Indische Letteren. Jaargang 32
(2017)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||
‘Levendig denkbeeld van den aart der slaavernij’
| |||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||
wensch, van alle weldenkende menschenvrienden, om, zoo spoedig mogelijk, den slaavenhandel in onze bezittingen te doen verbieden en ophouden; en vervolgends ook trapsgewijze en met voorzigtigheid een einde aan de slaavernij zelve te maaken.Ga naar eind4
Portret van Dirk van Hogendorp (1761-1822), in generaalsuniform. Collectie KITLV.
Koloniaal hervormer was Van Hogendorp zonder meer, literair auteur allerminst. Op een enkel gedicht na is Kraspoekol zijn enige literaire werk.Ga naar eind5 Het stuk is eigenlijk een (radicale) bewerking van zijn vaders novelle Kraspoekol, of de droevige gevolgen van eene te verre gaande strengheid, jegens de slaaven (Batavia 1780). Getroffen door de ‘alge- | |||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||
meene [...] onwetendheid omtrent den toestand van onze bezittingen in Oost-Indië’ onder zijn landgenoten, vindt Van Hogendorp het toch nodig het verhaal van zijn vader op te voeren: Mijne landgenooten gaerne een levendig denkbeeld van den aart der slaavernij in onze bezittingen willende voor oogen stellen, zoo heb ik vermeend niet beter te kunnen doen, dan de [...] zedenkundige vertelling van mijn vader tot een toneelstuk te maaken; met zoodanige geringe veranderingen, als ter bereiking van dit oogmerk noodzakelijk waren.Ga naar eind6 Zo gering zijn die veranderingen echter niet. Waar vader Willem enkele ongelukkige gevallen (‘hier en daar’) aankaart, ziet Dirk van Hogendorp de slavernij als een institutioneel probleem en pleit hij openlijk voor de totale afschaffing ervan. Daarbij wordt het tragische liefdesverhaal van de slaven Philida en Ali (in de novelle nog zonder naam) in het toneelstuk volledig uitgespeeld en is het belangrijkste deel van het derde bedrijf geheel van eigen vinding. Deze bijdrage gaat niet zozeer over deze plotverschillen, maar over de wijze waarop Van Hogendorp de aanklacht van zijn vader dwingender maakt, juist door de novelle naar het podium te vertalen. Anders dan in eerdere studiesGa naar eind7 en uitgaande van wat theaterwetenschapper Erika Fischer-Lichte de ‘transformatieve kracht’ van performance noemt, wil ik Kraspoekol vooral benaderen als het script dat de basis vormt voor (een tumultueuze) opvoering, en niet louter als een talig object. De transformatieve kracht van theater bestaat erin de grens tussen podium en publiek te doen vervagen en beide deel te laten worden van eenzelfde geografische en emotionele werkelijkheid.Ga naar eind8 Volgens Fischer-Lichte wordt het publiek op deze manier eerder een deelnemer dan een toeschouwer en door deze betrokkenheid kan het gemakkelijker veroordelen wat het te zien krijgt. In wat volgt wordt onderzocht welke dramatische strategieën Van Hogendorp inzet om een levendige representatie van de Oost-Indische slavernij ‘voor oogen [te] stellen’ en een dergelijke transformatie in de hand te werken. De drie theatrale technieken die ik hieronder belicht, hebben dan ook alle nadrukkelijk betrekking op de momentane (theater speelt zich ‘live’ af) en visuele (voor de ogen van een publiek) dynamiek van theater, die in het geval van Kraspoekol de afstand tussen Den Haag en Batavia kon overbruggen.Ga naar eind9 | |||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||
