Indische Letteren. Jaargang 33
(2018)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 330]
| ||||||||||||||
Een wereld van verschil?
| ||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||
zich in die visie aan de top van die geracialiseerde hiërarchie, gold daarom als het meest geëvolueerd en had zichzelf tot taak gesteld de ‘minder geëvolueerde rassen’ in de wereld te beschaven. Die visie, die ook wel de white man's burden genoemd wordt naar het gelijknamige gedicht van Kipling uit 1900, vormde sinds de negentiende eeuw de motivatie voor kolonisatie, waarbij kolonisatie dus als een beschavingsmissie werd voorgesteld.Ga naar eindnoot4 Met de westerse overtuiging dat er verschillende ‘mensenrassen’ bestonden, ontstond ook de notie van ‘rasvermenging’. In het dagelijkse koloniale leven werd immers zichtbaar hoe de blanke kolonisator zich met de bruine gekoloniseerde vermengde. Nageslacht uit dergelijke relaties werd dan ook als een kruisingsproduct van twee (of meerdere) rasvormen gezien, zoals begrippen als ‘gemengd ras’, ‘halfbloed’ en ‘mengbloed’, die in de negentiende eeuw opkwamen, weerspiegelen. Rasvermenging werd om allerlei redenen als een negatief verschijnsel gezien, in het bijzonder omdat het afbreuk zou doen aan de zogenaamde superieure eigenschappen van het blanke ‘ras’, dat door zich te vermengen met ‘minder geëvolueerde rassen’ verzwakt zou raken en daardoor op den duur weleens de koloniale heerschappij zou kunnen verliezen. ‘Raszuiverheid’ werd een steeds belangrijker thema en er ontstonden sociale stratificaties om ‘zuivere’ van ‘onzuivere’ menstypen te onderscheiden. Uit het openingscitaat van Multatuli blijkt dat het denken in ideologisch geladen termen van ‘volbloed’ en ‘halfbloed’ Europeanen in het midden van de negentiende eeuw reeds een gangbaar sociaal onderscheid was geworden.
Omslag van Petra Boudewijn, Warm bloed (Hilversum 2016).
Dit denken langs geracialiseerde (scheids)lijnen heeft de (literaire) perceptie van Indo-Europeanen diepgaand en langdurig beïnvloed. Afgelopen jaar promoveerde ik op een onderzoek naar de representatie van Indo-Europeanen in de Indisch-Nederlandse letterkunde (1860-heden). Ik onderzocht hoe Indo-Europeanen in de literatuur uitgebeeld worden, waar deze ideologisch geladen voorstellin- | ||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||
gen vandaan komen en in hoeverre de achtergrond van auteurs relevant is voor de manier van verbeelden. Mijn proefschrift is onder de titel Warm bloed bij uitgeverij Verloren verschenen. In dit artikel wil ik graag drie casussen uit mijn onderzoek uitlichten. Het gaat om literaire werken van auteurs met een Indo-Europese familiegeschiedenis. De achtergrond van de auteur speelde een belangrijke rol in mijn onderzoek, omdat die de vraag opriep in hoeverre Indo-Europese schrijvers (bewust of onbewust) negatief geconnoteerde ideologische voorstellingen van Indo-Europeanen reproduceren of in hoeverre hun literaire teksten juist plaatsen van bewustwording en emancipatie vormen. Die vraag zal ik aan het einde van deze bijdrage beantwoorden. | ||||||||||||||
Indo-Europeanen en de koloniale eliteIn de koloniale bellettrie wordt Indië gepresenteerd als een exotisch lustoord. Het broeierige klimaat, de losse zeden en gewillige vrouwen suggereren een ongekende seksuele belofte voor de westerse man die er zijn geluk komt beproeven. In de Indische literatuur vormt het wel of niet aangaan van een ‘gemengde’ relatie een dominant thema en worden de consequenties van de koloniale partnerkeuze verkend. Vele literaire werken verhalen over de huwelijksmarkt en het daaropvolgende huwelijksleven in de tropen: over bals en soirees waar de Indische beau monde elkaar ontmoet, engagementen gesloten en huwelijken verbroken worden; over het trouwen van een ‘goede partij’ (al dan niet ‘met de handschoen’); over heimelijke vrijpartijen in boudoirs; en over amoureuze intriges en schandalen. Het huwelijksleven vormt vaak de spil van het verhaal, en