Indische Letteren. Jaargang 34
(2019)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||
De Indische jaren van Gerard Reve
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||
te schieten.’ Een ding weet de schrijver zeker: ‘Oorlog is een primitief bedrijf, maar pacifisme is niets waard’.Ga naar eind1
NRC Handelsblad, 17 augustus 1996.
Verschillende landelijke en regionale dagbladen namen het bericht over, waaronder NRC Handelsblad en Trouw.Ga naar eind2 Maar hun lezers voelden nattigheid, met als gevolg dat het ANP nader onderzoek deed en erachter kwam dat het hele verhaal verzonnen was.Ga naar eind3 De redactie nam de zaak hoog op en vroeg Reve om commentaar, die onmiddellijk toegaf dat het niet waar was.Ga naar eind4 Hij begreep niet waar het ANP zich druk om maakte: ‘Ik vertel wat er bij me opkomt, wat ik voor me zie. Of het waar is, maakt toch geen moer uit?’ Voor de journalist had hij nog een paar opbeurende woorden: ‘U wordt toch niet ontslagen, hoop ik? U verzint er maar iets op hoor. Ik zou zeggen: Moedig voorwaarts!’Ga naar eind5 Precies een week na het bericht stuurde het ANP een rectificatie, die ook door kranten die het eerdere bericht niet hadden gepubliceerd, werd overgenomen. Bij sommige was er zelfs sprake van enig leedvermaak.Ga naar eind6 Het was natuurlijk ook dom om dit verhaal van Reve te geloven. Hij fabuleerde al jaren over zijn Indische diensttijd en het verhaal over de voltreffer in de veldkeuken was twintig jaar oud. Toen was er al op gewezen dat dit niet kon kloppen. Reve was ten tijde van de politionele acties niet in Indië geweest, maar werkte in die jaren als journalist voor Het Parool. In 1996 kwam er een einde aan deze mythe, die door Reve toen al bijna dertig jaar in stand werd gehouden. Maar waarom Reve dit verhaal over zijn Indische avontuur had verzonnen, vroeg de journalist van het ANP niet. Wat bracht hem ertoe en hoe varieerde hij in de loop van de jaren op dit thema? En welke rol speelt het in zijn werk? | ||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||
Het begin van de mytheDe eerste keer dat Reve in het openbaar naar zijn optreden in Indië verwijst, is in een brief, gedateerd 5 december 1967, aan de redacteur van Stripschrift, een maandblad gewijd aan strips uit binnen- en buitenland. In deze brief uit Reve zijn bewondering voor dit genre, dat naar zijn mening altijd volstrekt seksloos is, behalve dan dat er altijd jongens in voorkomen die gemarteld worden om ze tot een bekentenis te dwingen. Dat herinnert hem aan zijn jaren bij de politie in Indië: Toen ik in Indië bij de Politie was - U weet zelf wel, dat het daar een heel andere wereld was, & is, dan hier - legden we vaak jonge nozems & diefjes over de knie, & bezigden de wapenstok op hun gespannen korte broekjes, tot de waarheid (en de waterlanders) te voorschijn kwamen. Toch was dit gevaarlijk, want vreemde, overweldigende gevoelens kwamen daarbij op, van onverzadigbare wreedheid, maar ook van diepe hartstochtelijke tederheid jegens de huilende, spartelende & van angst zwetende Jongen.Ga naar eind7 Opmerkelijk is dat in dit eerste bericht al sprake is van het martelen van jongens, waardoor bij de auteur hartstochtelijke gevoelens worden opgewekt. Het zou een blijvend element worden in Reve's werk, ook in zijn Indische mythe. Een paar maanden later komt hij terug op zijn Indische verleden in een polemiek met Piet Nak in de Leeuwarder Courant - Reve woont op dat moment in Friesland. Deze polemiek haalde overigens ook de landelijke pers. Piet