Indische Letteren. Jaargang 30
(2015)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| ||||||||
Tussen katzwijm en orkaan
| ||||||||
[pagina 156]
| ||||||||
boek over een spannende zeereis ook als reisgids gelezen worden. Voor ons zijn ze interessant omdat ze een gedetailleerd beeld geven van hoe de reis naar Indië per zeilschip om de Kaap indertijd ervaren werd.
Cape of Good Hope, maker onbekend, 1800-1900. Olieverfschildering op studiepaneel (Stichting nationaal museum van wereldculturen, TM 1754-3).
Veel contemporaine romans, novellen en korte verhalen uit de periode voor 1870 over die zeilreis zijn er niet, want de Indische fictie begon zo'n beetje rond 1860 op gang te komen. Uit vijf onderzochte romans, Herinneringen (1863) van W.A. van Rees, Reisgenooten (1876) van Cornelia Spieker, Aan wal en aan boord (1883) van Petrus van Oort, Naar den Equator (1884) van M.T.H. Perelaer en Onder zeil (1891) van Carel van Nievelt, rijst niettemin een helder beeld op van de reis. | ||||||||
De reis naar IndiëCarel van Nievelt (1843-1913) wilde met Onder zeil uit 1891 op de valreep een eerbetoon aan de verdwijnende vaart per zeilschip om de Kaap schrijven. Ook zijn boek toont nog alle kenmerken van een reisgids, maar hier betreft het een reis in het nabije verleden. Het nieuwe reizen per stoomschip was volgens Van Nievelt geen | ||||||||
[pagina 157]
| ||||||||
varen, maar een plezierreisje. De reiziger die per mailschip naar Indië voer, was niet op zee geweest, maar slechts in een drijvend Grand Hotel waarin hij gedurende een viertal weken logies betrok. ‘Laat ons u zeggen, dat de poëzie en de schoonheid, de majesteit en de verschrikkelijkheid, kortom het wezen van de oceaan u even vreemd moet zijn gebleven, als het leven, de huislijkheid, het lief en leed van het “aan boord”.’Ga naar eind4 De ware zeetocht was het rauwe reizen op een om de Kaap zeilende beurtvaarder.
Gale off the Cape of Good Hope, maker onbekend, voor 1951. Olieverfschilderij (Stichting nationaal museum van wereldculturen, TM 2034-11).
| ||||||||
Het vertrekDe reis naar Indië op een zeilschip is volgens Van Nievelt beslist geen sinecure en vereist veel voorbereiding voor de passagiers. Zij zoeken uit welk schip het snelst vaart, onderhandelen met de reder over de prijs van de overtocht en winnen informatie in omtrent de geschiktheid van de gezagvoerder, de hofmeester en de scheepsarts. Verder is het van belang te weten of er een melkkoe aan boord is. Bijna alle schepen die voor 1870 naar Indië vertrekken, vervoeren vanwege de ko- | ||||||||
[pagina 158]
| ||||||||
loniale oorlogen in de Oost ook soldaten. Voor deze kolonialen (zo worden zij genoemd) begint de reis meestal in Harderwijk. De detachementen worden per trein naar Rotterdam of met kagen (platbodems) over de Zuiderzee naar het Nieuwe Diep vervoerd. Onder belangstelling van rumoerige straatjongens, stoeiende dienstmeiden en andere nieuwsgierigen komt een haveloze troep in grijze kapotjassen gehulde, veelal dronken kolonialen aangemarcheerd. De meeste soldaten vertrekken voor twaalf jaar naar de Oost. Voor de officieren is het zaak ervoor te zorgen dat er niemand deserteert. Tijdens het embarkeren wordt er scherp opgelet dat er niemand ontsnapt, en onderweg is het de belangrijkste reden dat er geen pleisterplaatsen worden aangedaan. De scheepskapitein ontvangt namelijk voor elke in Batavia afgeleverde rekruut vijf gulden en de scheepsdokter drie. De drukte aan dek is intussen toegenomen. Het