd gemaakt, aldus de bewerker.’Ga naar eind19 Dat had Hermans hem natuurlijk op de Poentjak verteld.
Het gezelschap in gesprek op de Poentjak. V.l.n.r.: Lili Rademakers-Veenman, Rob Nieuwenhuys, Gerard Termorshuizen, Hermans, vooraan Fons Rademakers, Aurelia de Vries met hoedje, Hugo Scheltema, Edwin de Vries met achter hem (onzichtbaar) zijn moeder Aurelia, en rechts vooraan mevrouw Scheltema. Collectie Erven Jan de Vries.
De reis van Rademakers is mislukt. Van Lili Rademakers hoorde ik dat Mashuri Saleh, de minister in kwestie, geen toestemming wilde verlenen om De stille kracht te verfilmen, omdat Indië in Couperus' boek werd afgeschilderd als een land van goena goena, van zwarte magie. Er kwam dus geen in Indonesië opgenomen film. Desondanks eiste Hermans in 1973 bij Rademakers het voor een gehéél afgerond script overeengekomen honorarium van tienduizend gulden op. Hermans zou later over de beslissing van Mashuri zeggen: ‘Dat krijg je dan hè, met die nieuwe vrijheid, dan gaan ze ogenblikkelijk zelf allerlei dingen verbieden.’Ga naar eind20 | |||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||
Aantekeningen van de reis, uit de zakagenda van HermansVan de reis die Hermans in gezelschap van het echtpaar Rademakers maakte, is eigenlijk weinig bekend. Otterspeer geeft wel enkele details, maar veel is het niet. In 2018 kreeg ik via het Willem Frederik Hermans Instituut toestemming het archief van Hermans in te zien. En zo zat ik in de zomer van dat jaar te bladeren in zijn agenda van 1971, zo eentje in pocketformaat, die hij altijd bij zich kon steken en ook meenam naar Indonesië. In klein priegelschrift staan er allerhande aantekeningen in, waarmee de reis kan worden gereconstrueerd. Het artikel van Bram Oostveen en Marc van Zoggel over het Couperus-project van Rademakers bleek eveneens een goede informatiebron, terwijl ook Gerard Termorshuizen en Roland van den Berg zich nog een en ander wisten te herinneren. Rademakers zou voor een lezingenreeks over zijn films naar Indonesië reizen, in opdracht van het Ministerie van CRM. Dat was de werkelijke aanleiding voor de reis. De cineast zou dat jaar eigenlijk eerder gaan, maar er was te weinig voorbereidingstijd. Uiteindelijk zou het kleine festival, dat geheel aan zijn films gewijd zou worden, pas in het najaar plaatsvinden. Rademakers zag er een mogelijkheid in om het plan voor de verfilming van De stille kracht van de plank te halen waar hij dat halverwege de jaren zestig had laten liggen. Dat was niet zo gek. Voor zijn ambitieuze filmproject hoopte hij nu overheidssteun te krijgen. Het vertrek naar Djakarta was dinsdag 5 oktober om half zes in de middag. Er werd met Garoeda gevlogen. De aankomst in Djakarta was de dag erop tegen negen uur in de avond. Hermans noteerde: ‘in werkelijkheid veel later’. Op donderdag 7 oktober ontmoette het gezelschap om half elf de heer H. Djohardin op de ambassade. Die was hoofd van de afdeling film van het Ministerie van Voorlichting van Indonesië. Enkele dagen later, ongetwijfeld na ruggespraak met zijn superieuren, vroeg Djohardin het script van Hermans op. Rademakers stuurde hem dit, samen met een exemplaar van De stille kracht, waarbij hij formeel ‘goedkeuring en toestemming’ vroeg ‘om de film ook inderdaad in Indonesië te realiseren’. Die avond was er een diner bij W. Blommestein, een puissant rijke homoseksueel. Deze ‘Indischman’, die zijn geld had