Nak was voorzitter van het Comité-Vietnam dat protesteerde tegen de aanwezigheid van de Verenigde Staten in Vietnam en dat sympathiek stond tegenover de communisten van de Viet-Cong. Reve was een fel tegenstander van de Viet-Cong - de ‘communistische terreur’ van de ‘oorlogsmisdadiger’ Ho Tsjih Minh - en veegde de vloer aan met Piet Nak en zijn comité. In deze polemiek mengde zich een zekere ‘d. V’ te Terschelling, die schreef dat als Reve een Amerikaan was geweest, hij zich zeker als vrijwilliger aangemeld zou hebben, maar even zeker zou zijn afgewezen: een zinspeling op Reve's openlijk beleden homoseksualiteit.Ga naar eind8 Voor Reve was het aanleiding om van de Indische politie over te stappen op het Indische leger, waar hij zich tijdens de politionele acties had onderscheiden: Op de ontboezeming van de zich achter intitalen verbergende ‘d. V’ te Terschelling, over mijn al dan niet geschikt zijn voor de militaire dienst, kan ik hem mededelen dat ik in ons (door evenzovele rode honden zo smadelijk verkwanselde) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||
Indië, eerst bij het Korps Fuseliers, daarna bij het Korps Pontonniers en tenslotte, wegens een ook thans nog niet geheel herstelde beenwond (waarvoor ik mij had kunnen laten afkeuren, als ik gewild had) bij de Militaire Politie mijn plicht jegens Koningin en Vaderland ‘op voorbeeldige wijze’, zoals mijn getuigschrift zegt, heb vervuld. Hoe zou ik anders, en nog wel op persoonlijke voorspraak van de al te vroeg heengegane generaal Spoor, slechts enkele weken voor het ingaan van mijn groot verlof, zijn bevorderd? Reve had tot het uiterste voor Nederland gestreden. ‘Alleen iemand met platvoeten, die elke haar op de borst mist, en die begint te huilen als hij een geweer ziet, kan zulke laffe onzin uitbraken als ‘d. V’.Ga naar eind9
Leeuwarder Courant, 16 maart 1968.
Reve's politieke uitlatingen gaven aanleiding tot veel reacties, maar op zijn Indische verleden ging niemand in.Ga naar eind10 Van nu af aan zouden fantasieën over zijn diensttijd in Indië deel uitmaken van zijn biografie. Soms verwees hij ernaar in zijn privé-correspondentie, zoals in een brief aan een Indische jongen die bij hem op bezoek zou komen. Gedetailleerd beschrijft Reve hoe hij in dienst van de Militaire Politie samen met een vriend gearresteerde jongens martelde.Ga naar eind11 Maar ook in het openbaar komt hij er regelmatig op terug. Samen met zijn vriend Teigetje (Willem Bruno van Albeda) flanst hij het verhaal in elkaar dat hij als luitenant in Nederlands-Indië heeft gediend. Om de geloofwaardigheid ervan kracht bij te zetten laat Reve zich fotograferen in het tropenuniform, dat hij voor de literaire manifestatie Poëzie in Carré had laten maken. In oktober 1969 wordt dit levensverhaal, zonder de foto, gepubliceerd in het aan hem gewijde extra-nummer van Dialoog, tijdschrift voor homofilie en maatschappij, ondertekend door W.B. van Albeda.Ga naar eind12 Hierin tooit hij zich met de titel van ‘Markies’ en dicht hij zichzelf een heldhaftig optreden toe tijdens zijn Indische diensttijd, waarvoor hij twee keer onderscheiden werd. Maar aan zijn roemrijke loopbaan als officier komt een einde doordat hij tedere gevoelens ontwikkelde voor een Javaanse prins: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||
Omslag van G.K. van het Reve, Les Soirs (1970). Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden.
Flaptekst van G.K. van het Reve, Les Soirs (1970). Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden.