wemelt er van kooplieden en marskramers. Hier en daar staan matrozenvrouwen met betraande ogen met hun kinderen op de arm of aan de hand, en proberen nog enige woorden met hun echtgenoten te spreken. De hutten zijn voor het vertrek versierd met een wit papier waarop de hofmeester de namen van de passagiers in mooie krullen en halen heeft opgeschreven. Een overvloedig ontbijt staat klaar. Dan is het tijd voor vertrek. In Perelaers Naar den Equator springen een boerenzoon en een matroos nog even van het schip naar de wal heen en weer om afscheid van respectievelijk hun vader en echtgenote met kind te nemen. Een boot brengt het sleeptouw naar de stomer, die briesend en snuivend als een ongeduldig paard ligt te wachten. Alle opvarenden zijn aan dek: de soldatenmutsen steken boven de verschansing uit en de dames hebben voor het eerst hun hutten verlaten. Er heerst er een dodelijke stilte aan boord. Op het teken van de kapitein wordt de plank binnengehaald. De laatste kabel plast in het water; de raderen van de sleper beginnen langzaam te draaien. Het schip is op weg naar Indië. Hoop, vreugde, droefheid en soms berouw, wroeging en angst vervullen het gemoed van de passagiers die zwaaiend aan de reling staan. In volle zee, of bij de overgang van zoet naar zout water, houden de kapiteins een toespraak oflaten het ‘Wilhelmus’ blazen. De zeelui en de soldaten krijgen jenever, de officieren en de passagiers toasten met wijn. De vertrekken van de kolonialen zijn verre van comfortabel. Zij verblijven met meer dan honderd man op het krappe tussendek. De nacht brengen ze door in het ruim, in een hangmat waarin een matrasje en een hoofdkussen is genaaid. Zij halen de vreemdste capriolen uit om in hun hangmat te komen. In Naar den Equator doet | ||||||||
[pagina 159]
| ||||||||
een matroos voor hoe het moet, maar helaas voor de eigenaar van de hangmat houdt hij bij deze demonstratie zijn smerige teerplunje aan. De nacht valt. Uit het luik stijgt een geur van hout, hars, teer en de lucht van mensen op, vergezeld van een concert van gesnurk. De volgende dag zien de opvarenden de witte krijtrotsen van Engeland. In Het Kanaal wachten voor Dungeness tientallen barken, fregatten en klippers (allemaal driemasters) op een gunstige wind tussen honderden door elkaar wemelende schoeners, kanaalboten en kotters. De loods gaat van boord. De loodskotter, het schip dat hem ophaalt, brengt Engelse kranten en het laatste Europese nieuws mee. Ook neemt hij brieven van de opvarenden mee naar wal. De meeste reizigers schrijven snel nog even naar huis. De soldaten die geen tafel of stoel tot hun beschikking hebben, liggen overal aan boord te pennen. | ||||||||
Het leven aan boordAan boord is er weinig ruimte en comfort voor de passagiers. Elke centimeter wordt benut. De hutten zijn krap en ook in de kajuit is het passen en meten. Intussen proberen de passagiers het zich zo gerieflijk mogelijk te maken: ze moeten tenslotte een hele tijd aan boord doorbrengen. Zij hebben van alles met zich mee gesleept: bedden, medicamenten, wijn, likeuren, trommels vol zoete gebakjes, versnaperingen, handwerkjes, lange pijpen en kisten vol oude romans; alles om op een aangename wijze de tijd te verdrijven. Ze hebben tijdens de drie tot vier maanden durende overtocht zeeën van tijd en ze doen er alles aan om de verveling te bestrijden. Volgens Van Nievelt hebben geleerden tijd voor het ontwikkelen van nieuwe scheppingstheorieën, dichters tot het samenrijmen van bundels