Indische Letteren. Jaargang 30
(2015)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||
Beb Vuyk in 1930 te Arnhem voor haar vertrek naar Nederlands-Indië (collectie Letterkundig Museum, V 00983 II 009).
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||
De genade van het avontuur
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||
avontuur.Ga naar eind6 Dat avontuur zoekt ze in Indië. Ze solliciteert naar de functie van lerares aan de Soekaboemische Opvoedingsgestichten, een opvanghuis voor verwaarloosde Indo-Europese kinderen, waar de meisjes worden opgeleid voor het huishouden en de jongens voor een ambacht. Ze wordt aangenomen, en op 30 oktober 1930 - vijfentwintig jaar oud - vertrekt ze, in de woorden van haar vader, naar ‘het land van haar dromen’.Ga naar eind7 | |||||||||||||||||||||||||
Ontmoeting met FernandBeb Vuyk reist het eerste stuk over land. Ze neemt de trein naar Genua om daar over te stappen op een van de schepen van de Stoomvaartmaatschappij Nederland - zo duurt de reis tien dagen korter. In de trein raakt ze in gesprek met Fernand de Willigen (1899-1986) die passage heeft geboekt op dezelfde boot. Aan boord trekken zij veel met elkaar op en vertelt Fernand haar over zijn leven als planter op Java en zijn avontuurlijke jeugd op Boeroe, een afgelegen eiland in de Molukken. Met zijn verhalen maakt hij een overweldigende indruk op Beb Vuyk en als Fernand haar de avond voor aankomst in Indië ten huwelijk vraagt, zegt zij ja.Ga naar eind8 Anders dan Beb Vuyk die alleen uiterlijk een Indo-Europese is, is Fernand in alle opzichten een Indische jongen. Zijn vader was een Indo-Europeaan in dienst van het Nederlands-Indische leger, zijn moeder een Ambonese. Fernand was hun vierde kind, geboren toen zijn moeder negentien was. Zijn vader was een stuk ouder. Toen Fernand zes jaar was, werd hij gepensioneerd met de rang van kapitein en verhuisde hij met zijn gezin naar Boeroe, waar hij een onderneming begon in de productie van kajoepoetih-olie.Ga naar eind9 Deze groenachtige olie vond vooral aftrek in Indië zelf waar het als een soort wondermiddel tegen alle mogelijke kwalen gebruikt werd. Om de olie te winnen werden de bladen van de ‘Kajoe poetih’ - letterlijk het witte hout, familie van de Eucalyptus - in ketels gestookt.Ga naar eind10 De vader van Fernand kocht een aantal ketels en kreeg een uitgestrekt gebied in erfpacht om te exploiteren.Ga naar eind11 Op Boeroe had Fernand zijn kinderjaren doorgebracht. Later ging hij voor zijn schoolopleiding naar Ambon en Java en in 1928 werd hij employée op een theeplantage in Midden-Java. Een aantal jaren eerder had zijn vader met vrouw en kinderen Boeroe verlaten. Hij had een conflict met zijn concurrenten, met zijn werknemers en met het Nederlandse gezag; daarnaast was hij verwikkeld in een valse geboorteaangifte waarvoor hij tot drie maanden gevangenisstraf werd veroordeeld. Hij overleed in 1925 in Bandoeng.Ga naar eind12 Fernand heeft het onverkwikkelijke einde van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||
het avontuur van zijn vader op Boeroe slechts van afstand meegemaakt. Hij dacht met heimwee terug aan zijn jeugd en Beb Vuyk genoot van zijn verhalen erover. In 1948 zou zij de herinneringen van Fernand verwerken tot een jeugdboek: De kinderen van Boeton Leon.Ga naar eind13
Beb Vuyk met Fernand in Soekaboemi op nieuwjaarsdag 1932 (collectie Letterkundig Museum, V 00983 III 020).