Als de prins, in het republikeinse kamp teruggekeerd, van verraad verdacht, tot zelfmoord is gedwongen, trekt de jonge, kortelings tot de rang van kapitein bevorderde officier, ondanks hallucinerende koortsen, geheel alleen door de linies om aan de geliefde dode de laatste eer te bewijzen en voor het vijandelijke prinselijke hof diens onschuld te bepleiten. Bij zijn terugkeer werd Reve gearresteerd en wegens landverraad veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf. In de gevangenis schreef hij vervolgens De avonden (1947).Ga naar eind13 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||
Hoewel verschillende kranten aandacht besteden aan dit nummer van Dialoog, reageert niemand op dit gefictionaliseerde levensverhaal. Evenmin gebeurt dat als hij een verkorte versie ervan publiceert op de flaptekst van de Franse vertaling van De avonden, die in 1970 verschijnt.Ga naar eind14 | ||||||||||||||||||||||
Indië als ideale achtergrondHoe kwam Reve op het idee om zich een leven als Indische militair toe te eigenen? Volgens Guus van Bladel was híj daarvoor verantwoordelijk. Reve had de in Weert wonende Van Bladel in november 1967 leren kennen. Zij zouden goed bevriend raken, al hadden ze geen seksuele relatie. Van Bladel bood Reve rust en zekerheid in woelige tijden en wist hem zelfs over te halen om begin 1972 in Weert te komen wonen.Ga naar eind15 Al bij hun eerste ontmoeting, denkt Van Bladel, moet hij Reve verteld hebben over zijn jaren bij de marine, die hij begin jaren vijftig doorbracht op Nieuw-Guinea, waar hij de nodige avonturen beleefde. Volgens hem zoog Reve die verhalen op en verwerkte hij ze in zijn eigen fictieve Indische jaren.Ga naar eind16 Reve zal ongetwijfeld met belangstelling naar de verhalen van Van Bladel hebben geluisterd, maar voor zijn fantasieën over Indië had hij die niet nodig. Ze bestonden al voordat hij hem leerde kennen. In Nader tot U (1966) paraderen ‘jonge, mooie Indonesische kommandoos’ die als slaven dranken en voedsel moeten opdienen.Ga naar eind17 Bovendien stond eind jaren zestig Indië in het brandpunt van de belangstelling. Op 17 januari 1969 sprak de psycholoog en Indië-veteraan J.E. Hueting (1927-2018) op de televisie openlijk over oorlogsmisdaden van Nederlandse militairen tijdens de politionele acties in Nederlands-Indië. Hij had gruwelijke dingen meegemaakt, zoals het met mitrailleurvuur doorzeven van kampongs, het martelen van gevangenen en niets en niemand ontziende wraakacties. Het ging daarbij volgens hem niet om uitzonderingen, maar om van hogerhand verordonneerd en structureel gedrag. Het optreden van Hueting zorgde voor enorme opschudding en zijn bekentenissen zijn ook nu nog actueel.Ga naar eind18 De verklaringen van Hueting moeten Reve hebben geprikkeld. In zijn homo-erotische verhalen speelt het martelen van jongens immers een essentiële rol, en nu kreeg hij daarvoor een ideale achtergrond. Toen Reve in 1972 voor het eerst sinds zes jaar nieuw werk publiceerde, gebruikte hij ook een nieuwe literaire vorm: het vertellen van verhalen aan zijn geliefde Woelrat (Henk van Manen), die evenals hijzelf opgewonden raakte van zijn expliciete, sadistische beschrijvingen.Ga naar eind19 Voor Reve | ||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||
was het een bevrijding dat hij deze fantasieën openlijk kon uiten. Na een lange periode van moeizaam ploeteren had hij het juiste spoor en de juiste toon gevonden.Ga naar eind20 Hij schrijft hierna het ene boek na het andere: vanaf 1972 verschijnt er ongeveer elk jaar een nieuwe Reve. In De taal der liefde (1972) komen twee fragmenten voor die in Indië spelen en waarin beide keren sprake is van het martelen van gevangenen. Reve had als marinier de hele veldtocht tegen het Indonesische leger, tot in Djokja toe, meegemaakt, maar nadat zijn knie was stukgeschoten door een dumdumkogel, had hij in de rang van luitenant de overstap gemaakt naar de Militaire Politie. In die positie werd er door hem samen met zijn ondergeschikten naar hartenlust gemarteld, niet alleen Indonesiërs maar ook Indo-Europeanen trof dit lot. De gedetailleerde beschrijvingen hebben een homoseksuele inslag en dienen slechts één doel: het verhogen van seksueel genot.Ga naar eind21 | ||||||||||||||||||||||