verdiend in het bankwezen, bezat een zeer groot huis met een schare personeel. Zijn partner Adriaan Noe, die voor de Chase Manhattan Bank werkte, bezat tussen Bogor en de Poentjak een buitenverblijf. Blommestein stond bekend om zijn vele contacten op het gebied van cultuur en gaf graag feesten en partijen. Vrijdag 8 oktober was er een lunch bij Hugo Scheltema in diens ambtswoning aan de Djalan Diponegoro 39 en 's avonds werd een voorstelling bezocht in het Muta Kekasih Djakarta Theater. De dag erop, zaterdag 9 oktober, moest het ge- | |||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||
zelschap vroeg uit de veren. Er werd ontbeten om half acht. Kennelijk, blijkens de aantekeningen ‘Blommestein’, ‘Poentjak’ en ‘buitenhuis GS Tjipanas’, liep de reis naar het buitenhuis van ambassadeur Scheltema via de villa van Adriaan Noe en het park met het privé-verblijf van Generaal Soeharto in Tjipanas, dat in de koloniale tijd het buitenhuis van de Gouverneur-Generaal was geweest. Van de ontmoeting met Rob Nieuwenhuys op de Poentjak maakte Hermans op zondag 10 oktober een aantekening: ‘gespr. Nieuwenhuis’. Die avond reisden ze ‘terug via Bogor (juwelier)’. Hermans zal iets gekocht hebben voor zijn in Nederland achtergebleven vrouw Emmy.
Kaartje, met daarop de route van de reis van Hermans in 1971, Tom Phijffer.
Op maandagavond 11 oktober begon in Djakarta het filmfestival. Om zeven uur was, zo meldt de agenda van Hermans, de ‘eerste filmvoorstelling: Dorp a.d. rivier’. Het festival werd gehouden in het Erasmushuis. Dat was niet onbelangrijk, vertelde Termorshuizen, want dat betekende dat de films van Rademakers niet werden onderworpen aan de strenge Indonesische censuur. Dat zou anders zijn in juli 1973, toen in het Taman Ismaël Marzuki, het grote culturele centrum van Djakarta, een week lang een festival gewijd was aan de Nederlandse film. Termorshuizen herinnerde zich dat die films toen wél gecensureerd waren. Op de films van Rademakers in het Erasmushuis waren toen veel Nederlands sprekende Indonesiërs afgekomen. Op dinsdag 12 oktober zagen Nieuwenhuys en Hermans elkaar weer. Zij bleken elkaar ook in Djakarta te hebben gesproken, tijdens een lunch bij cultureel attaché Roland van den Berg en diens vrouw Mieke. Dat volgt uit de aantekening die dag in Hermans' agenda: ‘lunch bij Roland en Mieke. Gespr. Iskak, Nieuwenhuis’. Iskaq Tjokrohadisurjo was bestuurslid van de Vereniging Nederland Indonesië, de Lem- | |||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||
baga Persahabatan Belanda. Hij gaf cursussen Nederlands. Die avond zagen Hermans en Rademakers de film Als twee druppels water, de verfilming van Hermans' boek De donkere kamer van Damokles. De film werd in een ‘zeer slechte projectie’ vertoond, zoals Hermans vele jaren later zou memoreren.Ga naar eind21 Op woensdag 13 oktober noteerde Hermans: ‘Djalan Soerab. (markt)’. Hij bezocht graag markten. Maar in Indonesië zou hij er volgens Rob Delvigne geen plezier aan hebben beleefd. Delvigne citeert hiertoe een interview met Rademakers dat na het overlijden van Hermans verscheen: Toen we met onze echtgenotes [sic] een reis door Indonesië maakten, voor een filmplan, gingen we ergens naar een rommelmarkt, daar moet je tawarren, afdingen. Mijn vrouw zocht in het woordenboek ‘te duur’ op: mahal. Op de markt zei Hermans tegen haar: ‘Zeg het maar niet, stel je voor dat mahal “goedkoop” betekent.’ Hij was werkelijk paniekerig, hij wantrouwde zelfs het woordenboek.Ga naar eind22 Het echtpaar Rademakers zag die dag blijkens de agenda van Hermans een Indonesische bewerking van het toneelstuk De dans van de reiger van Hugo Claus, dat met een script van Claus in 1966 door Rademakers was verfilmd. Dit alles zal Hermans te veel zijn geweest. Volgens zijn eigen aantekening was hij ‘thuis gebleven’. De film Striptease werd die avond vertoond. De dag erop eindigde het festival met de film Mira, ook een samenwerking met Claus. Dat markeerde het voorlopige einde van het verblijf te Djakarta. Op vrijdag 15 oktober reisde Hermans met het echtpaar Rademakers via Bogor, waar de plantentuin werd bezocht, naar Bandoeng ‘voor show’. De dag erna trok het gezelschap naar de kraters en zwavelbronnen van Garoet en naar Tasikmalaja, een stad in het mooie Preanger berglandschap. In de buurt van die stad ligt de vulkaan Galoenggoeng, op een hoogte van ruim 2000 meter boven zeeniveau. De top was eenvoudig te bereiken via een trap met 620 treden. Het is waarschijnlijk daarom dat Hermans ook Tasikmalaja noteerde in zijn agenda. In de avond waren ze weer terug in Bandoeng. Zondag 17 oktober reisden ze naar Djogjakarta ‘per trein’. De reisafstand tussen Bandoeng en Djogjakarta bedraagt ongeveer vierhonderd kilometer. Ongetwijfeld had Rademakers gezorgd voor eersteklas tickets. Weliswaar waren de Indonesische treinen uit de DDR afkomstig, maar ze beschikten wel over airconditioned compartimenten, die heel comfortabel waren. Er is een foto van een slapende Rademakers in de trein bewaard gebleven. Een plaatje waarop Lili haar man liefdevol aankijkt, | |||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||
geschoten door Hermans. De volgende dag, maandag 18 oktober, bezochten ze de Kraton, het paleis van de sultan van Djogjakarta. De reis ging ‘per auto’, ook naar de Borobudur. Daar, noteerde Hermans, ‘worden belletjes verkocht die janken. Gedurende hele bezichtiging hou je dat gejank. Heel goed’. Een poging nog wat onderzoek als fysisch geograaf te doen strandde de dag erop door het weer, blijkens de aantekening: ‘vergeefse tocht naar Djeng Plateau, regen’. Hermans zal geïnteresseerd zijn geweest in de bestudering van de caldeira, een grote komvormige krater, gelegen in moerassig gebied op ongeveer 2.300 meter hoogte op Midden-Java. Daar zijn ook Hindoeïstische tempels. Achteraf werd gegeten in een chinees restaurant. In de laatste week maakte het gezelschap weer een lange reis, op woensdag 20 oktober, vermoedelijk per trein, maar de agenda vermeldt dit niet: ‘vertrokken uit Djogja om 04.30 / aank Surabaja 9.30.’ Er staat ook bij: ‘aangekomen in Pasuruan’, wat dan wel flink later op de dag zal zijn geweest. Op Oost-Java werd een goede locatie gevonden voor het filmen van De stille kracht, dus op dat moment was de beslissing van minister Mashuri nog steeds niet bekend. Ook dit detail uit mijn eerdere contacten met Lili Rademakers bleek juist. Men had tot het uiterste gewacht. Op donderdag de 21ste oktober noteerde Hermans niets in zijn agenda. Waarom dat was, blijkt uit het volgende. Een flink stuk ten zuiden van Soerabaja bevindt zich de vulkaan Bromo in het Tengger-gebergte. De agenda van Hermans vermeldt op vrijdag 22 oktober: ‘Pasuruan, 's ochtends om 1 uur naar Bromo vertrokken, 's middags geslapen’. Het was een nachtelijke tocht geweest, en met een goede