Via Fernand leerde Beb Vuyk Indië kennen en door hem kwam zij ook in aanraking met de discriminatie waarmee Indo-Europeanen in Indië geconfronteerd werden.Ga naar eind14 Nadat ze anderhalf jaar voor de Soekaboemische Opvoedingsgestichten gewerkt had, trouwde ze met Fernand en verhuisde naar de theeplantage waar hij intussen afdelingshoofd was.Ga naar eind15 Nog geen vijf maanden later werd Fernand ontslagen als gevolg van een economische crisis. In haar roman Het laatste huis van de wereld | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||
(1939), een boek dat naar eigen zeggen geheel autobiografisch is, schrijft zij: ‘Wij waren vijf maanden getrouwd toen de slag viel die ons leven volkomen zou veranderen. Het was de gewone geschiedenis van die jaren: de oudste employé met het topsalaris eruit en een jong broekje erin op een fooi van honderd gulden.’Ga naar eind16 Dat van die vijfmaanden klopt, maar in de brieven die Beb Vuyk naar huis schrijft, onthult ze dat Fernand ontslagen is vanwege zijn Indo-Europese afkomst. Fernand werkte immers voor een Engelse maatschappij, en Engelsen waren volgens haar ‘sterk gekant tegen kleurlingen en vooral Indo's’. In het openbaar durft Beb Vuyk zich over deze racistische behandeling kennelijk nog niet uit te spreken, maar dat Indo-Europeanen in Indië gediscrimineerd worden, staat voor haar - en ook voor Fernand - vast.Ga naar eind17 Het heeft een doorslaggevende rol gespeeld in hun beslissing om de koloniale samenleving op Java de rug toe te keren en naar Boeroe te vertrek-ken: We namen afscheid van de beschaving, van electrisch licht en ijskasten, taxi's en bioscopen, van melk, groente en vlees naar keuze, om terug te keren tot de allerprimitiefste vorm van leven: het zelfgebakken brood en de zelf geteelde groente, het zelf gemaakte meubilair en de zelf gevangen vissen; ziekte en de vrees voor de dood in zijn pijnlijkste vorm, de naaste dokter een dag varen ver en eens in de twee weken bereikbaar.Ga naar eind18 In Boeroe zal Fernand de kajoepoetih-onderneming van zijn vader voortzetten, die in de tussenliggende jaren aan een Arabier was verpacht. In januari 1933 verlaten ze Java. Op het eiland gaan ze wonen in het huis uit zijn kinderjaren dat even buiten de kampong Namlea gelegen was.Ga naar eind19 | |||||||||||||||||||||||||
‘De genade van het avontuur’Beb Vuyk heeft verschillende reizen in Nederlands-Indië en, na de onafhankelijkheid, in de Republik Indonesia gemaakt. Soms alleen, soms met anderen en een keer zelfs met de president van de republiek, Soekarno. Maar de eerste reis samen met Fernand naar Boeroe is verreweg de belangrijkste. Het is een plek die ze nooit zal vergeten en waar ze verschillende keren zal terugkeren. Als Beb Vuyk voor haar vertrek aan kennissen vertelt dat ze naar Boeroe gaan, hebben die een atlas nodig om het pas ‘na lang zoeken’ te ontdekken.Ga naar eind20 Boeroe ligt ten westen van Ambon. Het is een van de grootste eilanden van de Molukken en bestaat | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||
voor het grootste deel uit oerwoud. Aan de Noordkust loopt een diepe baai het land in, waaraan de kampong Namlea ligt. In het binnenland wonen Alfoeren, aan de moerassige kust Boetoenezen.Ga naar eind21 Het terrein dat de vader van Fernand in erfpacht kreeg was uitgestrekt, bergachtig en moeilijk bereikbaar door de ‘stinkende’ mangrovebossen; in de modder onder de mangrove lagen krokodillen en het stikte er van muskieten. Op de steile heuvels landinwaarts groeiden de kajoepoetih bomen en lagen de ketels waar de olie in werd gestookt. Hier viel niet te wonen. Maar schuin tegenover de onderneming - een klein uur roeien - lag Namlea. In de buurt van die kampong, op een landtong met een breed, wit strand bouwde de vader van Fernand samen met zijn Ambonese mandoer Heintje een huis.Ga naar eind22 Dit gebied werd door hen letterlijk op de natuur veroverd. Het was