‘Thuisfront’Tijdens het schrijven aan De taal der liefde ontstond bij Reve de wens om meer te doen met zijn Indische fantasieën. Aan Josine Meyer schrijft hij dat hij nadenkt over verschillende projecten, zoals zijn ‘Indische militaire memoires’.Ga naar eind22 Een half jaar later gaat hij daar in een interview met Het Parool dieper op in. Het zou een roman worden over mijn Indische jaren, kort na de oorlog op Sumatra met de mariniers. Ik heb daar eigenlijk niets meegemaakt, behalve die prachtige natuur en die lieve mensen. Ik was daar van begin 1946 tot midden '47. Geen dag ziek geweest. Mensen vragen wel eens naar mijn bronnen, maar het zijn gewoon mijn eigen bronnen. We zijn daar geland, maar de zware artillerie is nooit het binnenland in gekomen. Half in het moeras gezakt en dan zag je uit de vizieren geraniums groeien. Er werd geweldig gekankerd, iedereen was diep ongelukkig als ze niet die verschrikkelijke aardappelpuree in blik uit Nederland konden vreten. En verder was je aangewezen op whisky, en dan die duizenden kratten met lauwe, jonge jenever.Ga naar eind23 Die roman is er niet gekomen, maar vijf jaar later heeft hij dit idee uitgewerkt in het verhaal ‘Thuisfront’ voor Hollands Diep, een nieuw Nederlands cultureel tijdschrift, waaraan alle grote namen uit de Nederlandse letterkunde meewerkten. Desondanks ging het door gebrek aan voldoende abonnees al na twee jaar te gronde. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||
In dit verhaal vertelt Reve hoe hij en zijn manschappen op 28 maart 1946 werden ontscheept op de Noordkust van Sumatra. Na een helse tocht van twee weken door de mangrovekust, waarbij ze tien procent van hun artillerie kwijtraakten, bereikten ze vaste grond. Hier legerden zij zich in afwachting van nadere instructies. Reve: In de avond gingen de gesprekken, zelfs in het oerwoud, over God, de zin van het heelal en de kwaliteit van het eten. Er was een overvloed aan tweeërlei tienliter blikken: de goudgele gevuld met puree van bintjes, de lichtblauwe met doodgekookte in een afzichtelijke melksaus zwevende bloemkool. De aanzienlijke voorraden lauwe jenever hadden ons allen daarbij de genadeslag kunnen toebrengen als ik haar niet streng had gerantsoeneerd. Het Indonesische eten, dat volop bij de plaatselijke bevolking te koop was, werd alleen door de verteller en enkele van zijn mede-officieren gegeten. De keren dat hij zijn manschappen ertoe had kunnen bewegen het te proeven, waren steevast geëindigd in gevloek en het wegwerpen van het voedsel onder de uitroep: ‘Die rotzooi vreet ik niet.’ Behalve over eten, het heelal en God gingen de gesprekken soms ook over ethische vragen: Mocht men een krijgsgevangene martelen, indien van de daarvoor te verkrijgen inlichtingen bijvoorbeeld het behoud van een eigen omsingelde patroelje afhing? Ik nam niet of nauwelijks aan het gesprek deel, maar had wel ten zeerste mijn eigen gedachten. Ja, als het mogelijk ware, een mooie Indische soldatenjongen uit liefde en verliefdheid, in uiterste aanbidding en tederheid, als het ware koesterend, te martelen! Maar zoiets kon natuurlijk nooit: het was de kwadratuur van de cirkel, waar ik niet uitkwam. Intussen steeg de spanning. Tegenover de Nederlanders lag de vijand, maar beide partijen hielden zich stil, totdat een week nadat zij zich daar gelegerd hadden, vanuit het vijandelijke kamp geschoten werd. Veel had het niet om het lijf: Slechts één projektiel trof doel, maar viel dan ook op onze veldkeuken, om middenin een ijzeren stapelkast te ontploffen. Niemand werd gewond, maar van de keukeninventaris was vrijwel niets over. In materieel opzicht had nauwlijks iets ons zwaarder kunnen treffen: geen pan, geen bord, geen kooktoestel was nog te gebruiken of op te lappen. De soldaten waren buiten zichzelf van woede en namen wraak. De positie van de vijand werd nauwkeurig uitgerekend en in een veertig minuten durende beschieting | ||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||
