Indische Letteren. Jaargang 32
(2017)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| ||||||||||||||||
Een onmisbare schakel?
| ||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||
De nostalgische, ontroerende verhalen over baboes waarnaar Bauduin verwijst, zijn er inderdaad in overvloed, maar volgens Pamela Pattynama, emeritus-hoogleraar koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis, eerder na de Tweede Wereldoorlog dan daarvoor. In een lezing in juni 2016 over ‘brutale bedienden’ merkt ze op dat in postkoloniaal Nederland nog altijd ‘het beeld van de lieve baboe wordt gekoesterd’. Wellicht het bekendste verhaal is dat van Indië-deskundige Rob Nieuwenhuys die verschillende keren met warmte heeft verteld over zijn oude baboe Nènèk Tidjah. Zo merkte hij in een interview van 3 juli 1998 in het Reformatorisch Dagblad liefdevol op over hoe deze vrouw hem de eerste acht jaar van zijn leven vierentwintig uur per dag verzorgde: ‘Zij nam de allereerste plaats in. Zij verzorgde en baadde ons, zij deed alles. [...] Tidjah was de baas, mijn moeder had niets in te brengen.’Ga naar eind3 Ook de duivels en spoken waarmee ze dreigde als hij niet gehoorzaamde, vervullen hem met weemoed. Ze gaven hem toegang tot de magie van de inheemse wereld. Volgens Pattynama staan deze nostalgische postkoloniale verhalen in schril contrast met de verhalen die zijn opgetekend in koloniaal Indië. Wat daarin overheerst, is angst voor en onzekerheid over de omgang met de djongo, de baboe en andere inheemse bedienden. Ze verwijst onder meer ook naar het boek van Bauduin als een voorbeeld van deze angstcultuur en naar handleidingen die pas in Indië gearriveerde Nederlanders moesten helpen om het personeel in de hand te houden.Ga naar eind4 De tegenstrijdige verhalen over de betekenis van de baboe voor de opvoeding van kinderen die opgroeiden in Nederlands-Indië, maken het interessant om haar rol in Indische jeugdboeken uit de koloniale tijd te verkennen. Naast eigen ervaringen waren deze boeken immers een belangrijke bron van informatie over het leven in Indië. Op basis van de geannoteerde bibliografie Indische jeugdliteratuur (1992) van Dorothée Buur is een selectie gemaakt van jeugdboeken waarin een baboe voorkomt. Daarbij is om twee redenen bewust gekozen voor Indische meisjesboeken. De eerste reden is dat in meisjesboeken de opvatting dat kinderliteratuur moet bijdragen aan de opvoeding, het duidelijkst zichtbaar is. Vanaf het begin zijn deze boeken gericht op de socialisatie van hun jonge vrouwelijke lezers op een manier die aansluit bij de maatschappelijke verwachtingen van meisjes in de tijd dat ze geschreven werden.Ga naar eind5 De personages functioneren vaak als rolmodellen. In die context is het boeiend na te gaan of en hoe de baboe in Indische jeugdboeken aan de opvoeding van deze meisjes bijdraagt. De tweede reden is dat het perspectief van vrouwelijke hoofdpersonages, hoewel fictief, een aanvulling is op het veelal mannelijke gezichtspunt in de nostalgische verhalen die Pattynama noemt. Zij verwijst onder | ||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||
meer naar het expliciet uitgesproken verlangen naar de baboe van auteurs als Eddy Du Perron, Rudy Kousbroek en Han Resink.Ga naar eind6 | ||||||||||||||||
