Indische Letteren. Jaargang 33
(2018)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 374]
| |||||||||||
‘Narud, de Maleijer’, de eerste epische inheemse held in de Indische fictie?
| |||||||||||
George PanchaudDe schrijver van Licht- en schaduwbeelden is enigszins in de vergetelheid geraakt. George Willem Hendrik Panchaud werd in 1824 geboren in Den Haag als zoon van de rijtuigschilder Pieter Paulus Panchaud en Anna Barendina Sijthoff, een notarisdochter. Zijn ouders zouden pas jaren later met elkaar in het huwelijk treden, mogelijk omdat de ouders van Anna niet wilden dat zij beneden haar stand trouwde. Op zestienjarige leeftijd nam Panchaud dienst als marinier. In het stamboekregister werd hij beschreven als ‘lang 1 el, 6 palmen, 3 duimen, aangezicht ovaal, voorhoofd hoog, ogen lichtbruin, neus spits, mond klein, haar bruin, wenkbrauw blond’.Ga naar eindnoot1 Na twee jaar werd hij bevorderd tot korporaal en vertrok hij naar Indië. Na zijn terugkeer uit de Oost vestigde hij zich in 1848 in Amsterdam. Hij trok in bij Johanna Hui- | |||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||
zer, die met haar drie kinderen door haar man in de steek was gelaten. Bij haar verwekte hij vermoedelijk twee kinderen. In 1850 debuteerde Panchaud met De graaf van Leidenforth, Eene geschiedkundige roman uit de laatste helft der zeventiende eeuw. In 1851 kwam Panchaud met zijn tweede roman, Het roode masker. Het jaar daarop nam Panchaud opnieuw dienst bij de marine. Vanwege ‘lichamelijke gebreken ontstaan in en door de dienst’ werd hij in 1854 ontslagen. Hij kreeg een baantje als portier op 's Rijksmarinewerf in Den Helder. Daar trouwde hij met Johanna Maria Kok, met wie hij een zoontje kreeg. Panchaud werd kennelijk ontslagen als portier, want op de geboorteregistratie van zijn zoon op 4 maart 1860 wordt bij beroep of middelen van bestaan ‘geen’ vermeld. In 1863 probeerde hij het als sigarenmaker in Amsterdam. Zijn vrouw verdiende bij als linnennaaister. Vanuit de Jordaan verhuisde het gezin vijf jaar later naar een woning aan de Lauriergracht. In datzelfde jaar werd hij in het Amsterdamse bevolkingsregister als schrijver van beroep vermeld. Na anderhalf decennium had hij de pen weer opgepakt. Panchaud was een bijzonder productief auteur. In 1868 verschenen maar liefst vier romans van zijn hand. Hij schreef in totaal vijftien romans, die zonder uitzondering meerdelig waren, en een vierdelige geschiedenis van Amsterdam. Titels als De wreekers (1868), Amsterdam bij dag en bij nacht (1868), De pleegdochter van den galeiboef (1868), De wraak eens Indiaans (1875) en De pleegzoon van den strandbewoner (1882) beloofden spannende avonturen. Na 1884 zou hij geen boeken meer publiceren. De sensatieroman was uit de mode. Panchauds boeken werden voor dumpprijzen verkocht.Ga naar eindnoot2 Van enkele van zijn romans is geen enkel exemplaar meer bewaard gebleven.Ga naar eindnoot3 George Panchaud overleed in 1899 in een nieuwbouwhuis in de pas aangelegde Kinkerstraat.Ga naar eindnoot4 | |||||||||||
De sensatieromanLicht- en schaduwbeelden is als gezegd een sensatieroman. Net als de auteur van het boek kan het negentiende-eeuwse genre waarin zijn romans geplaatst kunnen worden, niet op grote bekendheid rekenen. De Franse schrijver Eugène Sue (1804-1857) schreef met Les Mystères de Paris (1842-1843) een sociaal geëngageerde roman die beschouwd kan worden als de eerste sensatieroman.Ga naar eindnoot5 Sterk beïnvloed door de in zijn tijd nieuwe socialistische ideeën wilde Sue met zijn roman, waarvan de eerste versie in feuilletonvorm in Le journal des débats werd gepubliceerd, het opnemen voor de lagere klassen van de Franse hoofdstad. In Les Mystères de Paris schetste hij de ellendi- | |||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||