reden. In een van de vele gesprekken met Freddy de Vree zei Hermans daarover dat ze in de nacht eerst met een jeep richting de vulkaan waren gereden en dat ze daarna, toen ze niet verder konden rijden, met paardjes de berg op waren geleid. Het laatste stuk werd te voet afgelegd: ‘de gidsen die mikken het zo uit dat, net als je bovenkomt, de zon opkomt. Dat is fan-tas-tisch.’Ga naar eind23 Hermans sprak overigens over het ‘opklauteren’ van de Bromo, een van de twee kegels in de caldeira die nog actief is. Het moet voor Hermans het hoogtepunt van de reis zijn geweest, letterlijk en figuurlijk. Op bezoek bij Roland van den Berg in Normandië, in september 2018, vond ik in zijn boekenkast een boekje, Gids voor bergtochten op Java, samengesteld door dr. Ch.E. Stehn, in 1930 uitgegeven door de Nederlandsch-Indische Vereeniging voor Bergsport. Daarin wordt deze tocht vanuit Pasoeroean naar de Bromo al beschreven: | |||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||
Pasoeroean - Tosari - Moengalpas - Bromo Roland van den Berg had gedurende zijn verblijf in Indonesië destijds ook de tocht gemaakt, vertelde hij. De gidsen waren gewiekst. Op de top aangekomen vroegen ze na enig aangenaam verpozen of iedereen klaar was om weer af te dalen, en toen iedereen aanstalten maakte de terugreis te aanvaarden, vroegen ze wéér om geld. Niet zonder reden vermeldde de berggids in 1930 wat de prijzen destijds waren! Of dit Hermans ook is overkomen, is niet bekend. Termorshuizen had de Bromo ook bedwongen, vertelde hij mij. Er hoefde niet echt geklommen te worden. Hij herinnerde zich vooral de enorme zandvlakte ‘de Zandzee’, waarover je geleidelijk aan omhoog liep richting de Bromo, of waarover je, gezeten op een paardje, omhoog geleid werd, zoals Hermans dat werd. Hotels waren er volgens Termorshuizen trouwens in 1971 niet meer te vinden. Toen Hermans, terug in Pasoeroean, uitgerust was van de tocht, volgde een ‘bezoek van (een) Hollandse vrouw die al 25 jaar met (een) Indonesische dokter is getrouwd’. De reis liep op zijn eind. Op 23 oktober werden in de ochtend te Soerabaja nog snel wat antiquiteiten gekocht. Hermans noteerde verder dat ze 's middags naar Tretes reisden ‘in de bergen’. Tretes was in die tijd een populair vakantieoord in het berglandschap onder Soerabaja. Daar werd uitgerust en blijkens een aantekening van Hermans een laatste keer gezwommen. Met behulp van zijn agenda kan ook gereconstrueerd worden hoe het gelopen moet zijn met de beslissing van minister Mashuri over de filmplannen van Rademakers. Zondag 24 oktober reisden ze terug naar Djakarta. Onderweg waren er ‘praatjes over obats’. Het slikken van medicijnen was zeer in de mode, hoorde ik van Termorshuizen. Kennelijk moest men werkelijk ziek zijn als men zich niet aan dit verschijnsel overgaf! Op maandag 25 oktober noteerde Hermans: ‘alleen’ en daaronder: ‘naar Pasar Baroe en Djalan Surabaja’. Het kan dus haast niet anders of het echtpaar Rademakers heeft die maandag de beslissing van minister Mashuri te horen gekregen. Waar en hoe is onduidelijk, maar het kan geen toeval geweest zijn dat Hermans nu net díe laatste dag alleen was en nog op pasars is gaan struinen. Aan het eind van die middag vertrok het vliegtuig, vijf voor zes. Kort na tien uur | |||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||
Kaart uit Gids voor bergtochten op Java, samengesteld door dr Ch.E. Stehn (1930).