werd de tegenstander totaal vernietigd. Toen de verteller en zijn manschappen enkele dagen later gingen kijken, was er van het vijandelijke kampement niets meer over: Er bevond zich geen enkel teken meer van menselijk leven, maar wel vele sporen daarvan in de vorm van ontelbare, deels reeds verteerde flarden van khaki kleding en van lederen riemen en tassen, mensentanden, stukken schedel, plukken haar, door het granaatgeweld platgeslagen blikken drinkbekers en, merkwaardigerwijze weinig beschadigd, een naakt houten beeldje dat kennelijk een godheid voorstelde en waarvan, voordat ik het kon verhinderen, de moedigste onzer soldaten maar vast begon de manlijke roede met zijn geweerkolf af te slaan. Afgezien van de verteller was er niemand die nog aan ethiek en de gesprekken in de tropennacht dacht.Ga naar eind24 | ||||||||||||||||||||||
StoryIntussen werkte Reve gestaag verder aan zijn fictieve biografie. In Een circusjongen (1975) nam hij een iets gewijzigde vertaling op van de flaptekst die vijf jaar eerder bij de Franse vertaling van De avonden was verschenen.Ga naar eind25 Een hoogtepunt in de almaar groeiende en steeds weer veranderende biografie vormt een interview in het roddelblad Story van 12 juni 1976, dat door Reve overigens hoger werd aangeslagen dan serieuze opiniebladen als Vrij Nederland en de Haagse Post.Ga naar eind26 Voor een deel gaat het interview over een bezoek aan koningin Juliana op Paleis Soestdijk - uiteraard ook compleet verzonnen - maar voor meer dan de helft over zijn Indische diensttijd. ‘Luitenant Gerard Reve redde een jonge guerilla-strijder’ is de kop boven dit artikel. De verslaggever had een avond bij Reve doorgebracht in zijn huis in Frankrijk, waar hij sinds 1975 samenwoonde met Joop Schafthuizen. Hier vertelde Reve wat hem in 1946 in Indië was overkomen: Ik was met mijn jeep op weg ergens tussen de sawa's en de jungle, toen ik stopte bij een kampong om wat te drinken. Een oud vrouwtje trok me aan een mouw mee naar een hut, waar ik in een bloedplas op de vloer een jongen zag liggen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||
Nergens in de omgeving was een dokter of EHBO-post. Ik denk: als ik hem laat liggen gaat hij dood. Weet je wat, ik leg hem achterin de jeep en straks komen we wel langs een ziekenhuis. Het interview in Story werd geïllustreerd met foto's van Reve, zijn huisgenoot ‘Matroosje Vos’, het huis zelf en het pleintje voor zijn huis, dat Place ‘Gerard Reve’ heette. Ook was Reve bereid voor de fotograaf nog eens zijn oude luitenantsuniform aan te trekken, met daarop de ridderorde gespeld die hij in 1974 ontvangen had.Ga naar eind27 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||
Voorzijde van Story, 12 juni 1976. Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||
Binnenwerk van Story, 12 juni 1976. Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||
Binnenwerk van Story, 12 juni 1976. Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||
