Indische Letteren. Jaargang 30
(2015)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |||||||||
Wolter Robert baron van Hoëvell (1812-1879). Lithografie uit 1855 door C.C.A. Last (Museum Catharijneconvent, Utrecht).
| |||||||||
[pagina 95]
| |||||||||
‘Wat doet ons reizen?’
| |||||||||
[pagina 96]
| |||||||||
Van preekstoel naar parlementWolter Robert baron van Hoëvell wordt geboren op 15 juli 1812 in Deventer. Hij studeert theologie in Groningen en promoveert in september 1836. Hij trouwt in dezelfde maand en in november stappen zijn vrouw en hij op de boot naar Indië. Van Hoëvell is aangenomen als predikant van de Hervormde Staatskerk in Batavia. In 1837 richt hij het cultureel-wetenschappelijke Tijdschrift voor Nederlandsch Indië op en in 1845 wordt hij voorzitter van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Batavia. Kunst en wetenschap worden de twee belangrijkste gebieden waarop Van Hoëvell zich toelegt, naast zijn werk als dominee. Hij publiceert talloze artikelen, brochures en ook literaire verhalen die in 1860 gebundeld zijn in Uit het Indische leven. In 1848 krijgt Nederland een nieuwe, meer liberale grondwet en dat geeft hoop dat er in Indië ook hervormingen zullen komen. Op 22 mei 1848 vindt in Batavia een protestbijeenkomst plaats onder voorzitterschap van Van Hoëvell. Er komen niet alleen Europeanen naar de bijeenkomst maar ook veel Indo-Europeanen. Van Hoëvell is een gematigd strijder en wil met een petitie beginnen over beter onderwijs in Indië. Maar anderen willen veel verder gaan en de vergadering loopt uit de hand. Het gouvernement en het Kerkbestuur beschuldigen Van Hoëvell ervan dat hij de aanstichter is van het tumult. Hij kan dat eenvoudig en overtuigend weerleggen maar hij wordt toch berispt en men vindt zijn gedrag een dominee onwaardig. Dat accepteert Van Hoëvell niet en hij neemt ontslag. Hij vertrekt met zijn gezin naar Nederland om zich daar te rehabiliteren. Hij krijgt inderdaad eerherstel en kan dus weer als dominee terug naar Indië maar daar komt het niet van. Van Hoëvell wordt in 1849 namelijk gekozen tot lid van de Tweede Kamer. Na lang nadenken accepteert hij die politieke loopbaan en blijft in Nederland. Hij wordt in het parlement dé liberale specialist op koloniaal gebied en zal onophoudelijk strijden voor hervormingen in het koloniale bestuur.Ga naar eind4 In 1862 wordt Van Hoëvell benoemt tot lid van de Raad van State. Dat college kent geheimhoudingsplicht en dat brengt de immer strijdbaar sprekende en schrijvende Van Hoëvell tot zwijgen. Hij overlijdt op 10 februari 1879 in Den Haag. | |||||||||
Dominee met een kritische roepingOp 12 mei 1847 vertrekt Van Hoëvell vanuit Batavia voor een kerkelijke dienstreis op West- en Midden-Java. Daarna neemt hij twee maanden verlof om zijn reis uit te | |||||||||
[pagina 97]
| |||||||||
breiden naar Oost-Java, Madura en Bali. Hij reist in een ruim rijtuig en met twee medereizigers: Rekso Kesoemo, die als secretaris meegaat, en de bediende Midan voor ‘de behartiging mijner meer prozaïsche en materiële belangen’,Ga naar eind5 zoals Van Hoëvell zegt. Op zijn verzoek kan hij gratis gebruik maken van de gouvernementspostpaarden op de Grote Postweg. Het gouvernement willigde een dergelijk verzoek vaak in en dat werd gewaardeerd want het was kostbaar om paarden te huren. Onderweg logeert Van Hoëvell bij residenten en