Op de achtergrondIn het overzichtelijke naslagwerk van Dorothée Buur worden bij het trefwoord ‘baboe’ 67 titels genoemd. Ongeveer de helft daarvan is als meisjesboek te typeren, al zijn genres niet altijd gemakkelijk van elkaar te scheiden. De andere boeken zijn hoofdzakelijk jongensboeken, prentenboeken en verhalenbundels voor jonge kinderen. Overigens is het niet ondenkbaar dat er meer Indische meisjesboeken met een baboe zijn dan het aantal dat Buur noemt. Zo las ik min of meer bij toeval 't Rimboekind (1935) van F. de Clercq Zubli,Ga naar eind7 een meisjesroman die in de bibliografie is opgenomen, maar niet onder het trefwoord ‘baboe’. Toch speelt de lijfmeid een kleine rol in deze meisjesroman. Wanneer Puck van der Berg aan het eind van de roman naar Holland vertrekt om daar examen te doen voor de HBS, moet ze veel mensen die haar dierbaar zijn achterlaten. Vooral het afscheid van haar ‘Baboe’Ga naar eind8 valt haar zwaar, maar het omgekeerde blijkt evenzeer het geval. Puck treft Baboe aan voor de deur van haar kamer, snikkend van verdriet: ‘“Ik kan 't niet aanzien [...], ik heb je in m'n slendang gedragen, ik kàn die auto niet zien wegrijden. Laat mij maar hier zitten, Nonnie en ga maar weg, zonder dat ik 't zie”.’Ga naar eind9 Puck huilt met haar mee als ‘een zielsbedroefd kind’ en neemt afscheid met: ‘“Boe, dag Boe! Ik dank je wel, hoor! Voor alles!”’Ga naar eind10 Met deze schets van de rol van de baboe in 't Rimboekind is meteen een belangrijke toon gezet. Wanneer we het aantal woorden dat in de meisjesboeken aan de baboe wordt gewijd als maatstaf nemen, dan figureert deze vooral op de achtergrond. Op een enkele roman na, krijgt de verhouding tussen de baboe, de kinderen voor wie ze zorgt, en de ouders van deze kinderen, maar mondjesmaat aandacht. Die bescheiden rol weerspreekt zowel het beeld dat Bauduin geeft van de baboe als het portret dat naar voren komt uit de nostalgische verhalen uit de postkoloniale tijd. In de herinneringen van Rob Nieuwenhuys was zijn baboe immers van meer gewicht dan zijn eigen moeder. In de gelezen jeugdboeken is dat nergens het geval. Bij het overlijden van de moeder van het hoofdpersonage neemt de baboe soms tijdelijk haar taken over, maar ze verdwijnt weer naar de achtergrond zodra de vader hertrouwt. Het is aannemelijk dat de leeftijd van de hoofdpersonages de belangrijkste verklaring is voor het verschil tussen het aandeel van de baboe in de herinnerin- | ||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||
gen van bijvoorbeeld Nieuwenhuys en in de meisjesboeken. In vrijwel alle boeken zijn de meisjes tien jaar of ouder en dat betekent dat zij gedurende de dag minder zorg nodig hebben van de baboe dan jongere kinderen.
F. de Clercqu Zubli, 't Rimboekind (1935). De baboe van Puck zit voor haar kamertje, verdrietig over het naderend afscheid.
Wanneer we echter het criterium van kwantiteit loslaten, dan valt er, al dan niet tussen de regels door, genoeg wetenswaardigs te lezen over de baboe. De vraag is dan natuurlijk welk beeld van de lijfmeid uit de Indische meisjesboeken naar voren komt. Tot op welke hoogte is die representatie vergelijkbaar met die in de eerder genoemde bronnen? Spreekt uit de romans dezelfde koloniale mentaliteit als uit het boek van Bauduin, relativeren ze die houding of laten ze zich mogelijk zelfs kritisch uit ten aanzien van koloniaal discours? | ||||||||||||||||
Onvoorwaardelijke loyaliteitWaar Bauduin de trouw van de baboe afdoet als een fabel, is dat de eigenschap die in de gelezen meisjesboeken, verschenen tussen 1884 en 1950, als het meest typerend voor de lijfmeid naar voren komt. Die trouw aan de familie en vooral aan de kinderen van de gezinnen waar de baboe in dienst was, wordt in de meeste meisjesromans bovendien als vanzelfsprekend gezien. Slechts in enkele boeken is sprake van oprechte en uitgesproken dankbaarheid voor het werk van de baboe, zoals in het 't Rimboekind van De Clercq Zubli, de Canneheuveltjes-serie (1912-1922) van Marie Ovink-Soer, Vooruitgestuurd (1909) van Nannie van Wehl, Freule Thea (1934) van Tine van Klaveren en Dona Alve (1928) van Marie C. van Zeggelen. In het laatste boek moet de zeventienjarige Dona haar Indische moeder Embo Ajoe en haar baboe Isa achterlaten wanneer ze na de dood van haar vader met haar oom naar Batavia gaat voor de voltooiing van haar opvoeding. Beide vrouwen hebben in stilte ervoor gezorgd | ||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||