het lot van een man (zowel zijn huiselijk geluk als zijn sociale status) wordt veelal bepaald door zijn keuze voor een inheemse, Indo-Europese of Hollandse vrouw.Ga naar eindnoot5 In deze verhalen, die zich hoofdzakelijk binnen de koloniale elite afspelen, blijken Indo-Europese vrouwen vanwege hun vaak buitengewone schoonheid geliefde huwelijkskandidaten te zijn. Maar die schoonheid heeft ook een keerzijde, die zich uit in zedelijk verval. Indo-Europese vrouwen krijgen namelijk een grote mate van sensualiteit toegeschreven. De verteller uit de roman Warm bloed (1904) van E. Overduyn-Heyligers (1868-1944) wijst ons bijvoorbeeld uitdrukkelijk op het ‘instinct van vroeg rijp jong Indisch meisje’ dat het hoofdpersonage Diana kenmerkt.Ga naar eindnoot6 Hieruit kunnen wij een aantal zaken opmaken: ten eerste, dat de hoofdrolspeelster vroegrijp is; ten tweede dat haar sensualiteit herkenbaar is aan een vroege seksuele ontwikkeling en dat die in haar vermeende instinct besloten ligt; en ten derde, | ||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||
dat sensualiteit blijkbaar beschouwd moet worden als een typische eigenschap van Indo-Europese meisjes. Vaak worden deze meisjes te boek gesteld als bedrieglijke schoonheden: zij zijn beeldschoon van buiten, maar behaagziek van binnen en wie haar trouwt, komt (letterlijk en figuurlijk) bedrogen uit. Dat lijkt in eerste instantie ook te gelden voor Diana, want zij ziet eruit ‘om alle mannen het hoofd op hol te brengen’, iets wat dan ook keer op keer gebeurt en waardoor zij de ene na de andere man verslijt.Ga naar eindnoot7
Titelpagina van E. Overduyn-Heyligers, Warm bloed (1904). Collectie KITLV.
Tot zover niets nieuws onder de tropenzon. Toch vertelt de roman een ander verhaal dan gebruikelijk is in de Indische bellettrie. Diana blijkt bij nader inzien geen exotische femme fatale, maar wordt verbeeld als een slachtoffer van haar eigen be- | ||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||
geerte enerzijds en van Europese omgangsnormen in de tropen anderzijds. In haar woedt namelijk een hevige strijd tussen nature en nurture. Diana heeft bijvoorbeeld een opvoeding in Europa genoten die haar op het eerste gezicht veel gebracht heeft; bij nadere beschouwing echter blijkt deze onverenigbaar met haar karakter. Bij haar terugkomst in Indië voelt Diana ‘dat ze Europeesche manieren had gekregen, haar beschaving haar streelend omgaf met [een] aureool van voornaamheid, [...] maar dat ze nooit zou kunnen verloochenen het warme bloed, dat haar door de aderen vloeide’.Ga naar eindnoot8 Er bruist namelijk ‘in haar altijd een onbevredigd verlangen’ en het prikkelt haar enorm om een man ‘een groote passie in te boezemen, al was 't slechts bij een Javaan’.Ga naar eindnoot9 Het koloniaal discours (het geheel aan westerse denkbeelden over de Oriënt, waarin het Oosten als onoverkomelijk anders dan - vaak tegengesteld aan - het Westen wordt voorgesteld)Ga naar eindnoot10 speelt hierin een belangrijke rol: Diana lijkt van buiten beschaafd, wat toegeschreven wordt aan haar westerse opvoeding; van binnen is zij sensueel, hetgeen geweten wordt aan haar oosterse oorsprong. Vanwege haar buitengewone schoonheid heeft Diana de mannen voor het uitzoeken. Zij trouwt aanvankelijk een totok die een ‘àl omvattende liefde, teeder en kuisch’ voor haar voelt.Ga naar eindnoot11 Zij vindt echter geen bevrediging in die alomvattende maar saaie liefde, want, zo lezen wij, ‘in haar temperament van creoolsche had ze hartstochtelijker hem gewenscht’.Ga naar eindnoot12 Haar tweede echtgenoot, een Indo-Europeaan, daarentegen maakt een ‘groote hartstochtelijke liefde’ in haar los, maar ook dit huwelijk is gedoemd te mislukken, want die liefde bekoelt al snel als Diana valt voor haar koetsier.Ga naar eindnoot13 Deze Javaan zet haar keer op keer in vuur en vlam en wekt ‘oogenblikken van roodvlammende passie’ in haar op.Ga naar eindnoot14 In de literaire representatie van deze mannen schuilt een