de mooiste plek van het eiland, maar de oorspronkelijke bevolking wilde er niet wonen omdat het er zou spoken. ‘De oude heer De Willigen en Heintje Limba dreven met bijlen en kapmessen het bos en de soeanggi's (spoken) terug en bouwden er hun hoofdkwartier.’Ga naar eind23 Voor Beb Vuyk is de reis ernaar toe het begin van een avontuur, waar ze naar verlangt maar ook tegenop ziet. Voor Fernand ligt dat anders: hij gaat naar huis, ‘naar een bemind land, waar alle moeilijkheden zullen eindigen.’Ga naar eind24 Ze vertrekken van Tandjong Priok, de haven van Batavia, en bereiken na veertien dagen de Molukken, in de ogen van Vuyk ‘het laatste land van de wereld, nauwelijks een land, losse verspreide eilanden, achteloos neergeworpen in een blauwe, brandende zee.’Ga naar eind25 Dan, na nog twee dagen varen, arriveren ze in Namlea, waar ze met hun bagage van boord gehaald worden, en langs een smal, zanderig pad naar hun huis lopen; een huis op het strand, met de rug naar de kampong toe: ‘het laatste huis van de wereld’.Ga naar eind26 Het klinkt dramatisch - een eenzamer bestaan is nauwelijks denkbaar - maar de volgende dag worden ze wakker in het paradijs. De beschrijving van Vuyk van Boeroe, van de reis ernaartoe en de verrukking over haar uiteindelijke bestemming doet denken aan de verhalen van negentiende-eeuwse ontdekkingsreizigers in Afrika. Zij zijn op zoek naar onbekende gebieden, waar voor hen nog nooit iemand, dat wil zeggen nog nooit een Europeaan, is geweest. De tocht ernaartoe is moeilijk en niet van gevaar ontbloot, maar de beloning wordt hun niet onthouden. Deze avonturiers ontdekken plaatsen van ongekende schoonheid, die ze in lyrische woorden beschrijven - en die ze zich meteen toe-eigenen.Ga naar eind27 Dat geldt ook voor Beb Vuyk. Vijf maanden heeft zij in de bergen van Java tegen hellingen opgekeken, nu ziet ze uit over het vrije water. ‘Hier zijn een huis om ons te bergen, een tuin om ons te voeden, een baai waar de vissen in glinsterende | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||
bogen uit opspringen en heuvels waar de vrije herten langs jagen.’Ga naar eind28 Alles wat haar ogen zien, is vanaf dat moment haar eigendom.
Het laatste huis van de wereld (uit: In Indië geweest 1990, p. 98).
Het is de beloning voor haar tocht naar dit onherbergzame land. Ze is zich bewust van de gevaren - de woeste zee, de krokodillen, een gebied zonder medische zorg, waar de wereld ophoudtGa naar eind29 - maar tegelijkertijd trots op haar avontuurlijke leven: Ergens loopt een scheidslijn die ons verdeelt in burgers en avonturiers. Burgers zullen het geluk en de charme van dit bestaan nooit begrijpen. [...] Met avonturiers valt te praten, zij begrijpen het genot van een tocht in een lekke prauw, de opwinding van een onverwacht schot en de schreeuw van een stervend dier, het ongemak van regens, bandjirrende rivieren en een lekkend dak. Want wiens leven licht is door de genade van het avontuur, voelt een heimwee in de steden en de bewoonde plaatsen en een lichte wrevel om het onglorieuze bestaan, beveiligd en zonder risico's.Ga naar eind30 | |||||||||||||||||||||||||
De inheemse wereldDoor op Boeroe te gaan wonen nam Beb Vuyk afscheid van de koloniale wereld op Java, waaraan zij door de discriminatie van Indo-Europeanen een hekel had gekregen.Ga naar eind31 In reactie daarop kiezen zij en Fernand voor hun andere kant: zij willen opgaan in het inheemse leven. Maar in de jaren dertig in Nederlands-Indië was een derge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||