Tip van de sluier: opvoeren van mishandelingDe dramaturgie van de late achttiende eeuw realiseert zo'n transformatie door steeds nadrukkelijker expressieve en lichamelijke authenticiteit na te streven. Concreet vertaalt zich dat in allerlei handboeken en richtlijnen voor acteurs, maar ook in breedvoerige podium- en regieaanwijzingen in de toneelteksten zelf. Hoe acteurs zich moeten bewegen, hoe ze moeten (toe)spreken en hoe de scène wordt opgesteld, ligt ook nauwkeurig verankerd in het script van Kraspoekol. Deze aanwijzingen zijn nu zeer waardevol om de opvoering te kunnen reconstrueren en om lichaam en mimiek als betekenisdragers te bestuderen. In Kraspoekol wordt de Oost-Indische slavernij expliciet gemaakt onder meer door het opvoeren van echte, toegetakelde lichamen. Daardoor verdwijnt het schot tussen podium en publiek: toeschouwers worden ‘ooggetuigen’ van de mishandeling. Voordat de voorstelling eindigt, ziet het publiek in de Haagse schouwburg hoe de slavin Tjampakka, hoewel onschuldig, mishandeld wordt. Door een list van de hardvochtige meesteres Kraspoekol en haar opzichtster Ignis laat de slavin namelijk een glas en een bord op de grond in stukken vallen, zoals ook op de titelprent van Kraspoekol te zien is. Van Hogendorps uitgebreide instructies geven aan hoe dit precies moet verlopen: Tjampakka koomt met een glas water op een porseleine bord in haare hand terug, en presenteert het aan Kraspoekol, die, er aan stootende, als wilde zij het aanneemen, het glas water met een stuk van het bort tegen den grond doet vallen, terwijl het andere stuk in de hand van Tjampakka blijft. Deeze verschrikt, doch toont het stuk, ten bewijze dat het bord reeds te vooren gebarsten moet zijn geweest, zonder iets te zeggen, door schrik als verstomd.Ga naar eind10 Tjampakka's vermoeden is juist: Ignis had Kraspoekol eerder aangeraden een bord dat deels gebarsten was, uit Tjampakka's handen te stoten en haar de schuld te geven van de scherven; dan had Kraspoekol ‘reden genoeg om haar daar voor een helder pak slagen te laaten geeven’.Ga naar eind11 Na het incident wordt de slavin dan ook weggesleept naar het achterhuis, waar zij, aan een ladder vastgebonden, met rotanstokken geslagen zal worden door andere slaven. Kraspoekol fantaseert intussen levendig over deze mishandeling: Nu zult gij eerst voelen dat gij slavinne zijt. Zonder slagen willen ze dit niet gelooven, en verbeelden zich zoo goed te zijn als wij. [...] de rottings zullen haar | |||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||
Titelprent van Dirk van Hogendorp, Kraspoekol of de slaavernij (1800). Kraspoekol wijst kwaad op het gebroken bord. Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam.
| |||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||
de woorden wel uit den mond haalen. Zoo, op de ladder gebonden - dat is goed; dan is het raak! Als de jongens nu maar goed toe kloppen.Ga naar eind12 Wanneer Kraspoekols goedhartige schoonbroer (en de eigenaar van Tjampakka) Wedano thuiskomt en de mishandeling veroordeelt, ontstaat er ruzie. Kraspoekol besluit daarop te verhuizen en koopt zelf een aantal slaven om haar kwaadaardigheid op af te reageren. Zij geeft haar opzichtster het bevel snel alles in orde te brengen in het nieuwe huishouden, zodat wie ‘een misslag begaat, behoorlijk gestraft kan worden’. Het verzoek van de zwangere slavin Philida om bij haar echtgenoot Ali te mogen slapen, is voor Kraspoekol al genoeg om de slavin te mishandelen. Philida vraagt haar jaloerse meesteres ‘knielende’ om medelijden, en ook Ali smeekt Kraspoekol zijn vrouw van mishandelingen te vrijwaren - zij raakte eerder al een kind kwijt aan de slavernij. Kraspoekol negeert deze wanhoopskreten en Philida ‘met den voet wegstootende’ geeft zij toch het bevel de slavin te straffen. Van Hogendorp wilde de toeschouwers vervolgens laten zien hoe Philida, even onschuldig als Tjampakka, met een ketting wordt vastgemaakt aan een houten blok dat zo zwaar is dat zij die ‘moet dragen om te kunnen gaan’. Dit fysieke discours van het mishandelde slavenlichaam is erg imperatief en onderstreept de twijfelachtige legitimiteit van het instituut slavernij. In de bewogen monoloog die volgt en die bijna rechtstreeks tot het publiek is gericht, vraagt Philida zich af waarom onschuldige slaven zomaar als honden aan een ketting kunnen worden gelegd. Niet enkel fysiek, maar ook verbaal wordt de slaven in Kraspoekol geweld aangedaan. De vernedering maakt hen monddood en verhindert hen om vrijuit te spreken. Ali klaagt terecht: ‘waar is de rechtbank!? wie is de rechter om een slaaf, die mishandeld wordt, recht te doen wedervaren’.Ga naar eind13 Door de toeschouwers met deze rechteloosheid te confronteren, vraagt Van Hogendorp het publiek niet louter om empathie. Veeleer suggereert hij zijn publiek om op te treden als rechters ad interim en de opgevoerde slavernij te veroordelen ook wanneer het doek is gevallen.Ga naar eind14 In de Haagse schouwburg ontstond het grootste rumoer - en meteen ook het laatste, aangezien de voorstelling erna werd afgelast - tijdens het zesde toneel, toen ‘de Slavin Tjampakka aan haar verhaal begonnen was, hoedanig zy tot dien staat gekomen waar’.Ga naar eind15 ‘Voor de voeten van Wedano vallende, en die omhelzende’ getuigt de huilende Tjampakka hoe zij overvallen en geketend werd, en haar een neusdoek in de mond werd gestopt zodat ze niet om hulp kon roepen. Veel visuele ondersteu- | |||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||
ning krijgt het publiek niet, maar Tjampakka's getuigenis is wel erg aanschouwelijk. Zij vertelt hoe de mensenhandelaars haar een hele dag in het bos gevangen hielden en 's nachts naar Makassar brachten. Daar werd ze in een donkere kelder gegooid, waar zij ‘nog wel twintig ongelukkige landgenooten, alle vrouwen of meisjes vond’. Zes maanden lang kregen de slaven slechts rijst en water te eten.Ga naar eind16 Dat Tjampakka aan deze ontvoering traumatisch letsel heeft overgehouden, blijkt uit de moeite die het haar kost om erover te praten. Meermaals geeft ze aan dat ze het moeilijk heeft (‘O, noodlottige herinnering!’) en ze vraagt Wedano te begrijpen dat emoties haar ‘woorden doen verslikken’.Ga naar eind17 Een van de grootste bezwaren tegen de slavernij was voor abolitionisten het inhumane slaventransport, met name de zogenaamde middle passage van de Atlantische driehoek.Ga naar eind18 Maar volgens Tjampakka's getuigenis was de Oost-Indische mensenhandel even aanvechtbaar: Bij nagt wierden wij aan boord gebragt; het vaartuig was klein; en echter wierden er honderd en twintig mansslaaven en veertig vrouwen, behalven de kinderen, ingeladen. De mans waren twee aan twee in ketenen aan elkanderen vast gesmeed, en mogten niet op het verdek koomen om lucht te scheppen; doch ons vrouwen wierdt het somtijds toegestaan. Op die wijze wierden wij naar herwaards gevoerd, en toen openlijk te koop geveild.Ga naar eind19 De getraumatiseerde en mishandelde Tjampakka is de belichaming van de slavernij en brengt de koloniale wanpraktijken live tot in de Haagse schouwburg, waar een transformatie plaatsvindt en de toeschouwers ‘ooggetuigen’ worden. Getroffen en verbolgen door Tjampakka's verhaal en de mishandelingen, ontdoet Wedano zijn slavin van haar ketenen en vraagt zich af: ‘kunnen dan nog volken, die zig verlicht, die zich