opmerkelijke paradox, waarin de koloniale hiërarchie weerspiegeld en omgedraaid wordt: diegene met het meeste sociale aanzien, de westerling, maakt de minste passie in Diana los; diegene die de meeste hartstocht in haar opwekt, de Javaan, heeft de laagste sociale status en vormt zelfs een bedreiging voor haar positie in de koloniale maatschappij, want seksuele omgang met een Javaan gold als een groot taboe voor Europese vrouwen. Hierbij wint de bloedconnectie met de oosterling het van een westerse opvoeding, want Diana's affaire met de koetsier wordt door de verteller als volgt verklaard: ‘in beider hart woedde hetzelfde vuur, in beider aderen stroomde hetzelfde bloed’.Ga naar eindnoot15 Door haar turbulente liefdesleven (waar ook nog een crime passionnel aan te pas komt) wordt Diana's positie in Indië onhoudbaar en ze vertrekt noodgedwongen naar Europa. Maar ze gaat niet weg voordat ze uitdrukkelijk de Europese cultuur in de tropen gekritiseerd heeft. Zo wijst ze erop dat de consequenties van seksuele omgang | ||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||
met de Javaanse bevolking heel anders zijn voor Europese mannen dan voor Europese vrouwen. Het concubinaat was immers eeuwenlang een vanzelfsprekend onderdeel van de koloniale maatschappij. Diana is nota bene een nakomelinge uit een dergelijke relatie. Daarnaast benoemt zij expliciet het betrekkelijke van de Europese omgangsnormen, die zij onbegrijpelijk willekeurig acht, waardoor zij spreekt van ‘die dwaze conventie der Hollanders, die dit en dan weer dat verbood en ten slotte niets anders was dan een hersenschim.’Ga naar eindnoot16 Ten slotte weigert zij te kiezen tussen haar oosterse en westerse kant: ‘ze voelde zich twee, dan neigend tot Europa en de beschaving, dan geheel opgaand in de natuur, die de hare was’.Ga naar eindnoot17 Hiermee geeft zij avant la lettre uitdrukking aan culturele mengvormen van identiteit die later in de postkoloniale literatuurwetenschap met begrippen als hybriditeit en transculturatie beschreven zijn.Ga naar eindnoot18 In de roman functioneert sensualiteit, een zeer dominant patroon in de literaire representatie van Indo-Europese vrouwen, als een zogenoemd palimpsest (een term oorspronkelijk afkomstig uit de codicologie waarmee een stuk perkament wordt aangeduid dat na afkrabbing van de oorspronkelijke tekst opnieuw beschreven is). Deze term wordt in de postkoloniale literatuur- en cultuurwetenschap gebruikt om bepaalde patronen in teksten opnieuw vorm te geven.Ga naar eindnoot19 In de roman blijft sensualiteit een belangrijk kenmerk van de uitbeelding van Indo-Europese vrouwen, tegelijkertijd wordt hieraan een nieuwe invulling of interpretatie gegeven, door Diana te representeren als slachtoffer van aanleg en opvoeding in plaats van als exotische femme fatale. Zij wordt namelijk uit de koloniale elite verbannen voor gedrag dat zij vanuit haar natuurlijke eigenschappen vertoont. Daarnaast is zij vernoemd naar de Romeinse godin van de jacht. Zij is echter niet diegene die jaagt, maar op wie vanwege haar schoonheid voortdurend jacht gemaakt wordt door mannen. Deze roman maakt dus gebruik van bestaande literaire beeldvorming, maar probeert deze met een nieuwe visie op Indo-Europese vrouwen te herschrijven. | ||||||||||||||
Indo-Europeanen en de koloniale onderklasseIn de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw komt het zogenoemde Indo-probleem (pauperisme onder Indo-Europeanen uit de koloniale onderklasse) in de publieke belangstelling te staan.Ga naar eindnoot20 Aanvankelijk vindt het Indo-probleem niet of nauwelijks weerklank in de Indische bellettrie, pas rond de eeuwwisseling komt de koloniale onderklasse op het literaire repertoire van schrijvers te staan en krijgt het Indo-probleem gestalte in de literatuur in de vorm van de kleine Indo. De handeling | ||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||
