Indische Letteren. Jaargang 30
(2015)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||
Q.M.R. Ver Huell, Z.M. Schip Admiraal Evertzen, verwelkomd door de Inwoners van Banda (Gelders Archief, collectie Ver Huell, 0490-60, f. 112). Uitgewerkte schetstekening. De prauw van het plaatsje Lontor is prominent afgebeeld: ze voert midscheeps een rode vlag met de Nederlandse leeuw die ooit door J.P. Coen aan de Lontorezen zou zijn geschonken.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||
Liefhebber, meer dan kenner der Natuurlijke Historie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||
Ver Huell is van de auteurs in deze bundel artistiek de meest begaafde. Hij was voor alles de gedreven verslaggever van alles wat hij aan bijzonders in Indië waarnam. Zijn Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indiën is het ideale voorbeeld van het reisverhaal zoals dat op het eind van de achttiende eeuw tot ontwikkeling kwam.Ga naar eind5 In 2008 deed de Linschoten Vereeniging een nieuwe editie verschijnen, onder de titel Herinnering aan een reis naar Oost-Indië - Reisverslag en aquarellen van Maurits Ver Huell, 1815-1819. De uitgave bevat tevens een cd-rom met een monografie van Van Fraassen over Ver Huells loopbaan, getiteld Een romanticus bij de marine. Deze editie vormt een gerede aanleiding om ons beeld van de kwaliteiten van Ver Huells reisverhaal aan te scherpen. Daarbij richten we de aandacht in het bijzonder op de episodes over zijn verblijf op Banda. | ||||||||||||||||||||
Schilderachtige ophelderingenOp 24 maart 1817 ging de Admiraal Evertsen op de rede van Ambon onder zeil om koers te zetten naar de Banda-eilanden en daar het bestuur over te nemen van de Britten. Bij het verlaten van de baai kwam de commandant D.H. Dietz na een toeval te overlijden, maar de eerste officier, Maurits Ver Huell, besloot om diens verantwoordelijkheden als commandant en eerste commissaris ter overneming van Banda op zich te nemen en de reis zonder verdere vertraging voor te zetten. Hoewel hij in zijn varende loopbaan nog niet al te veel ervaring had opgedaan, zag Ver Huell onverwachte kansen om zich als tijdelijk commandant van een linieschip te bewijzen: ‘Nu was ik Bevelhebber van een groot schip, en belast met eene belangrijke zending. [...] Eene geheele nieuwe loopbaan werd voor mij geopend.’Ga naar eind6 Hij arriveerde op 27 maart op Banda en verbleef er vijf weken, tot 30 april 1817. De episoden over Banda beginnen met een beschrijving van de aankomst op de rede van het plaatsje Neira. De Admiraal Evertsen werd hier welkom geheten door enkele feestelijk opgetuigde staatsieprauwen. Ver Huell herinnert zich deze ontvangst als ‘eene schilderachtige vertooning’: Het gezang der Indianen, het vreemde geluid hunner speeltuigen, de vliegende vaart der opgesierde vaartuigen, de trotsche met sulferdampen bedekte volkaan [...], de kust van Groot Banda, met wouden overdekt, de huizen van het dorp | ||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||