kristenen noemen, dien afschuwelijken handel gedoogen, ja zelfs door wetten beschermen en aanmoedigen?’Ga naar eind20 Net zoals Van Hogendorp zijn lezers en toeschouwers in de voorrede vraagt ‘zoo spoedig mogelijk, den slaavenhandel in onze bezittingen te doen verbieden en ophouden,’ vraagt Wedano de ‘zagtaardige Bataaven’ in de zaal de slavenhandel onmiddellijk te veroordelen. Door deze rechtstreekse aanspreking stimuleert Van Hogendorp zijn publiek om medestander te worden (geen toeschouwer te blijven) en de mishandelingen te veroordelen. Dat is hun gedeelde verantwoordelijkheid. | |||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||
Heren van de thee: vervreemding en empathieHet opvoeren van mentale en fysieke mishandeling van slaven moet de emotionele en geografische kloof tussen de koloniale slaven en de Nederlandsche toeschouwers overbruggen en het publiek aanmoedigen om net als Wedano te pleiten voor de afschaffing van de slavernij. De doordachte karakterisering in Kraspoekol draagt ertoe bij het publiek in de juiste richting te sturen. Zo geeft de ‘personenlijst’ van Kraspoekol uitgebreide suggesties voor kostumering, en zoals de dramaturgie van die tijd vereist, dienen de acteurs: zoo veel mogelijk, de costumen, zoo van Europeërs als slaaven, die in Oost-indie gebruikelijk zijn, in acht te neemen, waartoe men lieden, die daar geweest zijn, kan raadpleegen. Het is moeijelijk kleedingen wel te beschrijven; doch ligt zal men bij den één of anderen modellen van slaavenkleeding kunnen krijgen.Ga naar eind21 Die slavenkleding omschrijft Van Hogendorp als ‘neusdoeken om het hoofd gewonden als tulbanden, en lange baatjes van gestreept of geruit catoen’. Dat is volgens hem ‘zoo als de slaven gewoonlijk op Batavia draagen’ en dat beeld stemt overeen met Jan Brandes' laat-achttiende-eeuwse prenten van Oost-Indische (huis)slaven, die steeds met geruite katoenen rokken worden geportretteerd. Het realisme waar Van Hogendorp naar streeft, moet het Batavia van 1800 gestalte geven op het Haagse podium en de oprechtheid van zijn betoog garanderen. De personenlijst zoomt ook in op het karakter van de personages, al blijft het wat betreft de slaven opmerkelijk stil - hun deugdzaamheid, onschuld en kwetsbaarheid blijken slechts uit hun ‘bloote voeten’. De dramatische ontwikkelingen in Kraspoekol zijn veel explicieter. Tjampakka (wat ‘geurige bloem’ betekent) werkt niet alleen hard, zij is ook eerlijk en toont zich ontzettend dankbaar. Vooral Wedano steekt zijn slavin meermaals een veer op de hoed. Zij is braaf, weldenkend en edelmoedig. Wanneer de uitzinnige Ali met een kris in zijn hand het podium wil opkomen, plaatst Tjampakka zich ‘vlak voor hem [Wedano], en bedekt hem met haare borst’: ‘eer hij u treft, moet zijn kris door mijn hart’.Ga naar eind22 Kraspoekol, die op haar sterfbed verzorgd wordt door Philida en Tjampakka, maakt een psychische U-turn en jammert dat deze slavinnen meer de wezenskenmerken van het christendom in zich dragen dan zijzelf, die zich christen durft te noemen. Even ondubbelzinnig uitgebeeld worden de VOC-lieden en de slavenhouders, in scherp contrast met de uitbeelding van de slaven. Zo gaat ‘edelheer’ Champignon, een rijke commissaris-generaal,Ga naar eind23 gekleed in een ‘ouderwetschen fluweelen rok, ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||
Pootloodtekening door Jan Brandes (circa 1782-1783), getiteld, “Slavin Roosje, Jantje en Jan Brandes in kamer”. Hierop is de geruite rok waar Van Hogendorp het over heeft, duidelijk zichtbaar. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.