ge omstandigheden waarin maatschappelijk verdrukten een zware strijd om het bestaan moesten voeren. Sue schuwde daarbij het gebruik van stereotypen niet. In zijn roman - en in zijn latere werken - worden goed en kwaad op schematische wijze tegen over elkaar gepositioneerd. De hoofdpersoon van Sues De verborgenheden van Parijs, zoals de Nederlandse vertaling uit 1843-1844 luidt, is Rodolphe, prins van Gerolstein: ‘een ware master in disguise, evenzeer thuis in de allerhoogste als in de allerlaagste kringen en in beide de rol der Voorzienigheid spelend’.Ga naar eindnoot6 De puissant rijke Rodolphe is in het bezit van een groot kapitaal en een paar stevige vuisten, waardoor hij in staat is het goede te belonen en het kwade meedogenloos af te straffen.Ga naar eindnoot7 Het publiek leefde zodanig mee dat het eisen ging stellen aan het verhaalverloop van de roman-feuilleton, die vele plotwendingen kent.Ga naar eindnoot8 Sues roman ontketende een wereldwijde rage, die pas aan het eind van de jaren tachtig van de negentiende eeuw zou eindigen. Les Mystères de Paris werd in vele talen vertaald. Al spoedig verschenen er romans over de mysteriën van alle westerse grote steden, zoals Londen, Berlijn, München, Brussel, New York, Stockholm, Sint Petersburg en Wenen.Ga naar eindnoot9 In Nederland verscheen in 1844 De verborgenheden van Amsterdam, een vierdelige roman, die Johan de Vries onder het pseudoniem L. van Eijkenhorst had geschreven.Ga naar eindnoot10 Met het genre van de sensatieroman kwam er een stroom van romans op gang waarin de vermeende teloorgang van de maatschappij aan de kaak werd gesteld in fictionele geschiedenissen die gekenmerkt werden door melodramatische plotwendingen, onwaarschijnlijke gebeurtenissen en spectaculaire theatrale effecten. Ook de romantische werken van George Panchaud staan daar bol van. Dat geldt zowel voor zijn historische romans als voor zijn contemporaine fictie. Volgens het blad De Tijd was Panchauds debuutroman De graaf van Leidenforth ‘vol van geheime deuren, muren en kamers, holen en kloven, zo fantastisch en zo wonderlijk als gij maar verkiest. Het geheel is overladen, zo rijk gestoffeerd met deugnieten en half-deugnieten, lijdenden en verdrukten, listen en lagen, dat u 't hoofd omloopt’.Ga naar eindnoot11 Met Licht- en schaduwbeelden uit het hedendaagsch Amsterdam, dat zich in weerwil van de titel grotendeels buiten Amsterdam afspeelt, plaatste Panchaud zich, blijkens het voorwoord van de roman, nadrukkelijk in de traditie van Eugène Sue. Panchaud constateert dat Amsterdam zich in de voorafgaande dertig jaar van deze ‘wonder-eeuw’ met reuzenschreden heeft ontwikkeld en uitgebreid.Ga naar eindnoot12 Dit is echter ten koste gegaan van de eenvoud, eerlijkheid, hartelijkheid en oprechtheid. Het aantal misdrijven is in de laatste decennia drastisch toegenomen: | |||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||
Gruwelijke moorden, verzaking van goede trouw, diefstal en oneerlijkheid zijn als het ware aan de orde van den dag, en talrijke, den mensch onteerende voorbeelden van snoodheid, welke men vroeger zelden en dan nog bij de dusgenaamde minder ontwikkelde klasse aantrof, doen met bezorgdheid den blik in den toekomst slaan.Ga naar eindnoot13
De titelpagina van G.W.H. Panchaud, Licht- en schaduwbeelden uit het hedendaagsch Amsterdam. Collectie KITLV.
