De tienjarige Anna Abrahamsz, een nicht van Multatuli, reisde in 1847 met haar ouders en twee zussen naar Batavia, en hield een dagboek bij. Anna's Journaal eener Oostindiesche Reis is een bijzonder egodocument, niet alleen als bron van informatie over reizen in het midden van de negentiende eeuw, maar ook vanwege haar beeld van Indië dat wellicht meer zegt over het westerse denken dan over het oosten zelf, aldus Rick Honings.
Eind negentiende eeuw keerde Augusta de Wit terug naar haar geboorteland Nederlands-Indië. Haar indrukken beschreef ze in Java, feiten en fantasiën, uit 1905. Arnoud Arps betoogt dat de esthetische natuur- en landschapsbeschrijvingen van De Wit een bepaalde visie creëren. Dat het gebruik van adjectieven en verwijzingen naar Holland bijdragen aan de esthetisering van het land terwijl ze voor de lezer tegelijkertijd van het vreemde Indië iets vertrouwds maken. En dat er sprake is van een ‘autoritaire relatie’ tussen degene die beschrijft en het beschrevene.
De Indische Beb Vuyk groeide in Nederland op voordat zij op haar vijfentwintigste terugkeerde naar ‘het land van haar dromen’. Na de onafhankelijkheid van Indonesië koos zij aanvankelijk voor het Indonesische staatsburgerschap en zette zij zich af tegen andere Indische auteurs die in haar ogen besmet waren door het koloniale verleden. Toch was zij niet minder koloniaal, stelt Olf Praamstra in zijn afsluitende bijdrage aan dit nummer.
De theorieën van Edward Said en Mary Louise Pratt lopen als een rode draad door de laatste drie artikelen. Wij schrijven allemaal vanuit onze eigen beperkte visie, daar kunnen we weinig aan doen, en ook Anna Abrahamsz, Augusta de Wit en Beb Vuyk schreven onvermijdelijk vanuit een ‘koloniaal discours’: een westerse visie in dit geval op de koloniale werkelijkheid. De benaderingen van Said en Pratt zijn natuurlijk niet nieuw, hebben aanzet gegeven tot een bloeiende praktijk van postkoloniale studies en zijn meer dan eens aan de orde geweest in Indische Letteren. Toch vormden ze na afloop van het symposium zowel binnen als buiten de redactie onderwerp van discussie. In hoeverre zijn ze toepasbaar of zelfs gewenst binnen de bestudering van de Indisch-Nederlandse letterkunde? Als u zelfwilt reageren, kunt u dat wellicht doen via onze snelgroeiende Facebookpagina, maar ook schriftelijk zien wij reacties graag tegemoet.
Ten slotte wijzen we u graag op drie mededelingen aan het eind van dit nummer. Ten eerste de Indische Letteren Scriptieprijs, die bedoeld is om het onderzoek naar de Indische literatuur te stimuleren, die eens in de drie jaar wordt uitgereikt en waaraan een bedrag van 500 euro verbonden is. In aanmerking komen alle masterscrip-