van zulke verhalen draait om een Indo-Europese man van geringe afkomst die in de koloniale maatschappij het hoofd boven water probeert te houden en wiens familie (ogenschijnlijk) als gevolg van sociale omstandigheden, zoals discriminatie, achterstelling en uitsluiting, in pauperisme dreigt te vervallen. Dit onderwerp lijkt vooral auteurs met een Indo-Europese familiegeschiedenis aan het hart te gaan, zoals Victor Ido (pseudoniem van Hans van de Wall, 1869-1948), die meerdere literaire werken aan het Indo-pauperisme wijdde. In zijn roman De paupers (1915) lijken Indo-Europeanen voortdurend het slachtoffer te worden van de koloniale verhoudingen en wordt een maatschappelijke aanklacht geformuleerd tegen de behandeling van kleine Indo's door de blanke heersende klasse. Zo heeft het hoofdpersonage Boong de mond vol van discriminatie en uit hij kritiek op het koloniale bestuur, dat de kleine Indo's toegang tot goed onderwijs zou ontzeggen en de inheemse bevolking intussen (in het kader van de ethische politiek) beter zou opleiden dan hen, waardoor zij op de arbeidsmarkt verdrongen worden: ik heb 't altijd gemeen en onrechtvaardig gevonden, dat de totok's, die ons in de wereld geschopt hebben, ons aan ons lot overlaten als we naar 'n betrekking zoeken. In plaats nou òns te helpen, geven ze de baantjes weg aan Chineezen en inlanders. Is dat eerlijk? 't Heet, dat ze ons met Europeanen gelijk stellen, - dan moeten ze ons ook boven Chineezen en inlanders verkiezen, als 't op 'n betrekking aankomt.Ga naar eindnoot21 In het verhaal lijken de maatschappelijke ontwikkelingen van dat moment dus een belangrijke rol te spelen en wordt literatuur op het eerste gezicht ingezet om een pleidooi voor Indo-Europeanen uit de koloniale onderklasse te houden. De verhaalhandeling draait echter niet zozeer om het Indo-probleem, maar om Boongs leven van vagebond, waardoor in de roman sprake is van een opmerkelijke paradox: de antiracistische boodschap die aan de oppervlakte van het verhaal wordt geformuleerd, wordt niet onderbouwd in de uitbeelding van de personages, die juist bepaald wordt door geracialiseerde ideologieën. Hierdoor wordt het Indo-probleem voorgesteld als een raciaal in plaats van als een sociaal probleem. Boong wordt namelijk niet als het slachtoffer van koloniale maatschappelijke verhoudingen gerepresenteerd, maar als actor die willens en wetens zijn eigen maatschappelijke ondergang bewerkstelligt. Zo kan Boong, die bekendstaat om zijn bijzonder korte lontje en terechtgestaan heeft voor moord, nergens een baan vinden. Hij schrijft dit toe aan discriminatie, maar volgens de verteller heeft hij zijn marginale maatschappelijke positie aan zichzelf te wijten: | ||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||
Waren zij [blanke werkgevers] aanvankelijk bereid hem aan te hooren - nauwelijks sprak hij zijn naam uit, of ze lieten hem niet uitpraten, zeiden dat er geen vacatures meer waren en beduidden hem dat hij kon gaan. Ofschoon hij heel goed wist, waarom men hem overal afwees, trachtte hij [...] zichzelf een andere oorzaak van die afwijzingen op te dringen: hij was 'n Indo, en daarom wilden ze hem niet hebben!Ga naar eindnoot22 Vanaf het begin van de twintigste eeuw begon de koloniale samenleving steeds verder te verhollandsen (een proces waarin het westerse langzaam maar zeker de sociale en raciale norm werd en waarbij sprake was van een voortschrijdende segregatie en van toenemend racisme van blanke Europeanen tegenover Indo-Europeanen).Ga naar eindnoot23 Hoewel aan dit racisme telkens wordt gerefereerd, vinden wij in De paupers nauwelijks voorbeelden hiervan. Eerder is sprake van het omgekeerde, waarbij de Indo-Europeaan de blanke Europeaan hartgrondig haat. Boong beschikt volgens de verteller over een ‘ingeboren hekel aan totoks’, schrijft hun ‘vuile anonieme brieven’ en koestert een ‘gesmoorde haat jegens de totoks’, waarvan gesuggereerd wordt dat die vroeg of laat tot uitbarsting moet komen in de vorm van een aframmeling of moord.Ga naar eindnoot24 Het gaat hier niet om haatgevoelens die in hem gerezen