dat alles gereed is voor haar verblijf daar. Hoewel Dona in eerste instantie boos is dat haar moeder en de baboe het vertrek voor haar hebben verzwegen, weet ze tegelijkertijd dat ze dat uit liefde voor haar hebben gedaan. Dat juist in deze roman een hechte band wordt beschreven tussen de moeder, de baboe en de dochter, is waarschijnlijk niet toevallig. Naar aanleiding van een foto met een baboe-figuur in het ‘Foto zoekt familie-project’ van het Tropenmuseum merkt Patty Pattynama op dat er een groot verschil was tussen Europese gezinnen aan de ene en Indische gezinnen aan de andere kant wat betreft de omgang met de baboe.Ga naar eind11 Binnen Indische gezinnen was de baboe minder ‘de ander’ dan in Europese gezinnen, waar handleidingen als die van Bauduin werden gevolgd. Om die reden was het daar een tendens was om afstand te houden vanwege de vermeende slechte invloed van de baboe. Dona's moeder is Indisch en zij en baboe Isa gaan met elkaar om als gelijken en beiden gedragen zich onderdanig ten opzichte van de Nederlandse familie van Dona's overleden vader. Terwijl de rol van de baboe in de meeste meisjesromans zoals gezegd bescheiden is, is dat in Freule Thea van Tine van Klaveren allerminst het geval. Daarin treedt baboe Sarmih op als een ‘reddende engel’, zowel voor de ouders van Thea als voor Thea zelf. Wanneer de ouders van Thea financieel helemaal aan de grond zitten, moeten zij de baboe wegsturen. Sarmih wordt overmand van verdriet bij dat idee en biedt al haar spaarcenten aan zodat haar meneer en mevrouw een Indische restaurant kunnen beginnen. Uiteindelijk hoeven de ouders van Thea haar aanbod niet aan te nemen omdat vader weer een betrekking in Indië krijgt aangeboden, maar ze zijn geroerd door haar loyaliteit en edelmoedigheid. Thea die haar bijnaam ‘freule’ heeft verworven door haar arrogante gedrag tegenover klasgenoten, maar ook tegenover Sarmih, leert door haar baboe die ze ‘als een soort vriendin van moe’Ga naar eind12 is gaan beschouwen, dat bescheidenheid de mens siert. Hoewel ook haar moeder haar deze houding voortdurend tracht bij te brengen, is het uiteindelijk de baboe die ervoor zorgt dat ze werkelijk tot inkeer komt. Tegenover de dankbaarheid ten opzichte van de baboes in Dona Alve en Freule Thea, staat de autoritaire houding ten opzichte van de lijfmeid in enkele andere meisjesboeken. Het gaat daarbij dan wel steevast om personages die, in elk geval aanvankelijk, onsympathiek zijn. In Connie en haar stiefzusje (1927) van Jos Meijboom-Italiaander bijvoorbeeld beslist de pas gearriveerde stiefmoeder van Connie dat baboe Moenah niet meer voor het meisje mag zorgen, maar in de keuken moet werken. Wanneer de baboe tegenwerpt dat zij Connies moeder op haar sterfbed heeft beloofd dat zij ‘goed en trouw voor haar kind zou zorgen en altijd bij haar zou blij- | ||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||
ven, wat er ook zou gebeuren’ en dat zij van Connie houdt ‘alsof 't mijn eigen kindje was’, duldt de nieuwe mevrouw de Peronne geen tegenspraak: ‘“Jouw plaats [is] voortaan in de keuken en verder in de bijgebouwen, en daar blijf ik bij. En ga nu heen, versta je?”’Ga naar eind13
Jos Meijboom-Italaiaander, Connie en haar stiefzusje (1927). Baboe Moenah zorgt ervoor dat Connie rustig kan gaan slapen.