lijk verlangen onmogelijk, in feite een taboe. Een van de belangrijkste voorwaarden voor het gezag in de kolonie was de afstand tussen de koloniale westerse overheerser en de gekoloniseerde bevolking. Dat verklaart ook de afkeer die men had van Indo-Europeanen. Die vormden louter door hun bestaan een bedreiging. In veel negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse rassentheorieën wordt er dan ook tegen het bestaan van deze ‘halfbloeden’ gewaarschuwd. Tot het grootste taboe in de koloniale samenleving behoorde het ‘going native’, op welk terrein dan ook: seksueel, sociaal of cultureel.Ga naar eind32 Beb Vuyk lijkt zich hier niets van aan te trekken en als ze later terugblikt lijkt ze probleemloos de overstap te hebben gemaakt naar de inheemse wereld: Op zo'n eiland bestonden ook geen scherpe lijnen, er waren drie Hollanders en die hadden meestal ruzie met elkaar. Als je wilde bridgen of tennissen deed je dat met de Javaanse dokter of architect. Een van de vier zondagen kwam de K.P.M.-boot, daar ging je dan aan boord, dat was een gebeurtenis. De drie andere zondagen gingen we met Indische vrienden picknicken. Om beurten zorgden we voor het eten en drinken. Zoiets kon je op Java niet doen, daar ging je niet met inlanders bridgen of picknicken. Een koloniaal denkend Hollander kende maar twee soorten inlanders: aan de ene kant de regent, aan de andere kant de bediende en koelies die hij zelf in dienst had. Daartussen was niets. Op Buru waren geen koloniale situaties, daar wisten we niets van.Ga naar eind33 Dit is een veel te rooskleurige voorstelling van zaken. De verhoudingen op Boeroe waren door en door koloniaal. Het begint al bij de aankomst. Ze worden opgewacht door de oude mandoer van Fernands vader: Oom Heintje. ‘Hij spreekt mijn man aan met zijn oude kindernaam, “sinjo Broertje”, en mij noemt hij “Nonnie”. Hij is zichtbaar ontroerd’.Ga naar eind34 Terwijl zij van boord gaan en naar het huis lopen, zorgt Heintje voor de bagage. Bij het huis wacht de vrouw van Heintje, Enggeh met haar kinderen ‘in stijfgestreken kleren op de brede stoep’.Ga naar eind35 Terwijl Heintje erop toeziet dat de bagage in het huis wordt afgeleverd en uitgepakt, zorgt Enggeh voor het avondeten. Na het eten roken Beb en Fernand in de door hen meegebrachte rotanstoelen buiten een sigaret en ‘hurken [Heintje en Enggeh] vlak bij ons neer en vragen naar de oude mevrouw, naar Nonnie Marie en Sinjo Frank, naar alle kinderen die in het huis hebben geslapen en gespeeld.’ Als ze 's morgens wakker worden brengt Enggeh hun koffie, en veegt hun zoon Willem het erf aan.Ga naar eind36 Het onderdanige gedrag van Heintje en zijn gezin is karakteristiek voor de koloniale verhoudingen tussen de Europese meesters en inheemse bedienden. In dit geval is het des te opmerkelijker omdat Heintje - zijn echte naam is Hindji Limba - een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||
volle neefis van Fernands moeder.Ga naar eind37 Anders dan Vuyk later wil doen geloven heeft ze nauwelijks contact met hen. Over Enggeh, die voluit Enggelina Barends heet en uit een familie stamt die zich bekeerd heeft tot het christendom, schrijft ze: Jaren heeft zij hier op het erf geleefd, dicht bij het grote huis, maar in niets is dat merkbaar. Zij is even vies, gemakzuchtig en kwebbelachtig als de eerste de beste kampongvrouw, maar zij bakt uitstekend brood en is volkomen toegewijd en voor het leven aan ons verbonden.Ga naar eind38 In hun relatie zal ook meegespeeld hebben, dat Vuyk aanvankelijk de taal nog niet spreekt. Als Fernand niet thuis is - soms blijft hij een paar dagen weg - heeft zij niemand om mee te praten.Ga naar eind39 Maar ook als zij de taal wel spreekt, is de manier waarop zij de inheemse bevolking beschrijft het tegendeel van gelijkwaardig en niet anders dan toen in Nederlands-Indië gebruikelijk was. De manier waarop ze hen representeert, is geheel in overstemming met het heersende koloniale discours.Ga naar eind40 Ze zijn lui en leugenachtig, ze willen niet werken, ze verdobbelen hun loon, ze zijn onbetrouwbaar en houden zich niet aan hun afspraken.Ga naar eind41 Als zij bezoek krijgen van een van de Alfoerse hoofden met zijn gevolg, beschrijft zij hen als wilden en vergelijkt ze met dieren.Ga naar eind42 Uit alles blijkt