zijn als gevolg van een discriminatoire behandeling door zijn omgeving, maar om een aangeboren haat, die kennelijk in zijn aard besloten ligt. Boong aardt namelijk naar zijn inheemse moeder en heeft zijn ‘kwalijk verborgen afkeer voor al wat totok was, [en] dat gemis van een drang naar ontwikkeling’ van haar geërfd, waarmee zijn haatgevoelens en gebrek aan maatschappelijke ambitie expliciet aan oosterse rasinvloeden toegeschreven worden.Ga naar eindnoot25 Ofschoon de grootvader van Boong het slachtoffer van blanke arrogantie genoemd kan worden - hij wordt na jarenlange trouwe dienst bij zijn pensioen afgescheept met een half glas champagne en een stevige handdruk van zijn baas - speelt de verhaalhandeling zich af rond de rivaliteit tussen Boong en zijn neef, die hetzelfde meisje beminnen. De loop der gebeurtenissen vindt zijn hoogtepunt in een crime passionnel waarbij Boong zijn rivaal vermoordt. Niet zozeer staat dus de strijd om het bestaan van de kleine Indo centraal, maar de strijd van Boong om een liefje. De auteur schetst daarmee geen fraai plaatje van de moraal en zeden van de koloniale onderklasse, die hier bovendien op biogenetische wijze geduid en aan een oosterse afkomst toegeschreven worden. In dit verband is de naam van het hoofdpersonage veelzeggend. Hij vertegenwoordigt een type: boong of boeng betekent ‘broer’ en gold lange tijd als een algemene benaming voor een mannelijke Indo-Europeaan uit de | ||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||
koloniale onderklasse.Ga naar eindnoot26 Hiermee wordt het beeld geschapen dat de kleine Indo categorisch niet deugen wil. De ongunstige maatschappelijke verhoudingen voor Indo-Europeanen lijken slechts een voetnoot in het verhaal.
Victor Ido (pseudoniem van Hans van de Wall). Collectie KITLV.
Opmerkelijk is dat de roman het lijkt te willen opnemen voor de Indo-pauper, maar hem uiteindelijk een slechte dienst bewijst door van hem zo'n negatief beeld te schetsen. Dit leidt tot de vraag waarom Ido, wiens moeder uit een milieu van kleine Indo's stamde waardoor hij hun leefwereld en maatschappelijke omstandigheden gekend moet hebben, de Indo-pauper op dusdanige wijze verbeeldt.Ga naar eindnoot27 Een dergelijke literaire beeldvorming demonstreert de macht en kracht van ras-ideologieën, die de perceptie van de kleine Indo voor schrijvers bepaald hebben. Hierbij kan de lezer | ||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||
zich afvragen wiens koloniale werkelijkheid in de literatuur gerepresenteerd wordt, iets wat ons brengt bij een centrale vraag uit de postkoloniale literatuurwetenschap: kan het subalterne subject (voor zichzelf) spreken?Ga naar eindnoot28 Het antwoord daarop is een volmondig nee. De koloniale onderklasse representeert niet zichzelf, maar wordt gerepresenteerd door een intellectuele elite, waartoe onder meer schrijvers gerekend worden. De visie van de kleine Indo bereikt de lezer niet, het is de intellectuele elite die schrijft en het beeld van hem bepaalt. Ido bekrachtigt hiermee de bestaande beeldvorming van Indo-Europeanen, waarin niet alleen ideologieën over ras maar ook over klasse een bepalende rol spelen. | ||||||||||||||
Indo-Europeanen en postkoloniaal NederlandIndische romans uit het postkoloniale tijdperk vormen een literatuur in ballingschap, een diasporische literatuur, die voortkomt uit een land van herkomst dat niet meer bestaat, en een land van aankomst waarin Indo-Europeanen als allochtonen beschouwd en behandeld werden. In deze literatuur speelt de zogenoemde Tweede generatie, die aan het begin van de jaren tachtig debuteerde en waartoe bijvoorbeeld Marion Bloem (1952-), Ernst Jansz (1948-) en Adriaan van Dis (1946-) gerekend worden, een beeldbepalende rol. Hun literaire teksten zijn opvallend vaak autobiografisch van aard in zoverre de levensloop van de hoofdpersonen sterke overeenkomsten vertoont met die van de auteurs en personages vaak dezelfde (voor)naam, gezinssamenstelling en familiegeschiedenis als