| ||||||||||||||||
‘Een trouwe hond’ en andere koloniale stereotypenOok in de meisjesromans waarin wel met waardering over de baboe wordt gesproken, is overigens onmiskenbaar sprake van een hiërarchische verhouding. Dat blijkt | ||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||
vooral uit een aantal koloniale stereotypen die samen het beeld van de onderdanige en minder ontwikkelde baboe oproepen. De meest voorkomende typering is de vergelijking van de baboe met een hond. Wanneer een van de kinderen van de familie Canneheuvel ziek is, merkt de verteller op dat baboe Tidjem ‘als een trouwe hond voor het bedje lag’.Ga naar eind14 Hetzelfde beeld is te vinden in Hoe Tineke Tine werd (1931) van Hellen Randers. Opnieuw wijst de verteller op de onvoorwaardelijke zorg van de baboe, wanneer baboe Amina ondanks haar eigen angst Tineke beschermt tijdens een aardbeving: ‘Als er gevaar dreigde, was Amina aan Tineke's zijde als een trouwe waakhond’.Ga naar eind15 De baboe als minder ontwikkelde ‘ander’ spreekt in de gelezen meisjesboeken vooral uit beschrijvingen van hun bijgelovigheid en hun uiterlijk. Van de bekende metafoor ‘half devil half child’ die Rudyard Kipling in het gedicht ‘The White Man's Burden’ in 1899 gebruikte om de Filippijnen te typeren is geen sprake, maar de verschillen die worden opgemerkt tussen de Indische baboe en haar Hollandse werkgevers zijn zeker stereotiep en lijken bedoeld om de verschillen tussen de twee culturen te benadrukken en in stand te houden. Wanneer Frida in Vooruitgestuurd (1909) van Nannie van Wehl met haar baboe in Nederland aankomt, worden ze beiden hartelijk ontvangen door Frida's tante Truus en oom Hans. Tante schrikt wel van ‘die vreeselijke, vreeselijke tanden’ van baboe en vindt dat zoiets ‘bij politieverordening verboden [moest] zijn!’Ga naar eind16 Wanneer Frida dit hoort, moet ze lachen om het idee ‘dat alle baboehoudende dames eens de monden van haar baboes gingen verzorgen. Dan zouden het immers geen baboes meer zijn! Zóó hoorde 't nu eenmaal, en men dacht er dadelijk de sirih-doos en het rustige sirih-kauwen bij - neen, tante Truus moest maar wennen aan die tanden!’Ga naar eind17 De reactie van tante Truus laat zien dat een onverzorgd gebit niet volgens de Hollandse norm is. De in Indië opgegroeide Frida vindt het uiterlijk van haar baboe wel zoals het hoort, maar bevestigt daarmee in feite het verschil evenzeer. De bij- en lichtgelovigheid van de baboe als ook hun vertrouwen in natuurgeneeswijzen zijn voor de verteller en personages in meisjesboeken de belangrijkste aanwijzingen dat Indiërs minder ontwikkeld zijn dan zijzelf. Zo raakt baboe Moenah in Connie en haar stiefzusje volgens de verteller totaal van streek wanneer ze met Connie naar Borneo reist en ze verhalen hoort over koppensnellers en giftige, grote slangen die daar zouden zijn. Waar deze verhalen voor de baboe bittere ernst zijn, worden ze door Connies vader onmiddellijk afgedaan als ‘malle praatjes’,Ga naar eind18 waarmee hij aangeeft boven deze lichtgelovigheid te staan. En wanneer in Dona Alve de half-Indische Dona de van haar Indische moeder gekregen kennis van inlandse kruiden toepast | ||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||
op haar zieke nichtje, maakt haar tante duidelijk dat hier gaat om een minderwaardige praktijk. Ze beschuldigt Dona ervan ‘Inlandsche smeerboel’ en ‘vergift’ in huis te hebben gebracht: ‘“Je Moeder is een inlandsche vrouw, die misschien als knap geldt bij de inlanders, maar voor mij is ze een inlandsche vrouw, meer niet, daar zou ik nooit iets van aannemen”.’Ga naar eind19
Nannie van Wehl, Vooruitgestuurd [1909]