Er is sprake van godsdienstige verdeeldheid en onverdraagzaamheid. De redelijkheid wordt daarbij veronachtzaamd. Huichelarij en egoïsme vieren hoogtij ‘en niet altijd vinden de slagtoffers van zooveel boosheid hier op aarde heeling van de geslagen wonden, of herstel van schandelijk belaagde eer en goeden naam’.Ga naar eindnoot14 De | |||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||
jeugd wordt gekenmerkt door een toenemende neiging tot kwade harstochten en een geest van oneerbiedigheid en onwil jegens ouders, onderwijzers en ouden van dagen. Met zijn roman wil Panchaud ‘met den vinger de vele ingekankerde wonden der maatschappij’ aanwijzen door het schetsen van verschillende taferelen uit het dagelijks leven van alle klassen.Ga naar eindnoot15 Daarbij wil hij de hoop op betere tijden voeden en diegenen steunen die oprecht strevend naar vooruitgang ‘de menschheid trachten te verbeteren en vatbaar te maken voor eene, op wederkeerige liefde en hoogachting berustende, alzoo op hechte grondslagen gevestigde zamenleving’.Ga naar eindnoot16 | |||||||||||
De romanOok Licht- en schaduwbeelden draait in essentie om de strijd tussen goed en kwaad. Boosaardige boeven en brave burgers treffen elkaar in scènes vol list en bedrog, samenzweringen en spionagepraktijken, gedaanteverwisselingen en maskerades, onmogelijke liefdes en dodelijke duels, dood gewaande levenden en stervende geliefden, gevallen adel en opgeklommen kooplieden, jammerlijke krankzinnigheid en onversneden geluk, onverhoedse aanvallen en verraderlijke overvallen, kortom ramp- en voorspoed. De roman biedt de lezer een tombola van ingewikkelde intriges, onwaarschijnlijke avonturen en daaraan gekoppelde spectaculaire plotwendingen. Het slot geeft uiteraard een happy end. Hieronder volgt een uiterst gesimplificeerde weergave van de inhoud van de vierdelige roman.Ga naar eindnoot17 De plot draait om een aanzienlijke erfenis die in januari 1878 na honderd jaar vrijkomt. Hendrik van Groeneveld is de rechtmatige erfgenaam hiervan, maar hij is in Indië op een mysterieuze manier verdwenen van de ‘Amboina’, het schip waarover hij het bevel voerde. Hij is in een storm - later blijkt ook in letterlijke zin - overboord geslagen. Zijn vijfjarige zoontje Willem wordt in 1861 door Narud de Maleijer op ‘de Jonge Henriëtte’ naar Nederland begeleid. Zijn moeder is ook op raadselachtige wijze verdwenen. Een vijftal complottanten, bloedverwanten die azen op de erfenis, hebben al eerder aanslagen gepleegd op de ouders van Willem en maken nu plannen om ook hun zoon uit de weg te ruimen. De aanvoerder van de samenzweerders is Rudolf van Hazenberg, een kwaadaardige snoodaard, die door zijn huwelijk met de erfgename van een rijke bankier toegang heeft tot de hoogste kringen. Hij laat zijn gewezen minnares Adelina Fiorini en zijn moeder voor hem spioneren. Schmitt, die een administratiekantoor aan de Herengracht heeft, en de beide schurken Muller alias Johnson en Marlin alias Roode Jochem completeren het | |||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||
kwintet. In Indië heeft Muller ervoor gezorgd dat Hendrik van Groeneveld voor de kust van Atjeh in zee is verdwenen. Samen met Marlin trekt hij naar Den Helder om daar Willem op te wachten. Het plan is hem te vermoorden of te ontvoeren. Zover komt het echter niet, want in een zware storm vergaat het schip ‘de Jonge Henriëtte’ vlak voor de kust. Narud de Maleijer lijkt de enige overlevende te zijn. Intussen zien Marlin en Muller zich gedwongen te vluchten. De heren Zachtleven en Egtenberg, vrienden van Hendrik van Groeneveld, hebben namelijk onraad geroken en inspecteur Argus achter hen aan gestuurd. Narud heeft echter de schipbreuk voorvoeld. Hij heeft zijn beschermeling ingesmeerd met speciale olie en hem vervolgens een duikpak aangetrokken. Op het allerlaatste moment is hij met Willem in zijn armen overboord gesprongen. In de golven heeft hij hem jammerlijk moeten loslaten. Willem wordt gevonden door een strandjuttende dronkaard die Jasper Pronk heet. Hij en zijn vrouw hebben hun zoontje verloren en adopteren de vondeling, die bij hen opgroeit in de veronderstelling dat zij zijn natuurlijke ouders zijn. Als zes jaar later zijn (pleeg)moeder overlijdt, vluchten Willem en zijn eveneens aangenomen zusje Anna. Zij vinden onderdak bij een circusgezelschap, waarmee ze door Europa trekken. Als het circus na jaren Nederland weer aandoet, trekt Willem de aandacht van Egtenberg door bij toeval een kind te redden. Egtenberg begrijpt na enige tijd dat Willem de overleden gewaande zoon van zijn vriend is. Al spoedig horen ook Willems vijanden