assistent-residenten en ook bij regenten en in pasanggrahans; logeergebouwen voor reizigers en ambtenaren. Maar de eerste overnachting is in het paleis te Buitenzorg. Gouverneurs-generaal ontvangen geestelijken altijd gastvrij en dus ook J.J. Rochussen (gouverneur-generaal van 1845-1851). Van Hoëvell heeft onderweg talloze ontmoetingen met mensen van alle rangen en standen. Zijn ongedwongen karakter, dat hem in de Europese hiërarchie niet altijd in dank wordt afgenomen, doet hem iedereen onbevangen en respectvol tegemoet treden, niet alleen Europeanen maar ook de inheemse bevolking, zoals uit de volgende drie voorbeelden blijkt. In de buurt van Poerwodadi op Midden-Java maakt Van Hoëvell een rit te paard door de sawa's: Midden in de sawah's verhieven zich de dessa's, verscholen onder hoog geboomt [...]. Vele trok ik door, en menigmaal kon ik de verzoeking niet weerstaan, om mij een oogenblik op eene balé-balé voor eene der woningen neder te zetten en met de bewoners wat te keuvelen. Altijd werd ik vriendelijk ontvangen; ze bragten mij een matje om op te zitten, eene gindi met water, ofeene klappernoot om mij te verfrisschen, vuur om mijne sigaar aan te steken, en wat ze maar bedenken konden om het mij aangenaam te maken. Goede menschen!Ga naar eind6 Van Hoëvell is zeer te spreken over de christelijke gemeente in Soerabaja. Die is heel actief, ook met vertalingen van het Nieuwe Testament en psalmen in het Maleis en Javaans, zodat de Javanen zelf de Bijbel kunnen lezen en bespreken. Het zijn de eenvoudige mensen, zoals grassnijders en landbouwers, die als eersten met christenen in Soerabaja in aanraking kwamen. Zij wonen in dessa's, soms ver buiten Soerabaja en Van Hoëvell gaat, samen met de dominee, bij enkele daarvan op bezoek. Ze worden overal hartelijk ontvangen en in één van de dessa's zijn zeker tweehonderd Javaanse christenen uit de verre omtrek bijeengekomen. Van Hoëvell is diep geroerd door hun oprechtheid en geestdrift. Maar liefst negentig Javanen worden die middag door hen gedoopt. | |||||||||
[pagina 98]
| |||||||||
Heilige graven in Grissee (Gresik) (foto: N.V. Photografisch Atelier Kurkdjian, archief Moesson).
Maar nog voor hij in Soerabaja aankwam waar hij enige dagen zal logeren bij de resident, maakte Van Hoëvell een uitgebreide stop in Grissee waar ooit de eerste verkondigingen van de islam plaatsvonden door Maulana Malik Ibrahim (overleden in 1419). Hij bezoekt de regent en praat met hem over de Islam en de inscripties op de graven in Grissee. De regent laat voor hem een kopie maken van een boek met tekeningen en beschrijvingen van de graven. Daaruit neemt Van Hoëvell er een aantal op in zijn reisboek. Vanuit Soerabaja bezoekt Van Hoëvell de ruïnes van Modjopahit. Hij verontschuldigt zich tegenover de lezer voor het feit, dat hij de chronologie geweld aan doet door eerst aandacht te hebben besteed aan de islam en pas daarna aan het voorafgaande Hindoerijk van Modjopahit, maar zo is nu eenmaal de reisroute. Hij is erg onder de indruk en beschrijft de geschiedenis van het rijk van Modjopahit uitgebreid. Aan het einde van de dag, bij een laatste blik over de ruïnes, overdenkt hij de majestueuze grootsheid maar ook het verval van Modjopahit: | |||||||||
[pagina 99]
| |||||||||
De ruïne van Modjopahit (Tjandi Brawoe) (uit: deel 1 van Van Hoëvells Reis over Java, Madura en Bali (1849)).