hemelval, jonge vrouwen tot het gereedmaken van hun garderobe en oude ambtenaren tot het schrijven van hun memoires over hun tijd in dienst van het ondankbare en kortzichtige Gouvernement. Tijdens de reis om de Kaap was men om de tijd te doden echter vooral aangewezen op reisgenoten. Als een passagier zich de wangen had laten bronzen door zon en zilt, dan vond hij in de kajuit van het oude zeilschip een gezelschap bijeen, waarvan hij volgens Van Nievelt veel kennis over de mensheid kon opsteken. Een reiziger moest kennismaken met zijn lotgenoten en hun eventuele eigenaardigheden leren te verdragen, anders werd de reis een lijdensweg. | ||||||||
[pagina 160]
| ||||||||
In de kajuit of in de luwte van de kap die over het trappengat hing om water en wind buiten te houden, werden relaties gelegd die in Indië nog goed van pas konden komen. Zo kreeg een passagier in de honderd dagen aan boord een lesje in sociale vaardigheden en vooral de koloniale omgangsvormen. Ook dat laatste was van belang, want Europeanen hadden elkaar in Indië hard nodig. Volgens Van Nievelt was ‘eene zeereis [...] voor menigen schuwaard, voor menigen stughoofd een school der levenskunst.’Ga naar eind5 | ||||||||
Naar de evenaarOp de Gronden, het gedeelte van de Atlantische Oceaan dat zich voor Het Kanaal in een halve cirkel van Biarritz tot Kaap Valentia op de Ierse kust uitstrekt en een diepte van minder dan honderd voet (182,88 meter) heeft, liggen veel schepen op gunstige wind te wachten. Vooralsnog liggen de boten echter in katzwijm. Het eerste gezamenlijke maal wordt in de eetzaal geserveerd. De kapitein heeft de tafelschikking gearrangeerd. Het eten is vaak niet al te best, maar gelukkig is er wel wijn om mee te toasten. Met de komst van de wind, die soms overgaat in storm, steekt in elke roman de zeeziekte de kop op. Het kostelijke diner zit de meeste passagiers nu behoorlijk dwars. Bovendien slaan de golven over het dek, zodat menige zieke ook nog een nat pak haalt. Valt er iemand, kneust hij een arm of een been, heeft iemand koorts of een andere lichte ziekte, dan schiet iedereen te hulp. Maar is iemand zeeziek, dan ontwaart hij slechts een spottenden glimlach op aller gelaat. Bij niemand eenig medelijden, tenzij bij hen, die zelf eenige aan-doeningen beginnen te gevoelen. Het is of die ziekte niets is dan eene verplichte schatting, die de nieuweling aan den God der zee moet brengen. En toch voelt de lijder zich zoo vreeselijk naar, zoo akelig, zoo benauwd, dat er oogenblikken zijn, waarin hij om den dood verlangt, en waarin hij zelfmoord zoude plegen, wanneer hem kracht genoeg overgebleven ware om handelend op te treden.Ga naar eind6 Ook onder de soldaten houdt de zeeziekte huis. Slechts weinigen van hen komen aan dek als het ‘Wilhelmus’ geblazen wordt ten teken dat iedereen een morgenslokje jenever kan krijgen. In Aan wal en aan boord maakt kapitein Kluifhout na drie dagen korte metten met de zeeziekte, die volgens hem geen ziekte is. De stank op het tussendek is niet te harden. Alle kolonialen moeten aantreden, het tussendek wordt | ||||||||
[pagina 161]
| ||||||||
schoongespoten en iedereen aan boord moet eten, drinken en zich wassen. Zindelijkheid is een eerste vereiste op zee. Voortaan moeten de kolonialen op zaterdag onder het zingen van psalmen zelf hun verblijf schoonmaken en de officieren dienen daarop toe te zien.
Off Madeira, maker onbekend, voor 1950. Olieverf op doek (Stichting nationaal museum van wereldculturen, TM 2034-12).