van dit bericht. Willem raakt verliefd op Wilhelmina, de dochter van Egtenberg, maar deze is reeds aan Adolf van Galensloot beloofd. Gedesillusioneerd neemt Willem de wijk naar de Verenigde Staten. Het bericht dat zijn concurrent is gedood in een duel door de zoon van Adelina Fiorini, bereikt hem niet meer op tijd. Daar komen Marlin en Muller hem op het spoor. In Mexico komt het tot een overval op de jonge erfgenaam. Muller wordt daarbij dodelijk gewond door de tijgers en beren die de met Willem bevriende ranchero op hem loslaat. Marlin, die in het verdere verhaal Johnson heet, weet te ontkomen. In San Francisco bereikt Willem het bericht dat Egtenberg na het overlijden van Adolf van Galensloot toestemt in een huwelijk. Bij Willems inscheping op de ‘Amboina’ wacht hem nog een verrassing: zijn trouwe vriend Narud is de kapitein van dat schip. Samen reizen zij naar Indië. Johnson vaart in vermomming mee als matroos. Onderweg naar Batavia probeert hij een muiterij op touw te zetten, maar hij wordt gevangengenomen. Door zijn Javaanse gevangenbewaarder Kirwo om te kopen weet hij in Straat Soenda te ontsnappen. Nadat zij al zwemmend de kust hebben bereikt, vermoordt Johnson Kirwo. | |||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||
In Batavia wacht Willem een volgende verrassing. Zijn vader blijkt niet te zijn overleden maar nog in leven te zijn. Narud heeft dit overigens al in een voorspellende droom gezien.Ga naar eindnoot18 Door ontberingen zeer verzwakt verblijft Hendrik van Groenevelt op het grote landgoed van een van Naruds bloedverwanten. Als drenkeling is Hendrik opgevist door een rijke Atjehse zeerover. Diens dochter Fatima heeft hij gered, toen deze na een val aan een struik boven een ravijn hing. De Atjeher beschouwt hem daarna niet meer als een slaaf, maar als een gast in zijn huis en geeft hem enkele kostbare geschenken. Hendrik wordt stuurman op een van zijn schepen en bekwaamt zich in zijn vrije tijd in de kennis der geneeskrachtige kruiden. Dan breekt de Atjeh-oorlog uit. Hendrik weigert tegen zijn landgenoten te vechten en belandt in de gevangenis bij een Atjehse panglim (bevelhebber), wiens zoon hij van een ziekte heeft genezen door zijn kruidenkennis. Als de Atjehers zijn verslagen, wordt de zieke Hendrik door zijn landgenoten bevrijd. Nog herstellende reist hij naar Batavia omdat hij vernomen heeft dat Willem daar weldra zal aankomen. Als Willem van het landgoed naar Batavia reist, wordt hij overvallen door de bende van Johnson, bij wie zich ook de uit Nederland overgekomen Schmitt en Jasper Pronk hebben aangesloten. Als Narud zich in de strijd mengt, delven de slechteriken al spoedig het onderspit. Ze weten echter te ontkomen. Schmitt is dodelijk gewond. Jasper Pronk en Johnson weten Schmitt op zijn sterfbed in ruil voor wat slokken water te ontfutselen waar hij grote sommen gelds heeft verborgen. Vervolgens wordt Pronk door Johnson vergiftigd. De laatste weet met de buit per zeilschip te ontkomen naar Nederland. Hier wordt hij echter opgewacht door inspecteur Argus. Tijdens het vervoer naar Amsterdam weet Johnson uit de trein te springen, maar hij komt hierbij om. Inmiddels zijn Hendrik, Willem en Narud met een Suezboot in Nederland gearriveerd. Wanneer hij in Amsterdam aankomt, blijkt Wilhelmina Egtenberg hem samen met Willems moeder op te wachten. De laatste heeft onder een alias, gepruikt en wel, als gouvernante gewerkt bij vrienden van de Egtenbergs. De aan lager wal geraakte en door zijn vrouw verstoten Rudolf van Hazenberg wordt bij een inbraakpoging in het huis van zijn vrouw in het hoofd geschoten door een agent. Na een lijdensweg van tien dagen overlijdt hij. Anna van Dijk, die steeds heimelijk verliefd is geweest op haar pleegbroer, sterft. Adelina Fiorini eindigt in een krankzinnigengesticht. Willem trouwt met Wilhelmina Egtenberg en krijgt met nog andere schatten de nalatenschap van zijn voorouder en beschikt zo voortaan over een aanzienlijk vermogen. Narud maakt hem tot zijn enige erfgenaam. | |||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||
De heldendaden van NarudNarud, ‘de maleijer’, is een echte held. Hij vertolkt als trouwe lijfwacht van Willem een heldenrol door hem op weg met ‘de Jonge Henriëtte’ naar Nederland twee keer het leven te redden. De eerste keer is dat het geval als de vijf- à zesjarige knaap door de haaien dreigt te worden opgegeten. Willem gedraagt zich onbedachtzamer, stoutmoediger en krachtiger dan menig leeftijdgenootje en ziet nergens gevaar in. Narud houdt hem echter steeds in de gaten:
Schepen in de rede van Jamestown op Sint-Helena. Collectie KITLV.