Lonthoir, de grijze muren van het fort Hollandia, maakten een allerbelangrijkst geheel uit.Ga naar eind7 Hij maakte een schets van het tafereel die hij later, na zijn terugkomst in Nederland, uitwerkte in een aquarel.Ga naar eind8 In totaal vervaardigde Ver Huell op basis van zijn schets-tekeningen en herinneringen een honderdtal aquarellen die hij los bijeenbracht in een album met de titel Schilderachtige Ophelderingen der Herinneringen van eene Reis naar de Oost-Indiën. Bij het samenstellen van dit album werd hij geïnspireerd door de opbrengsten van een wetenschappelijke ontdekkingsreis in de Stille Oceaan die admiraal J. Dumont d'Urville in de jaren 1826 tot 1829 maakte met het korvet Astrolabe. Via zijn in Parijs woonachtige oom C.H. Ver Huell had hij de beschikking gekregen over de dertien delen met een reisverslag, verslagen van wetenschappelijk onderzoek en vier begeleidende platenatlassen met lithografische afbeeldingen van de bezochte eilanden, de fauna, de insectenwereld en de flora.Ga naar eind9 Ver Huell was diep onder de indruk van wat de Fransen hadden gepresteerd. Omdat de Astrolabe tussenstops op Ambon, Ceram en andere Molukse eilanden had gemaakt, herkende hij in de platenatlas bij het reisverslag een aantal lokaties waar hij zelf was geweest. Op 26 juli 1834 schreef hij in een brief aan zijn oom: Ik heb met een onbegrijpelijk genoegen plaatsen nagetekend gevonden waar ik ook geweest ben, en mij mijn reizen met een vernieuwd vermaak voor den geest gebracht. Ik zal nu mijn O.I. [Oost-Indische] Teekeningen ook rangschikken als een Atlas bij mijn herinneringen [...]. Waarom heeft men niet iets van dien aard gemaakt toen onze schepen de aard rondgezeild zijn?Ga naar eind10 De expeditieverslagen van Dumont d'Urville confronteerden Ver Huell met de hem opgelegde beperkingen. De Admiraal Evertsen was niet uitgezonden op een wetenschappelijke expeditie. Zijn reisherinneringen en de bijbehorende reeks aquarellen van tropische landschappen en taferelen waren niet het werk van een professionele onderzoeker of tekenaar, maar van een amateur die op bezigheden buiten de diensturen was aangewezen. Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indiën werd weliswaar geïllustreerd met een bescheiden aantal lithografieën, maar de uitgave van een bij het reisverhaal behorende platenatlas was voor hem niet realiseerbaar.Ga naar eind11 | ||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||
Ongelijktijdige ontwikkelingenVer Huells machteloze verzuchting tekende de internationale verhoudingen. De Britten en de Fransen waren reeds in de achttiende eeuw begonnen met het financieren en organiseren van wetenschappelijke ontdekkingsreizen die tot doel hadden om de bodem, de flora en de fauna van nog nauwelijks onderzochte continenten in kaart te brengen en om systematische collecties van naturalia en etnografica aan te leggen. Deze collecties waren niet bestemd voor particuliere rariteitenkabinetten, maar voor prestigieuze wetenschappelijke genootschappen en instellingen, zoals het Muséum national d'Histoire naturelle in Parijs en het Londense British Museum, de bakermat van het huidige Natural History Museum. De ontdekkingsreizen leverden volumineuze boekwerken op met reisverslagen, wetenschappelijke rapporten, kaarten en, omdat de onderzoekers veelal professionele preparateurs en tekenaars in hun gevolg hadden, platenatlassen vol wonderschone lithografieën. Ze wekten bovendien brede publieke belangstelling voor reisverhalen, geïnspireerd door de Verlichting.Ga naar eind12 De systematische natuurhistorische beschrijving van exotische streken door wetenschappelijk onderlegde, verlichte reizigers wordt tegenwoordig veelal beschouwd als een vorm van toe-eigening: hun geschriften legden de mentale en ideologische basis voor de koloniale rijken die in de negentiende eeuw een politieke realiteit zouden worden. Historici wijzen in dit verband op het in aanleg imperialistisch