| |||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||
waren ze in Bangkok. Ze konden ‘blijven zitten tot Amsterdam’. Op dinsdag 26 oktober staat in de agenda: ‘±4 uur aangekomen (te) Schiphol’. | |||||||||||||||||
Terug in NederlandZo bevond Hermans zich ineens weer in het koele en kille Nederland, vele indrukken rijker. Kort daarop escaleerde het conflict met de universiteit. Dagblad Trouw deed daar summier verslag van, op 18 december 1971, onder de kop ‘Hermans weigert werkcollege’. Hij was dat semester nog niet op het instituut van de faculteit geografie verschenen. Nee, inderdaad: hij had eerst aan het scenario voor de film van Rademakers gewerkt en was nog ruim drie weken weg geweest. Dan kun je natuurlijk geen college geven. Vervolgens bleek Hermans pas weer college te willen geven als hij éérst alle namen kreeg van de studenten die dit wilden volgen. Het conflict leidde zelfs tot vragen in de Tweede Kamer, maar een onderzoek pleitte Hermans vrij. Mijns inziens heeft Hermans zich na terugkeer uit Indonesië op publicitair vlak bewust koest gehouden. Een scherp artikel over zijn verblijf in Indonesië zou hem in het conflict met de universiteit bepaald niet geholpen hebben! In 1975 schreef hij over Java: ‘Ik ben er in 1971 drie weken geweest en kon wel dagelijks tranen schreien van opwinding en verrukking [...] Indonesië is zo heerlijk dat ik bijna tot elke schanddaad in staat ben om er nog eens terug te komen.’Ga naar eind25 Hij wilde dat dolgraag, en dan samen met zijn vrouw Emmy. Tot tweemaal toe kwam er op het laatst iets tussen, waardoor de reis niet door kon gaan. En ondanks ettelijke ‘schanddaden’... kwam Hermans nooit meer in Indonesië. In 1974 kreeg Fons Rademakers van minister Mashuri alsnog toestemming om in Indonesië te filmen, alleen was dat voor zijn Havelaar-film. In 1971 was dat helemaal niet aan de orde geweest. Maar intussen was het boek Max Havelaar door toedoen van Gerard Termorshuizen in een Indonesische vertaling van Hans Jassin in druk verschenen. Het verkocht ‘als pisang goreng’, vertelde Termorshuizen mij. Dat maakte de verfilming mogelijk. Gerard Soeteman schreef het scenario. De film kwam in 1976 in de Nederlandse bioscopen, maar bleef tot 1987 in Indonesië zelf verboden. Hermans was kritisch over de film, maar niet omdat hij niet was gevraagd aan de film mee te werken. De reis die Hermans met Rademakers naar Indonesië maakte, heeft uiteindelijk tóch nog grote gevolgen gehad. Hermans had al langer met het idee voor een biografie van Multatuli rondgelopen. In Indonesië moet dat idee zijn gerijpt, moet dat een vast voornemen geworden zijn. Die reis markeert in feite ook het einde van Her- | |||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||
mans' dubbelbestaan als wetenschapper en schrijver. Hij wilde daarna nog uitsluitend schrijver zijn. Hij had genoeg van alle tegenwerking in Groningen, en besloot afscheid te nemen van de nulliteiten om hem heen. Hij vroeg en kreeg eervol ontslag en vertrok naar Parijs. Daar, in zijn zelfgekozen ballingschap, schreef Hermans vervolgens Onder professoren (1975) en De raadselachtige Multatuli (1976). En vanuit Parijs mengde Hermans zich in april 1975 in het Multatuli-debat, dat door Nieuwenhuys was geopend met een reeks artikelen in de Haagse Post over de mythe van Lebak. Is dit alles toeval? Spinoza zei het al: toeval bestaat niet. | |||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||
Tom Phijffer (1965) is advocaat te Amsterdam. Naast de praktijk als huurrechtspecialist besteedt hij zijn vrije tijd onder meer aan onderzoek naar de zaak van Lebak. In 2000 publiceerde hij Het gelijk van Multatuli, het handelen van Eduard Douwes Dekker in rechtshistorisch perspectief (Uitgeverij Bas Lubberhuizen). Phijffer is ook secretaris van het Multatuli Genootschap. Momenteel werkt hij aan een boek over de regeringsbenoeming die Rob Nieuwenhuys in 1971 voor twee maanden terug in Indonesië bracht. |
|