Reeds meer dan eenmaal was de kleine wildzang, doordien hij ieders waakzaamheid wist te verschalken en niettegenstaande het verbod van den kapitein, tamelijk hoog in het want geklauterd, waar dan de dikwerf gevaarlijke toestand van de knaap met grooten angst werd gadegeslagen, terwijl men elk oogenblik niets anders verwachtte dan hem naar beneden te zien storten. Maar dan was | |||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||
Narud steeds bij de hand, om hem van zijn hachelijk standpunt te verlossen, daarbij eene vlugheid en spierkracht ten toon spreidende, die een ieder verbaasde, zoodat hij bijna dezelfde achting der passagiers en matrozen genoot als het voorwerp zijner onophoudelijke zorgen.Ga naar eindnoot19 Bij rustig weer klimt Willem weer eens in het want. In de verte ziet hij Sint-Helena liggen. Dan verzamelt er zich een groep haaien om het schip. Enkele matrozen maken vislijnen en harpoenen gereed, waarbij zij opgewonden kreten slaken. Willem laat van schrik het want los en stort in zee. Narud springt onverschrokken met getrokken kris te water. Hij duikt onder de grote haai die het op Willem heeft voorzien, en rijt het beest de buik open. De andere vijf haaien blijven op afstand. Eenmaal aan boord van de uitgezette sloep geklommen, doorboort Narud de gewonde haai met een harpoen. De kleine Willem wordt bijna verstikt door de omhelzingen van de vrouwen. Daarna komt Narud aan de beurt, die met de fors gespierde armen over de met bloed besprenkelde borst gekruist en met een lach van innige zelfvoldoening op het gelaat, het toneel staat te aanschouwen. De ‘heldhaftige redder’ krijgt een paar slokken rum, terwijl ook de kapitein hem alle lof toezwaait. Willem, die een glaasje Malaga en een beschuit ter aansterking krijgt, zegt ‘banjak’ (veel) van Narud te houden.Ga naar eindnoot20 Narud tilt hem vervolgens op en drukt hem tegen zijn brede borst ‘als om hem opnieuw tegen dreigend en onbekend gevaar te beschermen’.Ga naar eindnoot21 Narud is een aanhanger van het hindoegeloof. Zijn naam is dezelfde als die van de zoon van Brahma. Narud staat voor de eerste mens of voor het verstand.Ga naar eindnoot22 Toch is Naruds geest voor zijn omgeving ondoorgrondelijk. Als hij in het Kanaal kleine wolkjes aan de hemel ziet, wordt hij onrustig. Hij loopt met grote schreden over het dek waarbij hij de armen over de borst gekruist heeft. ‘Was het misschien een voorgevoel van eenig naderend onheil, hetgeen zooals sommigen beweeren, bij de kaste waartoe Narud behoorde, geen zeldzaamheid was?’Ga naar eindnoot23 Daarop doet de inheemse held zijn tulband af, mediteert en gaat na rituele wassingen te hebben verricht in gebed. Hij is er vervolgens van overtuigd dat de geest van de vernieling, die Mohilla heet, zich aankondigt. Daarom waarschuwt hij de stuurman en de kapitein. De kapitein zegt hem dat Europese wateren anders zijn dan Indische, dat hij alle eerbied voor Naruds godsdienst heeft, maar dat hij zijn verantwoordelijkheid niet daarop mag laten rusten en evenmin de hoop van zijn passagiers de bodem in mag slaan of zijn kantoor mag teleurstellen.Ga naar eindnoot24 Naruds huid verschiet hierop van bronskleurig naar asgrauw. Uiteindelijk moet de kapitein hem gelijk geven, maar dan is het al te laat. Wanneer de orkaan zich aankondigt doordat het weer slechter wordt, positioneert | |||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||