karakter van de beeldvorming in reisverhalen: de beschrijving van landen en landschappen legitimeerde, verhuld dan wel in alle openheid, de exploitatie van natuurlijke rijkdommen onder Europese regie, terwijl onderschikking van de inlandse bevolking aan Europese leiding, expliciet of impliciet, als onvermijdelijk en noodzakelijk werd voorgesteld. Deze reisverhalen spiegelden, dan wel voedden, een verhouding van politieke, sociale en culturele ongelijkheid tussen Europeanen en niet- Europeanen, die na verloop van tijd zou resulteren in etnocentrisme en racisme.Ga naar eind13 De stormachtige ontwikkeling van dit natuurhistorisch onderzoek was ten tijde van Ver Huells varende loopbaan grotendeels aan Nederland voorbijgegaan. Anders dan bij de Britten en Fransen stond de stichting en opbouw van een koloniaal rijk in Nederland niet op de agenda. Het handelsimperium van de Verenigde Oostindische Compagnie was ingestort. Het koninkrijk mocht blij zijn dat het na Ceylon en de Kaapkolonie niet nog meer koloniën aan de Engelsen moest afstaan en het kreeg na 1816 de handen vol aan de vestiging van een doeltreffend bestuur over Java en de buitengewesten. Aspiraties om in onontdekte exotische streken een koloniaal rijk op | ||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||
te bouwen ontbraken, evenals een brede en levendige publieke belangstelling voor natuurhistorisch onderzoek. Bovendien ontbrak het nog aan instellingen waar verlicht wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de natuurlijke historie tot bloei kon komen.Ga naar eind14 Het genre reisverhalen dat in het kader van de Europese Verlichting in de achttiende eeuw tot bloei was gekomen, vond in Nederland en Nederlands-Indië geen voedingsbodem. Koning Willem I nam maatregelen om de achterstanden in te lopen. In 1815 benoemde hij de hoogleraar natuurlijke historie C.G.C. Reinwardt in de koninklijke commissie voor de koloniën en gaf hem als ‘directeur over de Zaken van de Landbouw, Kunsten en Wetenschappen op het eiland Java en onderhorigheden’ opdracht om vooral onderzoek te doen naar landbouwgewassen die van Indië een rendabele kolonie zouden kunnen maken. Het natuurhistorisch onderzoek werd in de Nederlandse academische wereld verankerd door de oprichting in 1820 van een Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden en door de installering in datzelfde jaar van een Natuurkundige Commissie voor Nederlandsch-Indië, met een monopolie op wetenschappelijke reizen in de Indische archipel. Daarmee werd de basis gelegd voor wat de historicus Goss in een studie van het natuurhistorisch onderzoek in Indonesië een langdurige traditie van ‘floracraten’ noemt: natuuronderzoekers uit de academische wereld die ten dienste van de koning ofde overheid werkzaam waren.Ga naar eind15 Op zichzelf wekten deze maatregelen in Indië en Nederland slechts een bescheiden publieke belangstelling voor onderzoek van de natuurlijke historie of daardoor geïnspireerde reisverhalen.Ga naar eind16 Als liefhebber van de natuurlijke historie verwelkomde Ver Huell ze niettemin als een stimulans voor het onderzoek in de tropen. Toen de hoogleraren F.A.W. Miquel en W.J. de Vriese in de jaren veertig een beroep op hem deden om hun publicaties over de flora van Suriname en Nederlands-Indië van tekeningen te voorzien, greep hij de gelegenheid om als botanisch tekenaar in hun onderzoek te participeren dan ook met beide handen aan.Ga naar eind17 Zo lanceerde hij in 1844, met