dat Beb Vuyk niet op voet van gelijkheid met de inwoners van Boeroe omgaat. Veelbetekenend in dit verband is ook dat zij de eerste versie van wat later Het laatste huis van de wereld zal worden publiceert in De huisvrouw in Indië, een maandblad uitgegeven door de Vereeniging van Huisvrouwen in Indië. Hierin schrijft zij vanaf 1933 haar ‘Brieven van een huisvrouw op een buitenpost’.Ga naar eind43 De artikelen in dit blad waren in het algemeen praktisch van aard, bedoeld als hulp bij het voeren van een westerse huishouding in Indië. Daarbij valt de grote afstand op die in acht wordt genomen tegenover de inheemse wereld en met name de bedienden; er werden scherpe grenzen getrokken tussen de Europese en de ‘andere’ wereld.Ga naar eind44 Aan deze voorpublicatie wil Vuyk later dan ook niet herinnerd worden.Ga naar eind45 | |||||||||||||||||||||||||
De woeste natuurIn scherp contrast met de denigrerende beschrijving van de inheemse bevolking staan de lyrische uitboezemingen van Beb Vuyk over de Indische natuur. Achter de kampong Namlea ‘stijgt het land ineens twintig meter omhoog, een groene, licht golvende savanne’; en voor haar ligt de baai ‘waarin een brede zeedeining regel- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||
matig als een ademhaling op en neer gaat’. Als ze met de boot oversteekt naar de kajoepoetih-plantage aan de overkant van de baai, ziet ze in het witte zand op de bodem van de zee het koraal: ‘rood orgelpijpkoraal’ en groene ‘fijne karangsoorten als versteende varens’ waar felgekleurde vissen doorheen schieten. De met mangrove begroeide oever aan de overkant lijkt op een verdronken land, waarvan alleen de boomtoppen nog boven water uitsteken. Ze varen een rivier op, het land in. Het mangrovebos maakt plaats voor schuin overhangende bomen met lianen zo dik als kabeltouwen. Door een groene tunnel van afhangende planten, struiken en palmen varen ze verder. Het is ‘een voorwereldlijk landschap, verstard, groter en sterker en wreder, waar we beklemd doorheen vluchten.’ Het is van een schoonheid die tegelijkertijd angst inboezemt. Ze zijn aangekomen in Batoeboi.Ga naar eind46 Batoeboi is het gebied dat Fernand in erfpacht heeft, waar de kajoepoetih bomen groeien en de ketels staan om de olie te stoken. Om toezicht te houden op het werk van de inheemse arbeiders besluit hij hier een tweede huis te bouwen, nog verder verwijderd van de bewoonde wereld dan dat in Namlea. Het is een primitief huis, maar in de goede betekenis van het woord, eigenhandig gebouwd van natuurlijke materialen. Het staat op palen en is gemaakt van bamboe, atap en andere palmbladeren. Het is een half uur lopen van de aanlegplaats, over een weg van boomstammen door een moerassige vlakte. Een verborgen idylle en deel van de natuur - hier vindt Beb Vuyk haar ideaal. Naast het huis is een open keuken, terwijl een bamboeleiding water uit een dichtbijgelegen bron naar de badkamer voert. Vuyk: ‘We slapen op de baleh-baleh in dit groene huis, dat nog naar bomen en bladeren ruikt. Als we 's middags de ogen opslaan in een groengezeefd licht, lijkt het of we betoverd in de holte van een rietstengel ontwaken.’Ga naar eind47 In Vuyks beschrijving van haar reizen op Boeroe en omgeving zijn mensen opvallend afwezig.Ga naar eind48 Het is een woeste, lege natuur die zij beschrijft, een land dat geheel ter beschikking staat van de Europese pionier die het komt ontginnen. Ongerept, of ‘voorwereldlijk’ zoals Beb Vuyk het noemt; en niet van gevaar ontbloot: slangen en krokodillen vormen een voortdurende bedreiging. Maar de mensen die hiernaartoe gaan om orde in de wildernis te scheppen, zijn niet bang. Vuyk hoort tot de avonturiers die voor zulke gevaren niet terugdeinzen, die er juist door uitgedaagd worden. Zij weet dat hun moed en doorzettingsvermogen uiteindelijk beloond zullen worden. Het is een stereotiepe voorstelling van zaken die in koloniale reisverhalen voortdurend terugkeert, en die, bewust of onbewust, dient als rechtvaardiging om het nieuw ontdekte land in bezit te nemen.Ga naar eind49 In dat opzicht verschilt Vuyk niet van andere koloniale veroveraars en het is veelzeggend dat zij zich in haar verrukking | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||