Narud zich met gekruiste armen voor de grote mast. Hij verliest Willem geen seconde uit het oog. Als de storm losbarst, worden de vrouwelijke passagiers de kajuit in geloodst. Narud blijft met Willem op het achterdek, terwijl zijne linkerhand rust[t]e op het donker gelokte hoofd van den kleinen Willem van Groeneveld, die, als vermoedde deze dat er gevaar dreigde, zich vast tegen hem aanklemde, en zich evenmin door het roepen als door de beden der passagiers liet bewegen het dek en zijn beschermer te verlaten, die op zijne beurt de vrouwen, die er voornamelijk op aandrongen den knaap mede naar de kajuit te nemen, vriendelijk met de hand wenkte, den kleine onder zijne hoede te laten.Ga naar eindnoot25 Narud vraagt zich af of Mohilla het ook op Willem gemunt heeft en spreekt hardop: ‘Wie weet! ... In elk geval zal ik doen wat ik moet doen om het kind van mijn weldoener te behouden en hem te doen ontkomen aan het gevaar, dat de anderen vernietigen zal.’Ga naar eindnoot26 Hij neemt Willem mee naar zijn hut, waarin zij vervolgens samen bidden. Narud bidt tot Brahma dat ‘de opperste der goden, Heer zoowel over de blanke stammen als over de opregte vereerders van zijn naam, kortom de Alleenheerscher van het heelal, de blanke knaap onder zijn hoede mogt nemen en hem beschermen tegen Adirmo en Mohilla, de twee goden, die op het levenslot van den knaap den grootsten invloed schenen uit te oefenen, en voor welke gunst hij gaarne zijn eigen leven ten offer wilde brengen aan Mohilla, de groote vernieler van zijn aardsch geluk’.Ga naar eindnoot27 Vervolgens smeert hij de ontklede Willem in met een bijzondere zalf en geeft hem een gouden ketting met een eveneens gouden beeldje van Brahma dat Narud nog van zijn moeder heeft gekregen. Dat zal hem geluk brengen. Vervolgens kleedt hij Willem weer aan en hijst hem in een duikpak van guttapercha (een soort rubber). In een van de binnenzakken stopt hij wat beschuiten, een flesje water en een beurs met goudstukken. Vervolgens zet hij Willem een duikerskap op.Ga naar eindnoot28 Daarna neemt Narud zijn beschermeling mee aan dek en bindt hem vast aan de loefverschansing. Dan verliest ‘de Jonge Henriëtte’ haar zeilen. Stortzeeën slaan over het schip en doen het vollopen. Het zeewater gutst van de trap de kajuit in, waardoor het vrijwel onmogelijk wordt de trap nog te bestijgen. Enkele wanhopige passagiers slagen daar toch in. Voor de kust van Den Helder stoot de bark op de Haaksgronden, waarbij de drie masten breken. Daarna worden het kompas en het stuurrad overboord geslagen: | |||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||
In dit ontzettende ogenblik nam Narud den kleinen Willem van Groenenveld in zijne armen, nadat hij zijn sarong vierdubbel om de lendenen had geslagen, en zeide binnensmonds: ‘Het is tijd! Nu of nooit!’ ‘De Jonge Henriëtte’ is met man en muis vergaan. Zwaargewond spoelt Narud aan. Lange tijd lijkt de zeer aangeslagen ‘malijer’ de enige overlevende. Hij wordt opgevangen en verzorgd door Egtenberg en Zachtleven, die Narud, met zijn ‘regelmatige gelaatstrekken’, bijzonder lange ‘blauw-zwarte haarlokken’, ‘belangwekkend gelaat’ en ‘ijzersterke natuur’ laten verplegen.Ga naar eindnoot30 Pas jaren later zal ‘de trouwe inboorling van Java’Ga naar eindnoot31 als kapitein van de ‘Amboina’ Willem in San Francisco weer terugzien. Zij aan zij zullen zij daarna aan boord van het schip en in Indië de boosaardige Johnson en zijn bende bestrijden. Aan het einde van de roman wordt Willem Naruds enige erfgenaam. | |||||||||||
Narud als epische held in een koloniale tijdEr bestaan in de Europese literatuur twee belangrijke oertypen als het gaat om helden. Het ene type is dat van de tragische held, die strijdend tegen hogere machten ten onder gaat.Ga naar eindnoot32 Als de Indische letterkunde beperkt wordt tot fictie, dan zou Saidjah uit Max Havelaar de eerste tragische held genoemd kunnen worden.Ga naar eindnoot33 Saidjah vecht voor zijn bestaan en dat van Adinda, maar gaat strijdend tegen hogere machten - in dit geval de Nederlandse overheersers - ten onder, waarbij hij de sympathie van de verteller en daardoor die van menige lezer nadrukkelijk aan zijn kant heeft. Het heldendom van Narud is wezenlijk anders. Hij is geen tragische, maar een epische held. Het is niet dat Narud in zijn bestaan niet te maken krijgt met de nodige tragische gebeurtenissen: hij verliest zijn vader, geliefde en vrienden in een storm op zee. Narud heeft echter vrijwel alle kenmerken van een epische held. Zo is hij van nobele afkomst en beschikt hij over een bijzonder groot potentiaal aan kwaliteiten | |||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||