steun van Miquel, in de economische tak van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen zelf een voorstel tot onderzoek naar houtsoorten in Suriname.Ga naar eind18 In 1816, toen Ver Huell met de Admiraal Evertsen naar Banda voer, was er in Nederland evenwel nog geen sprake van deze wetenschappelijke ambities en voorzieningen op het gebied van natuurhistorisch onderzoek. Hij nam dan ook de vrijheid om aan zijn Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indiën een hoogst persoonlijke invulling te geven. | ||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||
Vervuld van heiligen eerbiedOp 2 april 1817 was het ceremoniële gedeelte van de bestuursovername achter de rug en Ver Huell liet de verdere werkzaamheden over aan W. Berkhoff, die hij had beëdigd als de nieuwe Resident van Banda en Onderhoorigheden. Zelf besloot hij om direct de volgende dag met enkele jongere officieren de vulkaan Goenoeng Api te beklimmen. Hoewel de samenstellers van het eerder genoemde schrijversprentenboek Ver Huell als een gedreven natuuronderzoeker karakteriseren, presenteert hij zichzelf in het Voorberigt van zijn reisverhaal nadrukkelijk als een ‘liefhebber, meer dan kenner der Natuurlijke Historie’.Ga naar eind19 Hij beschrijft zijn bestijging van de Goenoeng Api dan ook niet als een vorm van natuuronderzoek, maar als een excursie die achteraf gezien eigenlijk levensgevaarlijk was geweest. Om de hitte te ontlopen, ging het gezelschap om twee uur 's nachts op weg. Zijn herinnering aan het vulkaanlandschap gafhem een levendige natuurbeschrijving in de pen: Het was vijf ure, toen wij uit het struikgewas geraakten, en thans opende zich aan ons oog een vreemd en ontzagverwekkend gezigt. De geheele kegel, welke van beneden gezien, glad en effen scheen, bestond uit eene massa van los opééngestapelde lavaklippen, woest en naakt uitkomende tegen den donkerblaauwen, door het zilveren licht der maan beschenen, hemel. De kruin des bergs was omhuld van zwaveldampen, zacht door den nachtwind door elkander werkende, en door de maan als verzilverd.Ga naar eind20 Kort daarna brak de dageraad aan. Ver Huell kwam woorden tekort om het uitzicht te beschrijven. Het was zoo verheven en ontzagwekkend, dat geen sterveling het beschrijven kan, en waarbij zelfs de gloeijende bewoordingen van een’ Oostersch dichter krachteloos zijn. Vervuld van heiligen eerbied voor de grootheid Gods, zaten wij in stille bewondering op de lavaklompen neder.Ga naar eind21 Deze passage typeert Ver Huell als liefhebber van de natuurlijke historie. Hij ontwikkelde zijn liefhebberij als kind, tijdens uitjes aan de hand van zijn moeder. Zij was als jongedame in de leer geweest bij de Zutphense predikant Johannes Martinet, een pleitbezorger van de fysico-theologie.Ga naar eind22 Aanhangers hiervan benadrukten dat God niet alleen kenbaar is uit de Bijbel, maar ook uit het ‘boek der natuur’. Zij beriepen | ||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||
zich op artikel 2 van de Nederlandse geloofsbelijdenis, waarin de natuur wordt omschreven als ‘een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, grote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, namelijk, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid.’ Het bewonderen en beschouwen van Gods natuur beschouwden zij bijgevolg als een deugdzaam genot dat de geest veredelt.
Q.M.R. Ver Huell, De kruin van de vulkaan Goenoeng Api (Maritiem Museum Rotterdam, P2161-28). Aquarel.