de schrijvers hebben. Hierdoor wordt de suggestie gewekt dat het om meer dan literatuur gaat: tweede-generatieauteurs vertellen over hun jeugd en beschrijven hoe het is om op te groeien in postkoloniaal Nederland met door oorlog en repatriëring getekende ouders. In de eerste plaats vormen de verhalen van de Tweede generatie een verslaglegging van hun zoektocht naar een eigen identiteit, zoals Scherven van Smaragd (1983) van Jill Stolk (1949), een novelle die verscheen in een periode waarin een nieuwe generatie Indo-Europeanen onderzocht wat Indië voor hen betekende en in hoeverre er sprake kon zijn van een Indische identiteit in postkoloniaal Nederland.Ga naar eindnoot29 Tweede-generatieauteurs hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het in beeld brengen van en vormgeven aan deze identiteitsproblematiek. Het zal de lezer niet verbazen dat geracialiseerde ideologieën uit de literaire representatie van Indo-Europeanen zijn verdwenen, wat overigens niet betekent dat racisme geen rol speelt en dat personages niet met geracialiseerde ideologische voorstellingen te maken krijgen. Jill uit | ||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||
Scherven van smaragd moet bijvoorbeeld tot haar ongenoegen steevast op het schoolplein Moriaantje uit het gelijknamige kinderliedje spelen, omdat zij het dichtst bij de definitie ‘zo zwart als roet’ komt.Ga naar eindnoot30 In postkoloniaal Nederland is ‘Indisch’ aanvankelijk een negatief-geconnoteerde culturele toeschrijving, die met assimilatie bestreden kan worden. Assimileren betekent voor eerste-generatie personages vaak meer dan zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur: zij willen spreekwoordelijk roomser dan de paus worden. ‘Indisch’ wordt gelijkgesteld aan een minderwaardigheidscomplex. Zo blijkt de vader van Jill ‘niet trots [...] op het feit dat hij Indisch was’ en op een dag krijgt zij van hem te horen: ‘Doe maar goed je best op school. Zorg maar dat je de beste bent, als Indische’.Ga naar eindnoot31 Jill daarentegen is zich tot dan toe nooit van haar Indische afkomst bewust geweest: ‘Wat had hij nou gezegd. Ik moest niet m'n best doen op school omdat ieder kind dat nu eenmaal als taak had, nee, ik moest de beste zijn omdat ik een Indische was’.Ga naar eindnoot32 Zij is uiterst verontwaardigd en vindt dat haar ouders haar een probleem opdringen: Het is niet goed om Indisch te zijn. Waarom weten we niet. Het is gewoon zo. Het is niet goed. Indisch zijn betekent minder zijn, dus daarom moet je meer presteren om het gebrek te compenseren. En tegelijk wist ik dat het niet waar was. En tegelijkertijd wist ik dat het wel waar was, omdat sommige mensen het vonden en jij de gedachten van die mensen niet kon veranderen. Op een bepaalde manier was een leugen tot waarheid verworden.Ga naar eindnoot33 Tot haar grote ontsteltenis behoren haar ouders eveneens tot die mensen die in die ‘leugen’ geloven. De Tweede generatie zoekt meestal niet haar heil in assimilatie. Zo wordt in Scherven van smaragd de mogelijkheid van hybriditeit verkend. De titel is in dit verband veelzeggend: Indië is uiteengespat en de hoofdpersoon vindt in postkoloniaal Nederland slechts scherven van (de voormalige gordel van) smaragd. Die scherven vormen tezamen puzzelstukjes van haar Indische familiegeschiedenis, maar vallen niet allemaal op hun plaats, waardoor een fragmentarisch en pluriform beeld ontstaat op basis waarvan Jill haar identiteit moet bepalen. Hoewel zij onder het assimilatiejuk opgroeit, gaat zij als adolescent juist haar ‘gemengde’ afkomst benadrukken. Wie zich assimileert, wordt in haar ogen een identiteitsloze.Ga naar eindnoot34 In de slotscène bereidt Jill een maaltijd die uitdrukking geeft aan haar hybride identiteit, omdat het gerecht Indonesisch noch Hollands smaakt, maar ‘als een evenwichtig mengsel. Het smaakt Indisch’.Ga naar eindnoot35 | ||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||
Omslag van Jill Stolk, Scherven van smaragd (1983).