Zo is het lot der volkeren en natiën, zoo gaan de magtigste dynastiën te gronde, worden de hechtste troonen omvergeworpen, en treuren wij op de puinhopen der wereldberoemde steden. [...] De Voorzienigheid heeft u, het kleine volk van Nederland, bestemd, om aan de millioenen inboorlingen van den Archipel eene politische, morele en godsdienstige vorming te geven, [...]. Maar miskent gij uwe roeping, maakt gij misbruik van uwe overmagt, dwingt gij waar gij moest leiden, dooft gij uit waar gij moest opwekken en aanvoeren, doodt gij alle zelf- | |||||||||
[pagina 100]
| |||||||||
standig leven in het volk, dat gij moest onderwijzen en vormen, dan zie ik in de bouwvallen van Modjopahit den spiegel uwer toekomst, en breekt de onverbid-delijke regter der geschiedenis den staf over uwe opperheerschappij in Indië!Ga naar eind7 Van Hoëvell is lyrisch over de Javaanse natuur en geeft daar veel beschrijvingen van, zoals van de waterval van Trêtes op Oost-Java, die hij samen met enkele inheemse hoofden bezoekt; eerst te paard en later klauterend op handen en voeten. Het is een barre, hete tocht en ze scheuren hun kleren maar het is het waard: Maar onmiddellijk naast den waterval gaat de rots over in wanden, waarop de krachtigste vegetatie haren hoorn des overvloeds uitstort. Wat rijkdom van schakeringen en kleuren en vormen! Wat ontelbare soorten van planten en gewassen en schitterende bloemen! Daar wiegelt de wilde pisang zijne breede bladen boven den afgrond; ginds verheft een bamboestruik zijne sierlijke geronde en fijn gebladerde takken, bijna gelijkstandig met de oevers der rivier [...]. En als de zon dat groen tapijt, en die zwarte rots, en die draperiën van bloemen, waarlangs het heldere water nederstort, met haren schitterenden glans beschijnt, dan bespeurt gij de kleuren en schakeringen, het rood en blauw en geel en wit en paarsch van tallooze regenbogen, door het terugkaatsen der zonnestralen in de kristallen waterspiegel.Ga naar eind8 | |||||||||
Warme vriendschap op MaduraIn Soerabaja laat Van Hoëvell zijn rijtuig achter en vaart naar Madoera. Hij reist van west naar oost in rijtuigen van de verschillende regenten en eindelijk komt hij aan bij degene naar wie hij het meeste heeft uitgekeken: de sultan van Soemanap. Daar wordt hij met veel egards onthaald. Dat is hij niet gewend, omdat alleen hoge ambtenaren zo ontvangen worden, met veel voorrijders, erepoorten en muzikanten: Dat is natuurlijk zeer plezierig en vleijend en eervol voor die doorluchtige personaadjes, maar het verblindt hun oogen van het stof en maakt hen doof door al het gejoel en leven, zoodat ze in de onmogelijkheid zijn, om veel te kunnen opnemen, en meestal niet veel wijzer t'huis komen, dan ze zijn uitgegaan. [...] Ik ben een eenvoudig burger, die een ambt bekleedt, dat op geen uiterlijk eerbetoon aanspraak maakt [...]. Wat mij te beurt viel vloeide voort uit persoon- | |||||||||
[pagina 101]
| |||||||||
lijke genegenheid en vriendschap van de grijzen vorst, met wien ik langen tijd in eene vertrouwelijke en voor mij zeer leerzame briefwisseling was geweest.Ga naar eind9 Een dergelijke briefwisseling is overigens heel omslachtig. Een Europeaan mag niet met inlandse vorsten corresponderen zonder tussenkomst van de Nederlandse autoriteit en dat is in dit geval de resident van Soerabaja. Dat is voor Van Hoëvell op dat moment gunstig omdat hij bevriend is met die resident. De sultan draagt het onderscheidingsteken van de Commandeur der Orde van de Nederlandse Leeuw en heeft van gouverneur-generaal Van der Capellen de titel Sultan van Soemanap met de namen Pakoe Nata Ningrat gekregen, omdat hij altijd moedig en loyaal aan Nederlandse kant vocht en omdat hij zich niet tegen Nederland keerde tijdens het Engelse Tussenbewind van 1811 tot 1816. De toenmalige Britse luitenant-generaal Stamford Raffles heeft dat de sultan overigens niet nagedragen en had zelfs respectvoor de standvastigheid van de sultan. Raffles bewonderde diens grote kennis en ging vaak bij de sultan te rade voor zijn standaardwerk History of Java uit 1817. Van Hoëvell betreurt het in hoge mate dat het Nederlandse gouvernement nooit zijn voordeel heeft gedaan met de kennis van deze buitengewoon geleerde man, die Nederland zo toegewijd is. En dat alleen vanwege de dwaze angst dat een dergelijke vorm van samenwerking tot onrust en opstandigheid zou kunnen leiden. Hij beschouwt de sultan als zijn gelijke en krijgt in hun lange gesprekken antwoorden op zijn vele vragen over de geschiedenis en oudheden van Java.
‘Z.H. de Sultan van Soemanap, Pakoe Nata Ningrat’ (C.H.G. Steuerwald/J.D. Steuerwald, 1850 (collectie UB/KITLV 37C168)).