Ver Huell was geen geestverwant van de Europese voorgangers, die op hun wetenschappelijke ontdekkingsreizen werden gedreven door de idealen van de Verlichting en door de wens om met de staatsbelangen ook de menselijke vooruitgang te dienen. Hij bleef de lessen van zijn moeder trouw door als liefhebber van de natuurlijke historie eerst en vooral te getuigen van een godsdienstig gefundeerde verheffing van geest en gemoed. Omdat hij zijn waarnemingen van de tropische natuur en samenleving liet bepalen door persoonlijke maatstaven van gevoel en beleving, constateert Van Fraassen dat hij, ondanks zijn belangstelling voor de natuurlijke historie, niet als een man van de Verlichting kan worden gekarakteriseerd.Ga naar eind23 | ||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||
Teekengereedschap en kapellennetjeNa de excursie op Goenoeng Api zette Ver Huell zijn natuurhistorische verkenningen voort op Groot-Banda, het eiland tegenover Neira waar de meeste nootmuskaat-perken (plantages) lagen. Hij was in zijn nopjes met de perkenierswoning van het perk Bojauw waarover hij de beschikking kreeg: Het huis lag alleraangenaamst aan het zeestrand, belommerd door hooge kanariboomen. [...] Ik had mij van alles voorzien, om de weinige dagen van mijn verblijf aldaar, zoo aangenaam mogelijk, door te brengen. Mijn teekengereedschap en kapellennetje [vlindernet] had ik niet vergeten.Ga naar eind24 Vanuit Bojauw maakte Ver Huell dagtochtjes over het eiland, te voet en, waar het terrein enige inspanning vroeg, te paard ofper draagstoel. Op zo'n tochtje vervaardigde hij schetsen voor een aquarel, die in latere uitgaven over Banda of Nederlands-Indië vaak is afgebeeld omdat het geen panoramisch landschap, maar een unieke afbeelding van een bedrijvige nootmuskaatplantage is.Ga naar eind25 Hij tekende ze evenwel niet om de nootmuskaatcultuur te documenteren, maar vanwege het ‘romantisch’ karakter: Hier tusschen de hooge schilderachtig begroeide rotsen stonden schoone notenmuskaatboomen, hooge kanaries [kenaribomen] en jamboes met karmezijnroode bloemen. Een klein helder beekje vloeide bij dit romantisch plekje over de rotsen heen. Het was hier aangenaam koel, en wij vertoefden daar eenige oogenblikken.Ga naar eind26 Ver Huell verpoosde zich op Groot-Banda in nootmuskaatperken die het aanzien hadden van parkachtig onderhouden bostuinen. Hoewel hij enkele ontzagwekkende vulkaanlandschappen en stormzeeën aquarelleerde,Ga naar eind27 was hij voor het overige niet gefascineerd door de woeste, onontgonnen natuur in de Indische archipel, maar door gecultiveerde landschappen die hij als een eeuwig bloeiende arcadische omgeving, een bewijs van Gods liefdevolle goedheid, kon beschrijven en afbeelden. Ver Huell gebruikte zijn logeerpartij niet alleen om te tekenen, maar ook om als vanouds met zijn vlindernet op jacht te gaan en zijn natuurhistorische collectie te verrijken.Ga naar eind28 ‘Terwijl ik hier rondwandelde, en de perkslaven overal bezig zag met den notenmuskaatpluk,’ vertelt hij, ‘kwam ik onverhoeds bij eene jonge perkslavin.’Ga naar eind29 Zij voelde zich betrapt omdat ze de dag tevoren een onrijpe noot had ingegraven en nu aan het kijken was of hij intussen genoeg was gerijpt. | ||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||
Q.M.R. Ver Huell, Roosje (Museum Moderne Kunst Arnhem, GM 01329). Ver Huell maakte op de schetstekening twee notities: ‘Roosje: perkslavin van Bojauw van de Notenpluk terug kerende’, en ‘Deze jonge slavin is op dit zelfd papier nagetekend op de plaats zelven op Banda’. Hij werkte de potloodschets in Nederland uit in een geaquarelleerde kostuumtekening (Museum Moderne Kunst Arnhem, GM 01330).