In haar ogen is ook haar Indische vader in de loop der jaren ‘Nederlandser’ en haar hypergeassimileerde moeder ‘Indischer’ geworden.Ga naar eindnoot36 In hen heeft dus eveneens een hybriditeitsproces postgevat, hetgeen in de roman tevens het failliet van de assimilatiepolitiek aanduidt. In de roman wordt hybriditeit dus uitgebeeld als een proces dat onontkoombaar plaatsvindt, waarbij een Indische afkomst zich niet laat verloochenen. Deze voorstelling refereert aan koloniale denkbeelden over rasvermenging. In de koloniale bellettrie geldt: als in een Europese familie eenmaal een geracialiseerde grens is overschreden, dan is het nageslacht onmiskenbaar en onherroepelijk ‘oosters’, en die oosterse erfenis laat zich vroeg of laat gelden (vrijwel altijd in negatieve zin).Ga naar eindnoot37 Deze beeldvorming wordt door Stolk omgedraaid, waarbij ‘Indisch’ een positief-geconnoteerde, emancipatoire uitwerking krijgt. | ||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||
In de tweede plaats hebben tweede-generatieauteurs een grote rol gespeeld in het aanschouwelijk maken van de oorlog in Indië en de nasleep daarvan. Hun romans en verhalen vormen een vastlegging van herinneringen aan de gebeurtenissen rond de Japanse bezetting en de dekolonisatie van Indonesië van de Eerste generatie (die lange tijd over haar ervaringen heeft gezwegen). Zij schetsen een naoorlogs maatschappelijk klimaat waarin oog noch oor is voor de Indisch-Nederlandse situatie. Zo wordt, tot grote frustratie van Jill uit Scherven van smaragd, aan de oorlog in Indië volstrekt voorbijgegaan. Er is bijvoorbeeld op school geen plaats voor de Japanse bezetting: terwijl iedereen in spanning naar de bekende verhalen luisterde over houten fietsbanden, tulpenbollen, dappere verzetsstrijders en pulphachee (iedere onderwijskracht had z'n eigen variatie op deze thema's), piekerde ik verder. [...] wat dachten ze wel, die onderwijzers. Ze dachten dat ze alles van de oorlog wisten, maar ze zagen iets over het hoofd. Ze hadden het nooit over de oorlog van mijn vader. [...] Dat verhaal kenden ze niet. Mijn vaders oorlog had veel langer geduurd dat die ene hongerwinter waar iedereen zo over riep.Ga naar eindnoot38 Bovendien is de oorlog niet voorbij voor diegenen die hem hebben meegemaakt. Dat geldt ook voor de vader van Jill, die als gevolg van zijn oorlogstrauma's aan ‘vulkanisme’ (onvoorspelbare en oncontroleerbare woede-uitbarstingen) lijdt: Wiens vader had zoveel oorlog doorstaan dat deze eigenlijk nog in z'n binnenste doorwoedde, van tijd tot tijd als een vulkanische uitbarsting, even onverwacht als hevig, z'n weg naar buiten vond om de omgeving te overspoelen met een essence van dreiging en machteloosheid? [...] Gevestigde vrede? Reken maar van niet. De oorlogsdreiging hing ons dagelijks boven het hoofd.Ga naar eindnoot39 Uit tweede-generatieromans blijkt dat het Indische oorlogsleed doorwerkt in de Tweede generatie. Het oorlogsverleden van de ouders (met name dat van de Indische vader) resulteert in een hardvochtige opvoeding, waaraan geen van de tweede-generatiepersonages warme herinneringen bewaart.Ga naar eindnoot40 In de proloog van Scherven van smaragd stelt Jill bijvoorbeeld dat zij wil laten zien ‘hoe het is om een met vier jaar krijgsgevangenschap belaste vaderfiguur te hebben, die z'n frustraties op z'n kind botviert’.Ga naar eindnoot41 Hier profileert het naoorlogse hoofdpersonage zich dus expliciet als Indisch oorlogsslachtoffer. De literatuur van de Tweede generatie kan opgevat worden als een vorm van, zoals dat in de postkoloniale literatuur- en cultuurwetenschap heet, terugschrijven (au- | ||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||
teurs die vanuit een gemarginaliseerde positie in de taal van de culturele machthebber een kritisch perspectief bieden op het kolonialisme en/of de nasleep ervan).Ga naar eindnoot42