over dit avontuur verbonden voelt met de oude zeevaarders van de VOC: ‘Zij waren de verloren zonen, die uitzeilden en stierven en de kolonien werden hun nalatenschap.’Ga naar eind50 | |||||||||||||||||||||||||
ConclusieWas Beb Vuyk nu een vrouw met een koppelteken, een Indo-Europese die door haar komst anders tegen de kolonie en koloniale verhouding aankeek? Het citaat hierboven weerspreekt dat eigenlijk al. De herinnering aan de VOC onthult hoe trots Vuyk op het koloniale verleden is. En uit haar eigen verslag van het ‘avontuur’ op Boeroe, Het laatste huis van de wereld, blijkt dat zij niet minder koloniaal dacht dan haar tijdgenoten. Niet lang na de publicatie van Het laatste huis van de wereld heeft Vuyk Boeroe verlaten. Van de opbrengst van de onderneming in Boeroe konden ze niet rondkomen, en begin 1940 keerde zij terug naar Java en trad weer in dienst bij de Soekaboemi- sche Opvoedingsgestichten. Twee jaar eerder had Vuyk in Batavia E. du Perron ontmoet, en via hem was zij in contact gekomen met een groep Nederlandse en Indonesische intellectuelen. Du Perron was een van de zeer weinige Nederlanders die in beide kampen vrienden wist te maken en ook bij sommige Indonesiërs geliefd was.Ga naar eind51 Veel van deze intellectuelen werkten mee aan Kritiek en Opbouw, een vooruitstrevend tijdschrift dat kritisch stond tegenover het koloniale bestuur en streefde naar gelijkberechtiging van de inheemse bevolking. Ook Vuyk zou een enkele keer in dat tijdschrift publiceren, maar belangrijker dan deze artikelen was de kennismaking met de vriendenkring van Du Perron, die in 1940 zelf al weer naar Nederland vertrokken was. Voor het eerst ontmoet Vuyk Indonesiërs met wie ze - in het Nederlands - kan praten en met wie ze, anders dan op Boeroe, wel op voet van gelijkheid omgaat. Van hen leert zij dat de toekomst aan een onafhankelijk Indonesië is.Ga naar eind52 Samen met haar verbittering over de onheuse behandeling door het Nederlandse gouvernement en de discriminatie waarmee Indo-Europeanen in de koloniale samenleving te kampen hebben, brengt het Vuyk ertoe om zich bij hen aan te sluiten. Zij voelt zich vanaf nu een Indonesische.Ga naar eind53 Als zij na de onafhankelijkheid moet kiezen tussen de Nederlandse en de Indonesische nationaliteit, kiest zij dan ook voor de laatste. Ondanks de keuze voor een Indonesisch paspoort zou ze niet lang in het onafhankelijk Indonesië wonen. In 1958 keerde zij met Fernand, als zoveel anderen gedwongen door de politiek van Soekarno, terug naar Nederland. Ze vestigden zich | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||
in Loenen, wachtend op betere tijden. Die bleven voorlopig uit. Soekarno regeerde als een dictator, het parlement werd buitenspel gezet, en de invloed van de communisten, verenigd in de PKI, werd steeds groter. Maar wat Vuyk nog het meest stak, was dat zij als Indo-Europese altijd een buitenstaander zou blijven, hoe krampachtig zij ook aan haar Indonesische nationaliteit vasthield. In de koloniale tijd was zij herhaaldelijk getuige geweest van het racisme waarmee Indo-Europeanen geconfronteerd werden, van de nieuwe Republiek had zij verwacht dat ‘kleurverschil’ niet langer zou tellen - maar daarin had zij zich vergist. De novellen die zij in de jaren vijftig en zestig schrijft, worden bepaald door de thematiek van de Indo-Europeaan, die nergens welkom is en nergens thuishoort. Het zijn prachtige en vooral ook schrijnende verhalen, die gebundeld werden in Gerucht en geweld (1959) en De eigen wereld en die andere (1969).Ga naar eind54
Omslag Het laatste huis van de wereld (1939).