Ver Huell kon natuurlijk niet boos worden op het meisje, dat Roosje bleek te heten en naar zijn zeggen met van angst ‘hijgende boezem’ voor hem stond. Hij deed zijn best haar gerust te stellen, drukte haar een Indische gulden in de hand en werd voor zijn edelmoedigheid rijkelijk beloond: Zij zag mij met starende oogen aan, waarin verwondering en dankbaarheid tevens uitblonken. Alles overtuigde mij, alhoewel zij geen woord sprak, hoe gevoelig zij over mijne handelwijze was. Ja! die ongekunstelde blik trof mij. Het- gene ik deed, moest des te meer waarde in hare oogen hebben, daar zij zeer wel wist, dat ik, op dat oogenblik, de eerste persoon op het eiland was. | ||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||
Ik had de perkslaven last gegeven, om alle de zeldzaamheden, die zij vonden, bij mij te brengen, en Roosje bragt mij in verrukking van vreugde, terwijl ik in de warande van het huis des perkeniers van mijne wandeling uitrustte, eene fraaije rups op den tak van een’ heester.Ga naar eind30 Blijkbaar had Roosje begrepen wat Ver Huell bedoelde met zijn ongespecificeerde opdracht om ‘alle de zeldzaamheden’ voor hem te verzamelen. In het Voorberigt van zijn reisverhaal verklaarde hij dat zijn belangstelling, juist omdat hij geen kenner, maar slechts liefhebber was, uitging naar alles wat maar enigszins betrekking had op de natuurlijke historie. Aan het begin van de terugreis naar Nederland beschikte hij dan ook over een bonte verzameling: wapentuigen en kleederdragten der verschillende volksstammen, die ik bezocht, belangrijke oudheden, vele soorten van dieren op liquor [sterkwater, alcohol], insecten, waaronder een groot aantal uitmuntende vlinders, waarvan velen niet bekend, noch beschreven, en waarvan ik sommigen door alle gedaantewisselingen heen beschreven en afgebeeld had. Verder visschen, conchilien [schelpen], zeegewassen, fraaije lavasoorten, mineraliën, de zeldzaamste vruchten met bloem en blad op liquor, enz. enz.Ga naar eind31 Zijn collectie was meer geëigend voor een achttiende-eeuws rariteitenkabinet dan voor een negentiende-eeuws wetenschappelijk instituut. | ||||||||||||||||||||
Kinderen der natuurNa zijn terugkeer op Banda Neira maakte Ver Huell op dit eiland nog wat dagtochtjes.Ga naar eind32 Hij diende zijn tijd echter ook te besteden aan een verslag van de bestuursovername van Banda. Volgens Van Fraassen maakt dit stuk van slechts vier foliovellen in vergelijking met andere verslagen van overnames een ‘bijzonder slordige en flodderige indruk’ en draagt het nauwelijks bij aan de kennis van Banda ten tijde van de overname.Ga naar eind33 Het stond er op Banda slecht voor. Aardbevingen in 1811 en 1816 hadden aanzienlijke schade aangericht die nog niet was hersteld. Nog veel zorgwekkender was het feit dat de Britten hun botanische knowhow in de voorgaande jaren hadden benut om de nootmuskaatboom aan te planten in hun eigen koloniën op Sumatra en in het Caribisch gebied.Ga naar eind34 Daarmee was de bodem onder het monopoliestelsel weggeslagen.Ga naar eind35 | ||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||
Q.M.R. Ver Huell, Bandaneesche Blekkang (Gelders Archief, collectie Ver Huell, 0490-60, f. 134). Schetstekening. Ver Huell wordt als commissaris ter overname van Banda in zijn blekkang of draagstoel vergezeld door een slaaf die hem als teken van zijn waardigheid een parasol boven het hoofd houdt.