E. du Perron, twintig jaar oud, in Tjandi Sewu. Collectie Literatuurmuseum.
Hun literaire representaties vormen een correctie op het maatschappelijke beeld van de ogenschijnlijk zo gemakkelijk en succesvol verlopen integratie van Indo-Europeanen.Ga naar eindnoot43 Bovendien verschijnen deze teksten in een periode waarin de emancipatoire strijd om de erkenning van Indisch oorlogsleed een hoogtepunt bereikte en de | ||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||
Indische literatuur een bloeiperiode doormaakte.Ga naar eindnoot44 Literatuur lijkt een belangrijke rol gespeeld te hebben in het creëren van maatschappelijk draagvlak voor Indische kwesties. Een speciale rol is weggelegd voor auteurs met een Indo-Europese familiegeschiedenis, omdat zij voor het eerst expliciet Indo-Europese ervaringen invoelbaar hebben gemaakt voor een groot (lezers)publiek. | ||||||||||||||
Besluit. Een wereld van verschil?De lezer vraagt zich intussen wellicht af wat dergelijke literaire representaties nu eigenlijk voor de perceptie van Indo-Europeanen betekenen. De Indische bellettrie ontwikkelde zich, in de woorden van Rob Nieuwenhuys, als een zogenoemde brief naar huis.Ga naar eindnoot45 Het leeuwendeel van deze literatuur werd in Indië door ambtenaren, planters, huisvrouwen en andere ervaringsdeskundigen geschreven om op die manier de achterblijvers in het moederland te informeren over het koloniale leven. Zo werd het leeuwendeel van de literatuur uit Indië bij een Nederlandse uitgever en voor een Nederlands lezerspubliek uitgegeven.Ga naar eindnoot46 De nadruk in deze teksten lag dan ook niet zozeer op literaire aspecten, maar op een realistische weergave van de koloniale samenleving. Lezers verwachtten van Indische romans dat zij verslag deden van het reilen en zeilen in de kolonie. Schrijver E. du Perron (1899-1940) verzuchtte bijvoorbeeld over de ‘typies-Indiese lezer’ dat hij ‘in een koloniale roman bovenal toestanden [wenst] te leren kennen; nòg liever, toestanden te herkennen’.Ga naar eindnoot47 Daarnaast was destijds de Nederlandse literaire kritiek van mening dat de Indische roman een ‘niet-literair karakter’ had en stelden literatuurcritici dat ‘het genre zo'n onverbloemd beeld van de [Indische] werkelijkheid’ gaf.Ga naar eindnoot48 De Indische literatuur is dus geen fictie die niets met de buitenwereld heeft uit te staan, maar vormt een belangrijk vehikel voor de verbreiding van (ideologisch geladen) denkbeelden. Deze literatuur werd gezien als een bron van kennis en speelde daarom een belangrijke rol in de beeldvorming van Indië.Ga naar eindnoot49 Zij brengt in de koloniale periode de ingebeelde westerse angst voor ‘rasvermenging’ door middel van Indo-Europese personages tot leven en geeft in het postkoloniale tijdperk de Indische gemeenschap in postkoloniaal Nederland een stem door haar visies en ervaringen onder de aandacht te brengen van het grote publiek. Literatuur is hier een speciale vorm van representatie: zij dient als medium om de Indische problematiek te verkennen en er (mede) vorm aan te geven. De Indisch-Nederlandse letterkunde is dus een geëngageerde literatuur die in een voortdurende wisselwerking met haar cultuurhis- | ||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||
torische context staat. Onderzoek naar literaire representaties van Indo-Europeanen, evenals dat naar de werking van discoursen die hierin een rol spelen, verdient daarom niet alleen vanuit literatuurwetenschappelijk, maar ook vanuit maatschappelijk oogpunt aanbeveling. Ik hoop hieraan met mijn onderzoek een innovatieve bijdrage geleverd te hebben. Tot slot, de lezer heeft nog een antwoord te goed. In deze bijdrage heb ik enkele casussen uit mijn onderzoek uitgelicht: drie Indo-Europese stemmen, om te zien in hoeverre zij ingrijpen in de bestaande (negatief geconnoteerde) beeldvorming van Indo-Europeanen en in hoeverre zij de (post)koloniale wereld op een andere manier vertolken. Het antwoord op die vraag is meerduidig: schrijvers maken vaak gebruik van bestaande beeldvorming; soms om die te reproduceren; soms om die te nuanceren door alternatieve interpretaties te geven; soms om die radicaal om te draaien en er een nieuwe emancipatoire invulling aan te geven. | ||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||
| ||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||
Petra Boudewijn (1982) promoveerde op een onderzoek naar de representatie van Indo-Europeanen in de Indisch-Nederlandse letterkunde (1860-heden) aan de Rijksuniversiteit Groningen, met behulp van een onderzoeksbeurs van NWO. Inmiddels is zij als literatuurwetenschapper verbonden aan de Universiteit van Oldenburg. Haar proefschrift is onder de titel Warm bloed verschenen bij Uitgeverij Verloren. |
|