| ||||||||
Opstand en oprispingenNiet iedere opvarende weet steeds even goed om te gaan met zijn reisgenoten en de (wisselende) omstandigheden op een schip. Terugkerende thema's in de boeken over de reis naar Indië zijn opstanden en opstootjes. In de warme, windstille wateren komt het geregeld tot ruzie, rebellie en vechtpartijen. In elk boek wordt wachten op wind in de equatoriale stiltegordel beschreven, de overgang van de ene passaat naar de andere. Het is verstikkend warm, er gebeurt weinig op de schepen en de opvarenden vervelen zich enorm. Soms is er afleiding. Een tropische bui brengt verkoeling, en de manschappen nemen de gelegenheid te baat om hun kleding eens met zoet in plaats van zout water te wassen. Dan schuimt | ||||||||
[pagina 162]
| ||||||||
het dek van de zeep en lijkt wel een wastobbe. Het hemelwater wordt ook opgevangen om te drinken, want het water uit de scheepsvoorraad smaakt muf en naar ijzer. Ook het Neptunusfeest, dat bij het passeren van de evenaar wordt gehouden, is een prettige onderbreking. De nieuwelingen worden tot grote hilariteit van de oudgasten door de als zeegod verklede bootsman in onvervalst Rotterdams toegesproken en gedoopt in een tobbe vol zeepsop. Sommige baren weten zich echter vooraf met drank en sigaren vrij te kopen. Na afloop wordt er vuurwerk afgestoken. Maar dit zijn korte oplevingen in de verveling onder de opvarenden, die tot onderlinge ergernissen leidt en zorgt voor een ondragelijke sfeer. Ook in Onder zeil is dat het geval. Van de gezichten van de passagiers valt de wrevel af te lezen, de conversatie bestaat uit éénlettergrepige woorden en er worden bitse antwoorden op gemelijke vragen gegeven. De passagiers zijn ongewoon prikkelbaar en reageren zich afop de voor alles aansprakelijke en verantwoordelijke persoon: de scheepsgezagvoerder. Bij gebrek aan eetlust vindt men het opgedischte onsmakelijk; en de schuld daarvan wierp men op den kapitein, omdat hij zo zuinig was met zijne blikken, kippen en varkens. Bij buitensporigen dorst hunkerde men den ganschen dag naar vloeibare lafenis, en kwam daarbij eerst recht tot het besef van de uiterst middelmatige qualiteit der aftreksels, welke aan boord onder de benaming van thee en koffie werden verstrekt [...]. Voorts nog meende men reden tot klagen te hebben over het ontbreken van badgelegenheid, over onvoldoende middelen tot luchtverversching in de kajuit, over maden in de scheepsbeschuit en kakker-lakken in het brood - ja, over wat meer al niet.Ga naar eind7 Het komt in Onder zeil tot een opstootje als de kapitein alle aantijgingen sarcastisch weerspreekt en het zoontje van de majoor een ‘monjet’ (aap) noemt. Een van de passagiers wil de kapitein met een dessertmesje te lijf gaan. De querulanten worden door de majoor en de luitenant vastgehouden. Gelukkig roept de tweede stuurman op dat moment dat er een haai gevangen is, wat afleidt van de ruzie: iedereen spoedt zich naar het dek om daar het monster te bewonderen. De vrede tussen de kapitein en de passagiers wordt na het martelen en slachten van de haai weer getekend en na een overvloedige maaltijd waarvoor de vetste big en de molligste kippen zijn geslacht, de fijnste blikken zijn geopend en waarbij de wijn rijkelijk vloeit, toast de kapitein op de herwonnen harmonie. Het zoenmaal wordt besloten met het drinken van champagne. Ook de soldaten hebben het te kwaad in de stiltegordel. Er ontstaan ruzies onder de kolonialen, vooral tussen de verschillende nationaliteiten. Er zijn vechtpartijen | ||||||||
[pagina 163]
| ||||||||
tussen de landkrabben (landrotten) en de Janmaats (zeelieden). Hevige woordenwisselingen zijner met de scheepskok, die de lastige kolonialen voortdurend van de kombuis wegvloekt en als dat niet helpt, met kokend water dreigt. Ook zijn er veel klachten over de kwaliteit en verdeling van de rantsoenen. In twee romans leidt de onvrede onder de kolonialen zelfs tot muiterij. In Naar den Equator is een sergeant 's nachts onbedoeld getuige geweest van een in het Duits gevoerd gesprek. Een twaalftal soldaten wil op het Neptunusfeest, als iedereen gedronken heeft, de macht op het schip overnemen en naar Peru varen. De sergeant heeft de naam van een van de samenzweerders horen noemen: het is een joodse koloniaal uit Amsterdam, een sluwe handelaar die zelfs zijn oorlam nog weet te verkopen. De legerkapitein voert een gesprek met deze koloniaal, die doorslaat en alle muiters verraadt. De volgende ochtend passeert men de linie. Het Neptunusfeest is afgelast, zogenaamd om