Ver Huell schreef in zijn reisverhaal en in zijn rapport van de overname met geen woord over de heersende malaise en het sombere toekomstperspectief. Evenmin verdiepte hij zich in de omstandigheden en het regiem waaronder de plantagehouders, opzichters en slaven leefden. Wel wijdde hij enkele pagina's aan botanische informatie over de nootmuskaatboom, aan de nootmuskaatcultuur en aan de bewerking van foelie en muskaatnoten tot verhandelbare producten. Deze informatie had hij evenwel voor een belangrijk deel niet aan eigen onderzoek te danken, maar aan gesprekken met de eigenaresse van een nootmuskaatperk die hij in zijn op oudere leeftijd geschreven memoires omschrijft als een ‘jonge knappe weduwe’.Ga naar eind36 Ver Huell zwijgt discreet over haar in zijn reisverhaal, maar in zijn memoires wijdt hij tot in detail uit over de wijze waarop hij toenadering tot haar zocht en waarop zij een verhouding begonnen. Dat zijn minnares hem over de nootmuskaatcultuur kon informeren, verschafte hem een welkome dekmantel voor hun heimelijke liaison. ‘Mevrouw heeft mij zoo het een en ander van Lonthoir verteld, toen wij hier alleen zaten,’ verklaarde hij aan wie zich bij hun gezelschap voegde: ‘Het komt mij te pas in mijn betrekking van Eerste Commissaris.’Ga naar eind37 Omgekeerd had de perkenierster ook een manier gevonden om de buitenwereld zand in de ogen te strooien. Volgens Ver Huells memoires wierp zij zich op als zijn zaakwaarneemster: | ||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||
Ook zij bezorgde mij een aantal zeer schone schulpen, die zij overal voor mij op de eilanden wist op te koopen, en die men haar afstond, of uit mijn naam door de perkeniers liet op zoeken, onder voorwendsel dat zij mij bij Van Aart had leeren kennen als een liefhebber van zulke zaken. Voorzeker, kon ik ijveriger zaakgelastigde bedenken als die vrouw?Ga naar eind38 Ver Huell noteerde dat zijn minnares bij zijn vertrek naar Ambon opzien baarde omdat zij ‘zoo bitter aangedaan was toen ik afscheid van haar nam’. Hij voelde zich door haar toewijding wel gestreeld, maar behield zelfde nodige emotionele afstand: ‘Zij verheugde zich als een kind als zij mij iets kon aan bieden. Inderdaad was zij een kind, en wel een kind der natuur, vreemd van alles wat er in de wereld om gaat.’ Het beoefenen van zijn liefhebberij had voor Ver Huell juist in de tropen een bijzondere bekoring. In de flora en fauna van streken die nog niet door de beschaving waren aangetast, leek de tuin van het paradijs dichterbij dan in Europa. Het deugdzaam genieten van Gods natuur kreeg er als vanzelf een onschuldige erotische component in de ontmoetingen met jonge vrouwen die in zijn beleving beschouwd konden worden als onbedorven ‘kinderen der natuur’. Ver Huell vond het raadzaam om in het reisverhaal over zijn amoureuze escapades te zwijgen, maar in zijn memoires weidde hij er, verwijzend naar de postuum gepubliceerde bekentenissen van Jean-Jacques Rousseau, met een koket soort openhartigheid over uit.Ga naar eind39 Hij voelde zich geenszins bezwaard door het onbekommerde hedonisme waarmee hij tijdens zijn reizen gevolg had gegeven aan de stem der natuur. | ||||||||||||||||||||
De rijke stofvan onze koloniënVer Huells Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indiën was geen wetenschappelijk onderlegd, vanuit Verlichtingsidealen geschreven reisverhaal. Het boek en de aquarellen die hij geruime tijd later vervaardigde, dienden vooral om van zijn deugdzame liefde voor de natuurlijke historie te getuigen en de herinnering aan zijn aangename uren in de tropen vast te houden. Zoals de episodes over Banda laten zien, verschaften zij de lezer echter weinig inzicht in de natuur en nog veel minder in de samenleving van Nederlands-Indië. Boeken en tijdschriften waarin reizigers en onderzoekers van de Indische archipel in de voetsporen van hun verlichte Europese voorgangers traden, verschenen pas na de publicatie van Ver Huells reisherinneringen. Goss signaleert dat de belangstel- | ||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||