Met het wijzen op een achterstand in ontwikkeling houdt de stereotypering echter niet op. Onbetrouwbaarheid is een ander negatief stereotype dat voorkomt in de meisjesboeken. In De wereld draait om Jessie (1936) van A.M. Rachenius-Roegholt toont één van de dienstmeisjes zich wantrouwend ten aanzien van de baboe van Jessies dochtertje Suus: ‘“Al bracht ze Papoea's en Hottentotten mee, mijn is het best | ||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||
hoor! Maar ik zal dat zwartje in de gaten houden, als ze bij de kleine meid is”’.Ga naar eind20 In Do en Lo Verster (1910) van Nannie van Wehl worden baboes zelfs als diefachtig voorgesteld. Wanneer de vader van Stientje, één van de meisjes in een pension voor kinderen van wie de ouders in Indië verblijven, ontdekt dat de baboe van zijn kinderen spullen heeft gestolen, merkt hij in zijn algemeenheid op dat baboes nooit iets kunnen laten liggen wat glimt.Ga naar eind21 Hoewel het stereotype afkomstig is van een bijpersonage, is het tekenend dat de verteller zich onthoudt van commentaar. | ||||||||||||||||
VerhalenvertellerEveneens negatief is het beeld van de baboe als verhalenverteller in sommige meisjesboeken. Het gevoel van de meisjes bij de verhalen van de baboe, komt maar voor een klein deel overeen met het plezier waarmee Rob Nieuwenhuys ze zich herinnert. In Hoe Tineke Tine werd noemt Tineke baboe Amina waarderend ‘een kampioen in 't verhaaltjes vertellen’.Ga naar eind22 Maar in andere boeken worden de verhalen afgedaan als bijgeloof. In Vooruitgestuurd wordt Frida soms overvallen door ‘een tikje Indische bijgeloovigheid’, omdat ze af en toe denkt ‘op een manier die ze geleerd had van haar baboe, en op haar denken hadden de oude baboevertelsels van geheime krachten en stillen machten dan grooten invloed’.Ga naar eind23 Voordat zij er daadwerkelijk last van krijgt, komt echter ‘de frischheid die ze in Holland opgedaan had, weer in haar denken terug’.Ga naar eind24 De negenjarige wees Gonda in Bruintje. Een verhaal voor meisjes (1884)Ga naar eind25 van M.C. Frank blijkt ook zeer beïnvloed te zijn door de verhalen die haar baboe haar vertelt. Ze is er van overtuigd dat de verhalen waar zijn, want alle Javanen denken zo. Volgens Gerard, met wie ze veel optrekt nadat ze bij diens ouders in huis is gekomen, is dat reden te meer om de verhalen als verzinsels te beschouwen en blijk te geven van Hollandse superioriteit: ‘“Och kom! Ze gelooven het, omdat ze niet beter weten, die zwartjes; maar wij weten beter en gelooven het niet, zie je”’.Ga naar eind26 | ||||||||||||||||
Het perspectief van de baboe zelfWat tot nu toe vooral opvalt, is dat de baboe steeds wordt gezien door de ogen van Hollandse personages. Het perspectief van de baboe zelf ontbreekt. In haar toelichting op de eerder genoemde baboefoto van het Foto zoekt familie-project merkt Patty | ||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||
Pattynama op het te betreuren dat er geen verhalen over koloniaal Indië zijn overgeleverd vanuit de baboe zelf, al voegt ze er direct aan toe dat dit feit veel zegt over haar plaats in de koloniale geschiedenis. Tussen de meisjesboeken zat echter één boek dat gedeeltelijk een uitzondering op deze regel is: Kleine Sarina (1916)Ga naar eind27 van Clemence Bauer. In dit verhaal is Sarina die al op jonge leeftijd als baboe in dienst komt van de familie Sollaert, het hoofdpersonage en de lezer ziet de gebeurtenissen gedeeltelijk door haar ogen. Haar perspectief wordt meestal echter wel aangevuld door een geengageerd verteller die haar kant kiest, maar die tegelijkertijd vaststelt dat het verschil tussen ‘bruin’ en ‘blank’ hemelsbreed is: Arme, kleine Sarina! 