Age BijkaartWas er dan niemand die deze verzinsels tegensprak? Bijna niemand, tenminste niet in het openbaar. Alleen Willem Frederik Hermans werd het teveel, niet door het interview in Story, maar door een wetenschappelijk artikel over Reve in Études Germaniques, dat overigens al in 1974 was verschenen.Ga naar eind28 Hierin werd de levensgeschiedenis die Reve op de flaptekst van de Franse vertaling van De avonden had laten afdrukken, overgenomen. Voor Hermans was het aanleiding om die tekst in het Nederlands te vertalen in een van de wekelijkse brieven die hij onder het pseudoniem Age Bijkaart voor Het Parool schreef. Meer nog dan aan de Indische mythe ergerde hij zich aan de adellijke titel waarmee Reve zich tooide. Zijn volledige naam zou ‘Gérard Kornelis Franciscus, marquis van het Reve’ zijn.Ga naar eind29 Baarlijke nonsens volgens Hermans. Met betrekking tot Indië haalde hij met instemming een anekdote van Rudy Kousbroek aan: De Franse correspondent van Het Algemeen Handelsblad, die net zo goed als iedereen in Nederland wist dat tijdens de gevechten in Indonesië Van het Reve dagelijks, met een boterhammetje in een papiertje, tramde of fietste van zijn ouderlijk huis aan de Jozef Israëlskade naar Het Parool waar hij een baantje als leerling-verslaggever had, om 's avonds met een van de aangeduide vervoermiddelen weer huiswaarts te keren, die Franse correspondent dus, liet zonder te vertellen dat de auteur nooit markies of officier was geweest of zelfs maar in Indonesië, de Franse vertaling van De Avonden aan Franse vrienden lezen en die zeiden: ‘Niet om door te komen. Echt het droge proza van een militair.’ Een week later volgde de reactie van Reve. Hij gaf toe dat de adellijke titel aanvechtbaar was. Hij stamde uit een Russische adellijke familie, waarvan de titel door de staatsgreep van Lenin in 1917 was afgeschaft.Ga naar eind31 Hij zou later de hele geschiedenis nog wel eens uit de doeken doen. Maar aan zijn Indische verleden viel niet te tornen: Bijkaart Hermans zat van 1945 tot 1948 in Canada stinkdieren te villen en kletst dus maar wat. Als ik een charlatan en een oplichter was, zou het dan Hare Majesteit de Koningin behaagd hebben mij tot Ridder te slaan in de Orde van Oranje-Nassau. Ik verwijs ten overvloede naar mijn roman Een circusjongen, blz. 183 en volgende en naar no. 24 van het weekblad Story van dit jaar.Ga naar eind32 Ook probeerde Reve de auteur van het artikel in Études Germaniques, Louis Fessard, ervan te overtuigen dat Hermans lasterpraat rondstrooide. Hij bestookte hem met | ||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||
brieven om zijn gelijk te halen en schreef speciaal voor deze Franse geleerde een gedicht: Plicht Is Plicht
In Indië waren jonge soldaten,
die niet uit bed wilden.
Ik sleurde ze er uit: ‘Vooruit, het
is oorlog. Je moet oorlogen.’
Dezelfde dag nog vielen ze.Ga naar eind33
Waarschijnlijk is Fessard door deze brieven alleen maar meer gaan twijfelen aan het levensverhaal waarin Reve hem wilde doen geloven. | ||||||||||||||||||||||
BesluitHermans overtuigde Reve met zijn reactie in Het Parool natuurlijk ook niet, evenmin als anderen die op de hoogte waren van zijn verleden. Maar afgezien van Kees Fens, die in een recensie in de Volkskrant er een toespeling op maakte, deden zij er het zwijgen toe, zodat het verhaal van Reve's Indische diensttijd nog twintig jaar een sluimerend bestaan zou leiden.Ga naar eind34 Zelf verwees hij er bijna nooit meer naar en in zijn werk kwam het nog maar één keer voor.Ga naar eind35 De novelle De stille vriend (1984) bevat een hilarische passage waarin de hoofdpersoon van het boek, de schrijver George Speerman, die naar Reve zelf is gemodelleerd, herinneringen ophaalt aan de tijd dat hij luitenant was op Sumatra. Speerman ligt met zijn peloton op een tabaksplantage niet ver van Medan, waar ze in afwachting zijn van nadere orders die echter uitblijven: Er kamen geen orders tot specifieke aksies, er was eigenlijk geen echt front, en er hadden een onbehaaglijke stilte en dadenloosheid geheerst. Soms had Speerman de verveling van zijn manschappen geprobeerd te verdrijven door des avonds, bij het bivakvuur, te zitten vertellen. Hij had dit één, twee keer gedaan, en daarna waren ‘zijn jongens’ er verslaafd aan geraakt. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||
W.F. Hermans, alias Age Bijkaart. Foto: Jutka Rona op de achterzijde van Boze brieven van Bijkaart (1977).