gekrakeel tussen de matrozen en de soldaten te voorkomen. Er worden eenentwintig saluutschoten afgevuurd. De bootsman heet in zijn zondagse pak de kapitein en alle passagiers welkom op het zuidelijk halfrond. Intussen vermaken de manschappen zich met het lotto- en dominospel. Zij krijgen bier en wijn, maar er wordt geen sterke drank geschonken. Als de avond valt, worden volgens oud gebruik lege teertonnen met brandbaar materiaal gevuld, achter het schip te water gelaten en in brand gestoken. Daarna laat de kapitein vuurpijlen afsteken. Het feest wordt besloten met drie kanonschoten. Hierna worden de mannelijke passagiers bewapend met geweren en pistolen. Zij weten met gerichte schoten de opstand neer te slaan als deze 's nachts uitbreekt. Eén Zwitserse muiter wordt doodgeschoten; de joodse koloniaal wordt in zijn hangmat dodelijk getroffen door een verdwaalde kogel. Vier anderen zijn gewond geraakt. De opstandelingen worden verhoord en geboeid op het dek gelegd. Tijdens het middaguur vindt de zeebegrafenis van de joodse koloniaal plaats. De manschappen staan in hun beste plunje aangetreden. De officieren dragen groot tenue. Het lijk is in zijn hangmat genaaid en in een Nederlandse vlag gewikkeld, en wordt in optocht driemaal om de mast gedragen. Vervolgens wordt het op een plank gelegd, van de vlag ontdaan en na een gebed van de kapitein en het ‘Eén, twee, drie in Gods naam’ overboord gezet. Het lijk van de muitende Zwitserse koloniaal wordt zonder plichtplegingen in zee geschoven. | ||||||||
[pagina 164]
| ||||||||
De huwelijksbootIn elke roman ontstaan er tijdens de overtocht verliefdheden, verlovingen en andere relaties. De zoutwaterliefde tiert welig op de zeilschepen. In Onder zeil wordt het ontstaan ervan als volgt verklaard: Een passagiersschip nu was een zeer, zeer klein en zeer afgelegen dorpje, en de omstandigheden verhoogden er bovenmate het gevaar. Het langdurige en onafgebroken samenzijn, het gemeenschappelijke tafelen en tijdverdrijven, het weekelijk stemmende gevoel van heimwee, de vrees voor vereenzaming en on-gezelligheid in het vreemde land, daarbij het ontbreken van elke gelegenheid tot critische vergelijking, en ten overvloede misschien de warmte, de prikkeling van het zeezout, wie weet wat al meer, - dit alles werkte samen tot het lichtvaardig aanbinden van dien geduchten rozenband, die zoo gemakkelijk al spelende vast, maar later in den bittersten ernst zoo moeilijk weder los te knoopen is.Ga naar eind8 In alle romans valt te lezen dat vrijgezelle vrouwen naar Indië gaan om een rijke man te vinden. Op een zeilschip vertoeven deze trouwlustige dames honderd dagen op een beperkt oppervlak vol vrijgezelle mannen: een uitgelezen kans om een echtgenoot aan de haak te slaan. Op hun beurt worden deze dames en ook de handschoentjes, alleenreizende vrouwen die bij volmacht getrouwd waren, vaak gezien als een prooi voor mannen, al was het maar voor een avontuurtje. Voor ouders vormt de overtocht een goede gelegenheid om huwbare dochters aan de man te brengen. In Onder zeil vallen de twee dochters van de majoor, nonna Isabella van 18 en nonna Mathilde van 17, al spoedig in de smaak van twee jonge ambtenaren aan boord, Josua en Justus. Het majoorspaar weet dat het in het geval van de ambtenaar Josua beet heeft, als de majoor hem kussend met Mathilde betrapt. Wanneer Josua zijn geliefde in al haar verleidelijke vormen eenmaal in sarong en kabaai heeft gezien, en dat gebeurt wanneer het schip tropische wateren inzeilt, dan is het pleit beslecht: een Indisch meisje in oosterse, erotiserende kleding is onweerstaanbaar. De verloving geschiedt halverwege de Kokoseilanden en de Straat Soenda. De majoor draagt groot tenue. Hij had liever een officier als schoonzoon gehad, maar een brave ambtenaar kan tenslotte evenzeer zijn vaderland en vorst met wakkere toewijding dienen. Zijn eega huilt tranen met tuiten: deels omdat Mathilde nu onder de pannen is, deels omdat zij er niet in geslaagd zijn de tweede ambtenaar, Justus, de huwelijksfuik van hun andere dochter Isabella in te laten zwemmen. Deze bleek al | ||||||||
[pagina 165]
| ||||||||
spoedig in zijne bedachtzaamheid van die kracht, dat hij zich wel tot zijnen laatsten ademtocht bedacht zou hebben alvorens zijnen welgeschapen persoon, zijne kostelijke vrijheid en zijn rechtmatig zelfbewustzijn aan handen en voeten gebonden over te leveren aan eene dier twee kleine, bruine, mollige sirenen, wier toekomstige metamorphose zijn scherpziend oog dagelijks aanschouwen kon in de gelaatstrekken van mevrouw hare stiefmama of van Julia de baboe.Ga naar eind9 | ||||||||