als moed, kracht, wijsheid, charisma, deugdzaamheid, opofferingsgezindheid, onzelfzuchtigheid en nederigheid.Ga naar eindnoot34 Daarbij is hij een uitstekende vechter, die een charismatisch leiderschap toont in de strijd tegen het kwade.Ga naar eindnoot35 Narud maakt vele grote reizen. Ook is zijn natuur ijzersterk en heeft hij een knap uiterlijk met regelmatige trekken en lang blauw-zwart haar, dat zijn belangwekkende gelaat omlijst.Ga naar eindnoot36 Dat is niet zonder betekenis. Blauw-zwart vertegenwoordigt ‘the metaphorized color of revenge or anticipated violence: it is made to mark the color of an expected fatality’.Ga naar eindnoot37
Paul Boyton in het rubberen overlevingspak rookt op zijn tocht in Het Kanaal een sigaar. Particuliere collectie.
Daarbij heeft Narud iets van een sjamaan.Ga naar eindnoot38 Hij voelt op ‘oosters-mysterieuze’ wijze de natuur aan. Verder heeft hij kennis van bijzondere zalven en materialen en daarmee weet hij de jonge Willem te redden van de verdrinkingsdood tijdens de schipbreuk. De combinatie van al deze eigenschappen geeft Narud bijna iets bovenmenselijks.Ga naar eindnoot39 Overigens heeft Panchaud het reddingspak dat Narud voor de jonge Willem maakt, ontleend aan de actualiteit. In 1875 zwom Captain Paul Boyton (1848-1924) in een dergelijk pak het Kanaal over. Hij noemde het pak ‘Merriman Suit’, naar de uitvinder ervan, Clark S. Merriman (1829-?). Het zou de geschiedenis ingaan als de eerste wetsuit. Jules Vernes zou in zijn roman Les Tribulations d'un Chinois en Chine, die in 1879 verscheen, zijn drie hoofdpersonages laten overleven in | |||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||
zee. Panchaud was Verne dus een jaar voor toen hij Narud in 1878 in zijn Licht- en schaduwbeelden een dergelijke wetsuit liet gebruiken om Willem van Groeneveld van de verdrinkingsdood te redden. Van belang voor een epische held is ook dat hij door zijn omgeving als zodanig wordt herkend en erkend.Ga naar eindnoot40 Dat is bij Narud onomstotelijk het geval. Bij zijn tweevoudige redding van Willem wordt hem alle lof toegezwaaid. Als in het vierde deel Willems reisgezelschap overvallen wordt door de bende van Johnson op weg van het landgoed van Naruds familielid naar Buitenzorg, staat er in Panchauds roman bovendien te lezen: Thans begon een hardnekkige strijd, waaraan de koelies een werkdadig deel namen, te meer daar zij de gasten huns meesters in gevaar zagen. De komst van Narud vuurde aller moed aan, en weldra was de strijd in zooverre beslist dat zij die niet gedood of ontkomen waren, gevangen werden genomen.Ga naar eindnoot41 Wat de epische inheemse held toch nog een enigszins tragisch karakter geeft, is dat de trotse Narud ondanks al zijn kwaliteiten de koloniale overheersers als zijn meerderen moet erkennen. Ook Narud ontsnapt niet aan de wetten van het koloniale systeem, waarin het centrum van de macht wordt ingenomen door de westerse, blanke, christelijke man. Andere groepen, zoals vrouwen, niet-westerse volkeren of moslims, worden niet tot dat centrum toegelaten en naar de periferie verwezen. Het koloniale systeem was gericht op het bewerkstelligen, bevestigen en bestendigen van deze orde. Narud mag dan heldhaftig, sterk en onverschrokken zijn, maar in feite vertegenwoordigt hij daarmee het stereotype van de nobele wilde, die wel degelijk ondergeschikt is aan de blanke.Ga naar eindnoot42 Narud wordt gerepresenteerd als een mens die dicht bij de natuur staat. Hij is vlug, gespierd, en voelt lang van tevoren aan wanneer er een storm opsteekt. Geheel volgens de in die tijd heersende