Gerard Reve en Joop Schafthuizen, bij de presentatie van De stille vriend in 1984. Foto: Rob Bogaerts. Collectie Nationaal Archief.
- Nee, voorlezen met zonder boek, luit. De andere soldaten hebben natuurlijk wel door dat er sprake is van een bijzondere relatie tussen hun luitenant en Hansje, die omschreven wordt als ‘een blond, slank, bijna meisjesachtig diertje van een jongen’, maar: toch had dit, gek genoeg, nooit disciplinaire gevolgen gehad. Wel zongen de manschappen er wel eens een eigengemaakt liedje over. Soldaat Hansje heette voluit Hans van Dommelen. Vandaar de tekst, die nu als een hoon in zijn herinnering naklonk: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||
Hansje van Dommelen
gaat met de luit rommelen:
hij speelt op de luit
zijn lange dikke fluit.
Vrij snel hierna neemt het verhaal de bekende homo-erotische, sadistische wending, waartoe de Indische herinneringen bij Reve zich zo gemakkelijk lenen.Ga naar eind36 Om uiting te geven aan zijn lustbeleving geeft hij vrij baan aan zijn fantasieën over het martelen van jongens. Vanaf De taal der liefde is het een terugkerend thema in zijn werk en een essentieel bestanddeel van wat Reve zelf omschrijft als zijn ‘romantisch-decadent’ kunstenaarschap. Voor de uitbeelding van dit thema vormden de omstandigheden van de oorlog in Indië een ideaal decor. Het is duidelijk dat de journalist die in 1996 het verhaal over Reve's dienstplicht de wereld inzond, en de redacties van de kranten die het overnamen, Reve's werk niet kenden. Het moet ook Reve zelf verbaasd hebben dat zij dit zonder te controleren publiceerden. Wel betekende zijn bekentenis dat hij het allemaal verzonnen had, het einde van deze Indische mythe. Zijn Indische jaren horen vanaf dat moment definitief tot het rijk van de verbeelding. | ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||
Olf Praamstra (1950) is emeritus hoogleraar ‘Nederlandse literatuur in contact met andere culturen’ aan de Universiteit Leiden. Hij publiceert op het gebied van de negentiende-eeuwse, de Nederlands-Indische en de Zuid-Afrikaanse Nederlandse letterkunde. In 2007 verscheen Busken Huet, een biografie. Met Eep Francken stelde hij een bloemlezing samen uit de Zuid- Afrikaanse Nederlandse literatuur, Heerengracht, Zuid-Afrika (2008) en met Peter van Zonneveld publiceerde hij Omstreden paradijs, ooggetuigen van Nederlands-Indië (2010). Recente publicaties zijn: ‘Beb Vuyk en het verlangen naar een Indonesische identiteit’, in: Spiegel der Letteren 58 (2016), p. 43-81, ‘Multatuli's eerste vrouw. De ontmoeting met Si Oepi Keteh’, in: Indische Letteren 33 (2018), p. 53-68 en ‘Sylvia Pessireron, een Molukse schrijfster uit Zeeland’, in: Indische Letteren 33 (2018), p. 295-309. |
|