| |||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||
borduurd of gegalonneerd; een rijk camizool met mouwen, zwarten broek, witte catoene koussen, kamuisleeren schoenen met kleine gouden gespen’.Ga naar eind24 In zijn hand heeft hij ‘eene groote rotting met een gouden knop’. Alles wat Champignon doet en zegt, moet ‘trotschheid, onkunde, en verwaandheid’ uitstralen. In tegenstelling tot Wedano, die Van Hogendorp wil opvoeren met zijn natuurlijke haar, draagt Champignon ‘een zwarte paruik met een langen staart’. Wanneer Champignon en zijn entourage van administrateurs en koopmannen op theevisite komen bij Wedano, ‘neemen [ze] alle hunne paruiken af en trekken hunne rokken uit, en geeven die met hunne hoeden en degens aan de slaaven’.Ga naar eind25 En met hun pruiken zetten zij als het ware hun schone schijn af. Na een hoffelijke begroeting wordt er immers ongeremd gepraat over hoe de heren slechts uit zijn op winst en de Compagnie voortdurend oplichten. Bediend door Tjampakka en Castoerie, die het voorname gezelschap taart, koffie en thee brengen, maken de heren ongepaste opmerkingen over de mooie slavinnen. Wanneer Wedano duidelijk maakt dit niet op prijs te stellen, verwijt een administrateur Wedano een te streng geweten te hebben. Champignon vindt dit geestig: ‘[i]k moet lagchen, als ik hier in Oost-indie van geweeten hoor spreeken’. Als de compagnie haar geweten immers niet achterliet in Nederland, ‘zoude hier door weinigen hun fortuin gemaakt worden’. Wanneer blijkt dat buiten amok wordt gemaakt, lijken de heren echter toch last te hebben van een behoorlijk slecht geweten: ‘alle springen op vol vrees’ alsof zij hun schuld bekennen, ‘de edelheer Champignon kruipt onder de tafel, de anderen agter de stoelen’.Ga naar eind26 Het dik aangezette contrast tussen de oprechtheid van de slaven en het bedrog van de Nederlanders veroorzaakt wat Inger Leemans en Gert-Jan Johannes (in navolging van Bertolt Brecht) het vervreemdingseffect noemen: toeschouwers raken vervreemd van wat voor hen zo lang vanzelfsprekend was, en zien wat voorheen ‘anders’ was als ‘eigen’.Ga naar eind27 In het stuk ervaart de Nederlandse opperkoopman Wedano die culturele distantie. Hij herkent zichzelf niet in de andere kolonisten en prikt de dubbele moraal van zijn landgenoten door. In de al eerder aangehaalde regels vraagt Wedano zich af hoe een volk dat zich verlicht en christelijk noemt, tegelijk mensenhandel kan goedkeuren. Nederland maakt gelijkheid tot zijn credo, maar faalt in de praktijk. Kraspoekol eindigt met Wedano's slotbetoog: slaven zijn ‘onze medemenschen, onze broeders! hunne tranen, hun bloed koomen op onze hoofden, indien wij, ontrouw aan onze beginzelen, den slavenhandel niet voor altijd vernietigen’.Ga naar eind28 Van Hogendorp wilde het publiek wellicht een soortgelijke vervreemding doen ervaren. Champignon (het is haast komisch hoe hij steeds ‘edelheer’ wordt genoemd) | |||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||
vertelt hoe hij een schip met aan boord zestigduizend rijksdaalders door zijn slaven liet kapen, het geld zelf incasseerde en het schip als vermist opgaf. Hilariteit alom bij Wedano's gasten. Zij drijven de spot met het onwetende vaderland: ‘met wat inlandsche naamen en woorden, o! daar mede kan men ze zoo veel wijsmaken, en doen gelooven wat men wil’.Ga naar eind29 De leugenachtigheid en brutaliteit waarvan Tjampakka beschuldigd wordt in het eerste bedrijf, lijken veeleer toepasbaar op Champignon en zijn gevolg. De theatraal uitgesmeerde karakterisering in Kraspoekol is een mes dat aan twee kanten snijdt: het veroorzaakt zowel empathie voor de slaven als vervreemding van de Nederlandse kolonisten. Omdat publiek en podium in dezelfde dramatische werkelijkheid functioneren, wordt het voor de toeschouwers gemakkelijker om wat zij zien gebeuren, actief te veroordelen, om ‘mee te spelen’. En dat is wellicht waar de slavenlobby in de Haagse schouwburg, die zich ongetwijfeld gespiegeld zag in het theedrinkende VOC-gezelschap, bang voor was. | |||||||||||||||||||
Oost-Indische kleurNiet alleen door middel van mishandelingen en kostumering transporteert Van Hogendorp de Oost-Indische werkelijkheid naar het podium, ook de uitgewerkte miseen-scène lijkt een projectie van Batavia. Van Hogendorp schrijft zelf dat Kraspoekol ‘een tafereel der zeden van Neerlands Indiën’ moest worden. Volgens de instructies voor het decor verbeeldt het eerste toneel ‘eene gallerij of vertrek in het huis van Wedano’. De titelprent van het stuk (zie afbeelding 1) geeft ons enigszins een idee van wat hiermee bedoeld wordt: een open galerij, die toegang geeft tot een grote tuin met (palm)bomen. Het is erg waarschijnlijk dat de toeschouwers in de Haagse schouwburg op 20 maart 1801 een dergelijke scène te zien kregen, want uit overgeleverde lijsten blijkt dat de meeste grote schouwburgen op dat moment naarstig investeerden in ‘koloniale’ kostuums, decorstukken en attributen.Ga naar eind30 Volgens Bert Paasman is Kraspoekol zo onthullend dat het uitgebeelde voor insiders ongetwijfeld herkenbaar is geweest.Ga naar eind31 Goed vijftig jaar na de enige opvoering wordt het stuk nog steeds geprezen om de ‘getrouwen afdruk van de algemeene denkwijze en den toestand der slaven in Nederlandsch Indië’ die het weergeeft.Ga naar eind32 Door middel van de al besproken realistische kostumering, maar evenzeer met attributen als kettingen en rotanstokken, die trouwens ook op de titelprent te zien zijn, geeft Van Hogendorp een tastbare afdruk van de Oost-Indische slavernij. Het gaat om kleine, maar betekenisvolle details. Wanneer de kompanen van Champignon hun pruiken | |||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||
Bolvormige kwispedoor beschilderd met scène uit de tabaksoogst (circa 1715-1725). Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.