ling voor de natuurlijke historie van de Indische archipel in bredere kring een nieuw elan kreeg door de oprichting van het Tijdschrift voor Neêrland's Indië in 1838. Het tijdschrift bood aan ontwikkelde en ambitieuze burgers van Nederlands-Indië een open podium voor bijdragen over taal- en letterkunde, geschiedenis, land- en volkenkunde, natuurkunde, landbouw en nijverheid. Goss karakteriseert hen als ‘apostelen van de Verlichting’: zij streefden naar verspreiding en uitwisseling van kennis inzake land en volk, naar een verbreding en intensivering van het publieke debat over de toekomst van Nederlands-Indië waarbij uiteindelijk alle bevolkingsgroepen in de archipel dienden te worden betrokken. Daarbij ging het niet om de vestiging van een koloniaal rijk, zoals eerder bij de Britten of de Fransen, maar om de ontwikkeling van een zelfbewuste koloniale samenleving die tegenover het in Den Haag en Batavia gevoerde beleid een eigen stem zou kunnen laten horen.Ga naar eind40 Franz Wilhelm Junghuhn, een liefhebber en kenner van de natuurlijke historie die tussen 1836 en 1848 met bewonderenswaardige volharding de bergketens en vulkanen van Java bereisde, was een van de meest uitgesproken vertegenwoordigers van deze apostelen. Hij spiegelde zich met zijn werk aan de geschriften van Alexander von Humboldt, die reeds tijdens zijn leven een icoon van de Europese Verlichting was geweest. In navolging van Humboldts streven naar ‘esthetische behandeling van natuurhistorische onderwerpen’Ga naar eind41 schreef hij reisverhalen waarin wetenschap-pelijke natuurbeschrijving, verlichte geloofsovertuigingen en persoonlijke beleving hand in hand gingen.Ga naar eind42 Junghuhn slaagde er evenwel niet in om zijn idealisme om te zetten in een duurzame en krachtige maatschappelijke beweging.Ga naar eind43 Het is goed dat Ver Huells Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indiën nu in een fraaie nieuwe editie beschikbaar is. Niet om wat het reisverhaal ons leert over land en volk in de Indische archipel, maar om wat het ons leert over Ver Huell en zijn tijd. In 1838 verscheen een welwillende recensie in De Gids. De recensent merkte op dat het grotendeels over ‘Nederlandse Koloniën’ handelt, en vatte zijn oordeel puntig samen: ‘De Heer V.H. [Ver Huell] heeft ze bezocht met gevoel voor de schoone natuur en zijne opgetogenheid drukt hij in den stijl zijner beschrijvingen uit.’ Hoewel hij aanmerkingen had op de stijl en compositie van het boek, school naar zijn oordeel een belangrijke verdienste in de levendigheid van de natuurbeschrijvingen. In het buitenland, betoogde hij, waren schrijvers van naam zoals Humboldt en anderen erin geslaagd om natuurtafereelen door woorden volkomen aanschouwelijk te schilderen, en dit behoort eenigzins tot de uitstekendheid van de nieuwere literatuur. Doch, zoo | ||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||
ver ons bekend is, hebben onze landgenooten nog weinig voortgebragt, dat met die beschrijvingen kan vergeleken worden; evenwel leveren onze Koloniën daarvoor rijke stof.Ga naar eind44 Gegeven het achterblijven van het Nederlandse reisverhaal bij de Europese voorbeelden was de recensent eigenlijk al blij met het bestaan van dit relaas van een reis naar Oost-Indië. | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||
Hans Straver studeerde Algemene Literatuurwetenschap en was van 1986 tot 2011 verbonden aan het Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers. Hij publiceerde De zee van verhalen (1993) over de Molukse orale literatuur, stelde de bloemlezing Wonder en Geweld - de Molukken in de verbeelding van vertellers en schrijvers (2007) samen en schreef een reeks historische verhalen in Vensters op Molukse geschiedenis (2011). In 2013 verscheen zijn leeseditie van Q.M.R. Ver Huell, Christina Martha. Oosters romantisch historisch tafereel. |
|