't Was geen gemakkelijke les, die ze te leren had: dat het blanke kind altijd gelijk heeft, en het bruine ongelijk; dat het blanke kind steeds de waarheid spreekt, terwijl men het bruine niet gelooft; dat het blanke kind beveelt, maar het bruine gehoorzaamt, en zonder klachten verdragen moet.Ga naar eind28 Sarina dient vele jaren bij de familie en reist met het gezin mee naar Holland om zo haar bruidsschat te verdienen. Ze kan er echter niet wennen en wanneer er geen uitzicht is op terugkeer, wordt de heimwee te groot. Omdat de familie haar verwaarloost en de waarheid niet vertelt, neemt ze het recht in eigen hand en steelt ze huishoudgeld om haar terugtocht naar Java te betalen. Ze wordt betrapt en op straat gezet. Na een angstige zwerftocht wordt ze bij toeval opgevangen door de mevrouw van een baboe die ze eerder al had leren kennen. Zij neemt Sarina mee terug naar Java en die leeft daar nog lang en gelukkig. Over Holland wil ze haar kinderen echter nooit vertellen. Hoewel de diefstal van Sarina niet expliciet wordt goedgekeurd, overheerst door het perspectief van Sarina en het aanvullende vertellerscommentaar het begrip voor de moeilijke positie van de baboe, omdat zij in dienst is bij een familie die uit eigen belang oneerlijk is tegenover haar. | ||||||||||||||||
ConclusieCentraal in deze bijdrage stonden de vragen naar de rol van de baboe en naar de wijze waarop deze bediende in Indische meisjesboeken gerepresenteerd wordt. Op basis van het aantal regels dat in de gelezen meisjesboeken aan de baboe is gewijd, zou men kunnen concluderen dat de baboe geen onmisbare schakel was in het leven | ||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||
van de opgroeiende meisjes. Op grond van de inhoud moet dat beeld echter genuanceerd worden. In enkele meisjesboeken, Freule Thea van Tine van Klaveren voorop, zorgt de onvoorwaardelijke trouw van de baboe ervoor dat de vrouwelijke hoofdpersonages conform de maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van meisjes in die tijd, eigenschappen ontwikkelen als bescheidenheid en zorgzaamheid.
Clemence Bauer, Kleine Sarina (1921). Mevrouw Sollaert spreekt Sarina bestraffend toe.
Clemence Bauer, Kleine Sarina (1921). Sarina loopt in oude kleren over straat.
Voor wat betreft de wijze van representatie valt op dat in de meeste boeken sprake is van een koloniaal discours, ook in de romans waar de baboe van positieve betekenis is voor de gezinnen waar zij werkt. Slechts afen toe klinkt een kritisch geluid, zoals in Kleine Sarina waar de verteller haar verhaal duidt als een ‘kleine lijdensgeschiedenis’.Ga naar eind29 Voor de baboe als brutale bediende die opkomt voor eigen rechten is in de meisjesboeken geen plaats. In feite laat de beeldvorming in deze boeken precies de tegenstrijdigheid zien die Pattynama waarneemt als het gaat om de betekenis | ||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||
van de baboe voor Nederlandse gezinnen in Indië: enerzijds wordt het beeld van de lieve baboe benadrukt, maar anderzijds is er ook sprake van angst voor en onzekerheid over de omgang met deze inheemse bediende.
Clemence Bauer, Kleine Sarina (1921). Mevrouw Sollaert heeft Sarina betrapt op diefstal van het huishoudgeld.
| ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||
Helma van Lierop-Debrauwer is hoogleraar kinder- en jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Haar onderzoeksinteresse zijn meisjesboeken, adolescentenliteratuur en life writing. Zij is redacteur van het tijdschrift Literatuur zonder leeftijd en voorzitter van IBBY-Nederland. |
|