De sultan is de enige inheemse abonnee van Van Hoëvells Tijdschrift voor Nederlands Indië en tekent ook in op het boek dat Van Hoëvell over deze reis gaat schrijven. Hij geeft Van Hoëvell een kopie van een zeer gedetailleerde kaart van het regentschap Soemanap waarop hij zelf alle dessa's, wegen, poststations, rivieren en ook alle kleine eilanden heeft getekend. Van Hoëvell neemt die kaart in zijn reisboek op. | |||||||||
[pagina 102]
| |||||||||
Ze nemen ontroerd afscheid en Van Hoëvell beseft dat hij de bejaarde sultan op aarde niet meer zal terugzien. Maar volgens de sultan waarschijnlijk wel in de hemel want hij is er namelijk van overtuigd dat de islam en het christendom weliswaar twee verschillende wegen zijn maar dat zij, wanneer ze maar waardig bewandeld worden, naar hetzelfde doel leiden. Van Hoëvell neemt deze gedachte van de sultan niet voor niets op in zijn boek; hij bewondert die tolerante opvatting. Zeker uit de mond van een door christenen overheerste islamiet. | |||||||||
De eerste ontmoeting met Balinees en BaliVanuit Bazoeki op Oost-Java zal Van Hoëvell via Banjoewangi naar Bali varen met het gouvernementsstoomschip De Bromo. Hij logeert bij de resident van Bazoeki en die vertelt hem dat het schip naar Batavia is ontboden. Het is onzeker wanneer het terug zal zijn. Van Hoëvell is erg teleurgesteld want hij kan nauwelijks wachten om Bali te zien. Maar de pijn wordt verzacht door de andere logé van de resident, Goesti Ketoet Oeangaja, een hoveling uit Badong op Bali. Van Hoëvell is verrast door het totaal andere gedrag dan hij van Javanen kent: Hij was een man van veertigjarigen leeftijd, met een zachtaardig, ofschoon eenigzins schalksch voorkomen. [...] de drie weken, die hij bij zijnen gastheer had doorgebragt, had hij zich ten nutte gemaakt. Het matje, op de harde balé- balé uitgespreid, had hij verwisseld tegen een ledikant en bed, en hij verklaarde er heerlijk op te slapen. Met de manilla-sigaren wist hij handig om te springen, en hij rookte ze de eene voor de andere na [...]. Aan tafel deed hij zich te goed aan de Europesche geregten, de Franschen wijn en het Engelsche bier, tot zulk eenen graad, dat ik dikwijls dacht: ‘hoe is het mogelijk!’ van die bedeesdheid, dien overgrooten omhaal van woorden, dat schoorvoetende en bedremmelde, dat gebogene en onderdanige der Javanen was bij hem geen spoor te vinden. Hij sprak, wel met beleefdheid, maar tevens met vastheid, overtuiging en gevoel van eigen waarde. Hij antwoordde onbeschroomd, zonder zich te bedenken, voetstoots, op de vragen, die hem gedaan werden. Hij sprak gaarne en veel, en vertelde ons van de zeden en gewoonten en geschiedenis en godsdienst van zijn geliefkoosd Bali [...]. In hem zag ik dus het eerste exemplaar van het volk, dat ik wenschte te bezoeken en te bestuderen.Ga naar eind10 | |||||||||
[pagina 103]
| |||||||||
Goesti Ketoet Oeangaja heeft lak aan het Europese superioriteitsgevoel, dat Van Hoëvell, als negentiende-eeuwse koloniaal, bijna aangeboren aankleeft. Maar dat drukt niet op hun verhouding; sterker nog, aangezien zij allebei onbeschroomd en ongedwongen met mensen omgaan, liggen ze elkaar wel. De volgende dag stapt Mads Johansen Lange de residentie binnen, een handige handelaar uit Denemarken die al jaren op Bali woont. Hij is net aangekomen met zijn kleine zeilschip De Venus en komt de resident een bezoekje brengen. Zijn aanbod om dezelfde dag nog met hem weg te varen, neemt Van Hoëvell van harte aan en die middag stapt hij samen met zijn secretaris en bediende aan boord. Het eerste stuk gaat voorspoedig en Van Hoëvell geniet van het uitzicht. Maar in de avond wordt het slecht weer en uiteindelijk duurt het drie dagen voor ze Banjoewangi op Oost-Java bereiken. Daar logeert Van Hoëvell bij de assistent-resident en met hem bezoekt hij de gevangenis Soekaradja. Inheemse veroordeelden worden daar te werk gesteld op een groot landbouwareaal. Het opgedragen werk is niet erg zwaar en ze krijgen goede medische zorg, ruim voldoende voedsel, kleding en enig zakgeld. Van Hoëvell is over alles zeer te spreken, maar ‘Iets is er echter, dat ik er miste, - iets van het hoogste gewigt. Niets wordt er gedaan tot opleiding, ontwikkeling, verbetering van deze veroordeelden; niets stelt men in het werk, om hen als betere menschen in de maatschappij terug te zenden’.Ga naar eind11 En volgens Van Hoëvell kan dat juist goed op Java waar ex-gedetineerden heel anders worden bejegend dan in Europa: Niets van dat vooroordeel, van die verachting, van dien afschuw! Heeft iemand op Java gestolen of eene andere misdaad bedreven, en is hij daarom veroordeeld, dan heet het, ‘dat hem een ongeluk heeft getroffen.’ Hij heeft zijne straf ondergaan en komt hij in zijn dorp terug, dan houdt men het er voor, dat de schuld is betaald en de rekening vereffend is [.]. Had hij nu, gedurende zijnen straftijd, leeren lezen en schrijven, was zijn verstand wat meer ontwikkeld en zijn hart veredeld, dan zouden die betere eigenschappen niet zonder invloed blijven op zijne magen en vrienden.Ga naar eind12 Dit is Van Hoëvell als Verlichtingsman ten voeten uit. Hij beseft dat het absurd klinkt om misdadigers tot brengers van beschaving te gebruiken, maar juist op Java kan dat volgens hem toch. De dag daarop stormt het nog steeds maar Lange wil niet meer wachten en ze trotseren een geweldige storm, waarbij Van Hoëvell met een touw aan de mast vast- | |||||||||
[pagina 104]
| |||||||||
gebonden de dood in de ogen kijkt. De storm neemt geleidelijk af en eindelijk ziet Van Hoëvell Bali opdoemen. Bij ondergaande zon werpen ze het anker uit op de rede van Sèsèt. Hier eindigt het tweede deel van zijn reisverhaal. Het derde deel heeft Van Hoëvell helaas nooit geschreven en dat speet zijn lezers zeer, omdat men toen nog weinig wist over Bali. | |||||||||
Besluit. Wat doet reizen met ons?Terug naar het begin van dit artikel: wat deed Van Hoëvell reizen? Het antwoord gaf hij zelf in zijn boek: de behoefte om zijn kennis over Indië te vergroten en die te delen met anderen, vooral in Nederland. Men dacht in Nederland alleen aan het geld dat aan Indië verdiend werd en de plichten jegens de inheemse en Europese bevolking werden verzaakt. Dat kwam omdat er nauwelijks belangstelling bestond voor dat verre land en voor de mensen die er woonden. Van Hoëvell was ervan overtuigd dat als de kennis over Indië groter werd, ook de belang-stelling zou groeien. Dan zou men zich er beter van bewust worden dat de miljoenen inwoners van Indië afhankelijk waren van Nederland en dat dat verplichtingen met zich bracht. Van Hoëvell vergrootte zijn kennis over Indië door te reizen maar hij maakte ook anderszins een ontwikkeling door. Hij kwam als dominee naar Indië en hij is zijn roeping ook altijd trouw gebleven. Maar naarmate hij langer in Indië was en er meer van zag, begon hij er langzaam van overtuigd te raken, dat het brengen van het Christendom minder belangrijk was dan een rechtvaardig bestuur. Die ontwikkeling is ook zichtbaar in zijn reisboek. In Indië mocht niet over politiek geschreven worden. Daarom liet hij zijn reisboek in Nederland verschijnen, zodat hij zijn opvattingen over onder andere onderwijs, slavernij, Vrije Arbeid en persvrijheid er vrijuit in kon vervlechten. Hij wond zich vooral op over de persbreidel, omdat vrijheid van drukpers onontbeerlijk was voor de verspreiding van kennis over Indië en voor een kritische discussie over het koloniale beleid.Ga naar eind13 Zijn ontwikkeling van dominee naar politicus begon dus al in Indië. Zo bezien is zijn tweede loopbaan in Nederland niet vreemd. Professor Geel stelde de vraag ‘Wat doet ons reizen?’. Maar die vraag is ook om te draaien: ‘Wat doet reizen met ons?’ Van Hoëvell wist wat hem deed reizen door Indië maar hij kon niet voorzien wat het reizen door Indië deed met hèm. | |||||||||
[pagina 105]
| |||||||||
Bibliografie
Wilma Scheffers is neerlandica en specialiseerde zich in koloniale en postkoloniale literatuur aan de Universiteit van Amsterdam. Ze publiceerde over Japanse kampen, de Indische letterkundige Fred Batten en de Indische schrijfster Paula Gomes. Sinds 1998 is zij verbonden aan het internationale literaire festival Writers Unlimited/Winternachten in Den Haag. Zij publiceerde onder andere over de onvoltooide Indische bloemlezing Van Kraspoekol tot Saïdja van E. du Perron in Wandelaar onder de palmen (2004). Zij doet verder onderzoek naar W.R. van Hoëvell, over wie ze ook publiceerde. |