koloniale opvattingen krijgt hij benamingen toegemeten als ‘maleijer’,Ga naar eindnoot43 ‘neger’,Ga naar eindnoot44 ‘onbeschaafde Indiaan’,Ga naar eindnoot45 ‘inboorling van Java’Ga naar eindnoot46 en ‘die man met zijn heidenschen naam’.Ga naar eindnoot47 Narud vergelijkt zichzelf met een kind - de vader-kind-metafoor komt in westerse representaties van het kolonialisme geregeld voor - en benadrukt daarmee zijn status van onontwikkelde inheemse man.Ga naar eindnoot48 Als hij vertelt over zijn afkomst, blijkt ook uit dat verhaal wel heel nadrukkelijk de superioriteit van de Europeaan, waarbij de inheemse man zich uiteindelijk moet neerleggen en zich zelfs moet aansluiten: Mijn vader was een der invloedrijkste hoofden van onzen stam, en tevens een der laatste dapperen, die zich tegen het gouvernement verzetten. Hij had daar- | |||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||
in gelijk en streed toenmaals voor de regten van zijn land en volk, hoewel hij later het tegenwoordige bestuur heeft leeren achten en liefhebben en na zijne onderwerping, geen onbelangrijke diensten bewezen, zoo zelfs dat hij na een kruistogt tegen de Dajaks, waarin hij zoowel door zijn moed als beleid uitmuntte en het geluk had een geacht zeeofficier van een wissen dood te redden, eene schitterende onderscheiding en tevens eene niet onaanzienlijke belooning in geld ontving, waarvoor hij een kleinen, snelzeilenden schooner kocht, ten einde zijn geluk met de kustvaart te beproeven.Ga naar eindnoot49 Naruds vader heeft dus leren inzien dat de blanke overheerser het voor het zeggen heeft en dat het goed is om zich bij de Nederlanders aan te sluiten. Hij heeft ‘het tegenwoordige bestuur’ leren achten en zelfs liefhebben. Daarbij heeft hij het ‘geluk’ gehad een geacht zeeofficier van de dood te redden. Maar Naruds levensverhaal gaat nog verder. Tijdens een storm verliest hij zijn vader, vrouw en beste vriend. Als hij gered wordt door Hendrik van Groeneveld, de vader van Willem, blijft hij deze vanwege ‘zijne vaderlijke behandeling’ trouw.Ga naar eindnoot50 Narud is daarmee een held die tegelijkertijd een helper is, een steun en toeverlaat van de Europese koloniale orde. Hij representeert de ideale onderdaan. Alle goede personages uit de roman waarderen hem ook in die kwaliteit. De stuurman van ‘de Jonge Henriëtte’ zegt over hem: ‘'t Is wel maar een blaauwe, doch een goede kerel’.Ga naar eindnoot51 De kapitein vindt hem ‘een schrandere kerel en ontegenzeggelijk een goed zeeman’.Ga naar eindnoot52 Evengoed blijft Narud binnen het koloniaal discours de Ander, hoezeer hij ook door Willem en Hendrik van Groenenveld - en door de lezer - in het hart gesloten wordt. Veelbetekenend is dat de laatste woorden van het 1377 pagina's tellende melodrama gewijd zijn aan Narud. In de roman zijn er inmiddels vele jaren voorbijgegaan: De oude heer Van Groeneveld en Narud zijn nog in leven. De wankelende gezondheid van laatstgenoemde heeft hem evenwel genoopt zijn verblijf te vestigen nabij Haarlem, waar hij zeer dikwerf bezoek ontvangt van zijne vrienden, die het levendigste belang in hem stellen en den trouwen maleijer nog eene menigte levensjaren toewenschen.Ga naar eindnoot53 Narud is daarmee mogelijk niet alleen de eerste inheemse epische held in de Indische fictie, maar waarschijnlijk ook een van de vroegste ‘Maleische’ pensionado's in Nederland. | |||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||
Coen van 't Veer (1968) studeerde Nederlands in Leiden. In 2013 werd hem de ‘NWO promotiebeurs voor docenten’ toegekend voor het schrijven van De kolonie op drift, een dissertatie over de representatie in fictie van de zeereis tussen Nederland en Indië in de periode 1850-1940. In 2006 verzorgde hij de heruitgave van Melis Stokes Zoutwaterliefde. Met Gerard Termorshuizen bezorgde hij in 2018 Herman Salomonsons' Indisch leven in Den Haag 1930-1940. |
|