Op het zuidelijk halfrondHet kan duchtig stormen op het zuidelijk halfrond. In Naar den Equator komt het fregat ‘Fernandina Maria Emma’ in zwaar weer. De scheepslieden dragen waterlaarzen, oliejassen en zuidwesters. De reizigers moeten benedendeks blijven. De tafels worden voorzien van slingerlatten, zodat het servies er niet vanaf valt. Koken is vanwege brandgevaar onmogelijk. Wat rest, is een koude keuken: scheepsbeschuit met gerookte vleeswaren of vis. Koffie wordt niet meer geschonken; er is alleen nog bier, seltzerwater en gewoon water. De wind huilt in het want. Over de trappenkap en het grootluik worden geteerde zeildoeken gespannen om het water buiten en de passagiers binnen te houden. Op het tussendek zijn veel soldaten zeeziek, en de bedorven lucht maakt het verblijf daar tot een ware hel. Een stuk van de verschansing en de kippenhokken zijn door de zee verzwolgen. De hulpkok is overboord geslagen en verdronken. Ruim een derde van de reis gaat ‘om den Zuid’, de route ten zuiden van de 35sten breedtegraad, een bijzonder onherbergzaam gebied. Om den Zuid namelijk doen zee en lucht niet alleen, maar ook hare schepselen elkander eenen wedstrijd aan in het woeste en phantastische. Er is geen streek van den oceaan zoo bar en onherbergzaam, zoo ver van land en menschen verwijderd, zoo onophoudelijk door stormen gezweept en opgewoeld tot inderdaad berghooge baren, zoo wild door grote vogels en monsterachtige visschen bevolkt, als die onmetelijke watergordel, die noordelijk zijne branding breekt tegen de stranden der Kaffers, Vuurlanders en der Maoris, zuidelijk slechts begrensd wordt - geen mensch weet waar, noch hoe - door de geheimzinnige antarctische wildernis.Ga naar eind10 De passagiers vermaken elkaar tijdens de halfwinterse avonden in de kajuit onder het genot van een glas met het vertellen van verhalen. Een ambtenaar vertelt bij deze | ||||||||
[pagina 166]
| ||||||||
gelegenheid het prachtige verhaal ‘Man en aap’, dat later nog door Joop van den Berg en Rob Nieuwenhuys gebloemleesd zou worden.Ga naar eind11 Tijdens de lange reis om de Zuid vangt Josua op de ‘Petronella’ uit Onder zeil albatrossen. Met bijeengebonden vleugels laat hij er een op het dek rond waggelen. De dokter snijdt het beest even later aan flarden. Van de poten worden door Jillis de bootsman tabakszakken gemaakt en van de botten sigarenpijpjes. In de buurt van het schip zwemmen geregeld dolfijnen, zeezwijnen (stekelhaaien), en bonieten (makreelachtigen). Butskoppen (dolfijnen) worden soms voor het plezier beschoten. De dieren merken er volgens de verteller niets van: de kogels blijven gewoon in hun dikke vetlaag steken. Bonieten en vliegende vissen (in de Indische Oceaan) verschijnen in gebakken vorm geregeld op het passagiersmenu. Niet ver van Kerguelenland komt een reusachtige potvis de ‘Petronella’ gezelschap houden, die drie dagen lang met het schip meezwemt. Een paar dagen later vaart het schip de kou in. De opvarenden zien de sneeuwvelden, gletsjers en ijsbergen op de Prince Edwardeilanden. De enige begroeiing bestaat uit gras en de enige bewoners zijn vogels. Het strand is overdekt met pingu- ins, die vetganzen worden genoemd, en vanwege hun uiterlijk en waggelgang de lachlust van de opvarenden opwekken. De kapitein heeft er ooit een gegeten, maar zo'n pinguïn smaakte veel te tranig; de pinguïneieren waren daarentegen wel lekker. De passagiers dragen burnous (wollen mantels met kap), overjassen, pelsmantels en de dames daarbij nog hermelijnen moffen tegen de kou. Na het passeren van de Prince Edwardeilanden stijgt de temperatuur weer. | ||||||||
De aankomstHet einde van de reis komt in de romans voor de passagiers onveranderlijk onverwacht en snel. Het ruiken van land en het stijgen van de temperatuur veroorzaakt onrust onder de opvarenden: Er werden koffers uit- en omgepakt; allerlei voorwerpen, die in maanden het licht niet hadden behoeven te zien, werden te luchten en te drogen gehangen. Ook kwam er een oostersche geest over de menschen. Het keuken-Maleisch [...] verkreeg bij de tafelgesprekken al meer en meer de overhand. Verder werden Europeesche kleedingstukken met groote beslistheid weggeborgen, Indische voor den dag gehaald, sarongs en kabaais in feitelijke eere hersteld.Ga naar eind12 | ||||||||
[pagina 167]
| ||||||||
Een Nederlands fregatschip voor een rede, vermoedelijk op Java, Woodbury & Page, Batavia, 1860-1865 (collectie UB/KITLV Leiden, 75356).