Bij de grote groep Indo-Europeanen die na de onafhankelijkheid in Nederland waren gaan wonen, voelde zij zich evenmin thuis. De nostalgie die heerste in de kringen rond Tjalie Robinson en Tong-Tong vond ze verwerpelijk. Die verloren zichzelf in heimwee naar het oude koloniale Indië.Ga naar eind55 Daar hield zij zich ver van, ook al leverde het haar de haat op van de Indische gemeenschap: het grote Indische publiek verfoeit mij. Ik ben een landverrader. Ik ben immers Indonesiër geworden. En zij zijn, wat de Duitsers noemen ‘die Heimatsvertriebenen’. Zo voelen de Indo's zich. En wij voelen ons helemaal geen Heimatsvertriebenen. [...] Ik voel me hier best in Nederland. Ik ben hier geboren en opgevoed. [...] Mijn cultuur is de Nederlandse cultuur, de westerse cultuur waarin ik ben opgevoed. Maar tegelijkertijd ken ik Indonesië, dat ken ik door mijn leven, en ik leefde beneden aan de onderlaag, niet in een veilig ambtenarenbestaan, maar gewoon als particulier op een afgelegen eiland waar wij leefden op het niveau van de bevolking.Ga naar eind56 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||
Het is steeds weer het verblijf op Boeroe dat Vuyk noemt als reden dat zij anders is dan iedereen. Hier is zij in haar herinnering een geworden met het Indonesische volk.Ga naar eind57 Na haar ontmoeting in 1940 met de Indonesische intellectuelen op Java, wist zij het zeker: zij was geen vreemdeling meer. Zij hadden een gemeenschappelijke culturele basis en deelden gelijke idealen.Ga naar eind58 Nederland had nooit iets van Indonesië begrepen.Ga naar eind59 Zij wel: ‘Ik neem een heel eigen plaats in.’ Zelfs een kenner van Indië als Rob Nieuwenhuys miste deze verbondenheid met land en volk die zij ervaren had: ‘Toen Rob Nieuwenhuys onlangs in Indonesië was, logeerde hij voor het eerst in de dessa en was geschokt door de armoede daar. Ik kende dat al heel lang.’Ga naar eind60 Dat maakte haar uniek en bepaalde ook haar plaats in de Indische letteren. Na haar terugkeer zou zij dat in recensies en interviews steeds weer herhalen: zij had deel uitgemaakt van de Indonesische samenleving, zij kende de bevolking, zij voelde zich een met hen; de anderen waren blijven steken in de koloniale verhoudingen van Nederlands-Indië. Zij schreven vanuit valse sentimenten: ‘ik ben de enige van de Indische auteurs, die niet uit nostalgie schrijft’, verklaarde zij in 1973.Ga naar eind61 Zo construeerde zij, geholpen door haar keus voor de Indonesische nationaliteit, in de jaren na de onafhankelijkheid van zichzelfhet beeld van iemand die niet besmet was door het koloniale verleden. Maar als zij haar eigen werk onbevangen had gelezen, had zij tot geen andere conclusie kunnen komen dan dat zij niet minder koloniaal was dan al die anderen die zij op grond daarvan veroordeelde. | |||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||
Olf Praamstra is bijzonder hoogleraar Nederlandse Literatuur in Contact met andere Culturen aan de Universiteit Leiden. Recente publicaties zijn: 150 Years Max Havelaar. Multatuli's Novel from New Perspectives (met J. Grave en H. Vandevoorde, 2012) en Shifting the Compass: Pluricontinental Connections in Dutch Colonial and Postcolonial Literature (met J. Dewulfen M. van Kempen, 2013). |
|