| |||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||
afnemen bijvoorbeeld, ‘zetten [zij] groote witte linnen mutzen op,’ die Van Hogendorp wellicht ook zelfin Oost-Indië gezien had.Ga naar eind33 Dat geldt voor nog heel wat andere rekwisieten die in Kraspoekol worden genoemd. Zoals ook weer op de titelprent te zien is, loopt de kleine slavin Roosje haar meesteres voortdurend achterna met een furiedoos, waarin in Nederlands-Indië betelbladeren voor het kauwen bewaard werden, en een kwispedoor, waar Kraspoekol vervolgens haar betel in uitspuwt. Dergelijke visuele aspecten ondersteunen de betekenis van het stuk en zijn niet toevallig vastgelegd in de gedrukte uitgave van Kraspoekol. Hoewel de Haagse toeschouwers niet de kans kregen om Kraspoekol volledig opgevoerd te zien, maakten realistische podiumelementen een transformatie al vanaf het begin mogelijk. Van Hogendorp zorgt er met zijn realistische mis-en-scène voor dat het podium een plaats is waar leugens worden verdrongen en waarheden worden blootgelegd. Nederlands ‘Insulinde’ blijkt naast een plek van thee en palmbomen, ook één van zweepslagen en slavenketens. Uit het voorbericht bij Kraspoekol komen we te weten dat precies ‘de algemeene onkunde en onweetendheid’ over de Nederlandse koloniën Van Hogendorp aanzetten tot het schrijven van het stuk. In deze bijdrage heb ik proberen aan te tonen hoe het zintuiglijke en momentane karakter van theater wordt ingezet om een ‘levendig denkbeeld van den aart der slaavernij [...] voor oogen [te] stellen’. Het visualiseren van de mishandelingen maakt slavernij zo concreet dat podium en publiek onderdeel worden van eenzelfde geografische en emotionele werkelijkheid. Door deze transformatie worden toeschouwers als ooggetuigen geconfronteerd met de corruptie binnen de compagnie. De misdaad wordt aanschouwelijker, de aanklacht persoonlijker. Hoewel Kraspoekol al maanden in druk te koop was, kwam het pas bij de eigenlijke opvoering tot protest. De transformatieve kracht van een live opvoering kan hiervoor een verklaring zijn. De Engelsman John Carleton schreef over de relschoppers in de Haagse schouwburg dat ‘[i]f these gentlemen could, they would have also extinguished the candles, to keep in darkness what themselves and their ancestors never intended for the light’.Ga naar eind34 Het levendige beeld van de slavernij en van de corruptie waar Kraspoekol de toeschouwers mee wilde confronteren, kon het deksel van de doofpot (in Indië zelf bekend als het toetoep-stelsel)Ga naar eind35 halen en het verholen koloniale wangedrag letterlijk en figuurlijk voor het voetlicht plaatsen. | |||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||
Sarah Adams (1993) studeerde Historische Taal- en Letterkunde aan de Universiteit van Gent. Momenteel werkt zij aan haar doctoraatsonderzoek Slavery on Scene, waarin de representatie van de koloniale slavernij op het Nederlandse podium (1775-1825) wordt onderzocht. |
|