De woeste natuur die vanuit Straat Soenda te zien is, biedt een overweldigende aanblik. De mannelijke passagiers drinken een borrel en de dames zijn zo druk met het verzamelen van overal verspreide bezittingen, dat zij zich geen tijd gunnen naar de klappers en de apen te komen kijken. De reactie van de door-en-door-Hollandse Mevrouw Lebeau is exemplarisch: ‘Eerst moet ik klaar zijn met de wasch. Ik zal nog genoeg apen te zien krijgen, denk ik - meer dan me lief is!’Ga naar eind13 Dan vaart er steevast een tambangan (overzetbootje) met Javanen langszij die fruit en verse eieren verkopen. De Indische dames laten zich niet onbetuigd en kopen en eten fruit alsof hun leven ervan afhangt. Op de rede van Batavia haalt een sloep of stoomscheepje de passagiers van boord om bij het douanekantoor aan de Boom aan wal te worden gebracht (de haven van Tandjong Priok kwam pas in 1883 gereed). De reizigers zijn in Indië. | ||||||||
Het einde van de reisDe romans over de reis per zeilschip rond de Kaap naar Indië dienden ter lering en vermaak: behalve als avonturenroman over de zeereis konden zij ook als reisgids | ||||||||
[pagina 168]
| ||||||||
gelezen worden. Het genre stierf na 1890 een stille dood. De veel snellere reis per stoomschip door het Suezkanaal van Nederland naar Indië maakte voor Indiëgangers het zeilen om Kaap de Goede Hoop na 1870 in rap tempo overbodig maakte. Annie Foore schreef in 1877 met De koloniaal en zijn overste de eerste roman over de comfortabelere en veel minder gevaarlijke reis naar Indië per Suezschip. Ook dit boek liet zich lezen als een itinerair werk en hiermee ontstond een nieuw genre: fictie over de overtocht per stoomschip via het Suezkanaal naar Indië.
Het laatste woord over de ‘oude’ reis is echter aan Carel van Nievelt, de auteur die, voordat de reiservaringen die zijn generatie met deze overtocht hadden opgedaan in de vergetelheid zouden wegzinken, deze wilde vastleggen door met Onder zeil een hommage te schrijven aan het reizen tussen Europa en Zuidoost-Azië per zeilschip om de Kaap: Dit alles ligt nu voorgoed in het verleden. Het sterke doek tot papierbrij verstampt, de eiken binten tot brandhout gehakt, het fiere boegbeeld in het zand gewoeld. | ||||||||
BibliografiePrimair
| ||||||||
[pagina 169]
| ||||||||
Secundair
Coen van 't Veer (1968) is leraar Nederlands in Schiedam en promovendus aan de Universiteit Leiden. Hij doet onderzoek naar het koloniaal discours dat schuilgaat in representaties in fictie over de reis per zeilschip en per mailboot tussen Nederland en Nederlands-Indië in de periode 1860-1940. Hij publiceerde meerdere artikelen op het gebied van de Indische letterkunde. In 2006 verzorgde hij een heruitgave van de roman Zoutwaterliefde van Herman Salomonson. |
|