Indische Letteren. Jaargang 29
(2014)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| ||||||
Een curieuze ontdekking
| ||||||
Préludes javanaisHet verhaal waar de vier liedjes deel van uitmaken introduceert een beroemde Javaanse trommelspeler, Sastro Prawiro: | ||||||
[pagina 196]
| ||||||
Otto Knaap. Collectie Ketting.
| ||||||
[pagina 197]
| ||||||
Ik ben een Javaan. Mijn naam is Sastro Prawiro. Ik speel de kendang (trommel), het belangrijkste slaginstrument zonder hamers in het Javaanse orkest, dat men de gamelan noemt. Ik speel de kendang met de toppen van mijn vingers en mijn palmen. Ik speel de kendang, op huid van geit of schaap, met verschillende ritmen. Het gemurmer van de bladeren van de lange kronen van palmbomen, het zachte geritsel van rijstplantjes, het onstuimige lawaai van woeste bergstromen, het hoefgetrappel van dartele paarden, dat alles en nog veel meer dirigeert mijn armen en handen in de uitvoering van talloze, gevarieerde ritmische bewegingen. Ik ben een minstreel. In mijn land een heel bekende minstreel. Prawiro heeft een intense, hartstochtelijke en zuivere verhouding met de Javaanse ronggeng (danseres) Sarinten. Zij is diegene voor wie hij zijn vier pantoens zingt: het tedere liefdeslied Banjak bintang di langit (Er zijn veel ogen op deze aarde, maar ik verlang maar naar twee), dan een liedje van plezier over de eerste ontmoeting Ajo, naikpedati (Kom, klim op mijn kar, want ik ben bang dat je kleding nat wordt door de dauw), voorts een afscheidsliedje Tabé, nonna, tabé (Vaarwel, mijn meisje, vaarwel, ik moet gaan) en tot slot een lied vol zoete dromen Dari mana ja datang lintah? (Waarom ben ik zo gelukkig? Omdat mijn liefje met me mee op reis wil). Sarinten is bruin gebronsd, haar haren zijn als de nacht zo mooi en zij danst met haar soepele lichaam gracieus op de trommelslagen van Sastro's kendang. De trommelspeler die gek van liefde is zingt vaak het tedere liefdeslied Banjak bintang di langit voor haar: Er zijn veel sterren aan het firmament
maar er is maar één waringin (in de tuin).
Er zijn veel schepselen op de aarde,
maar ik verlang slechts naar één.
Er zijn veel druppels in de oceaan,
maar er is slechts één waringin.
Er zijn veel ogen op deze aarde,
maar ik verlang maar naar twee.
Hij herinnert zich goed hoe hij een keer vóór het ochtendgloren met zijn kar (pedati) naar de verre rijstvelden van zijn broer was gegaan en onderweg Sarinten voor het eerst van zijn leven zag. Hij zong toen voor haar het vrolijke Ajo, naik pedati: | ||||||
[pagina 198]
| ||||||
Kom, klim op mijn kar
want ik ben bang dat je kleding nat wordt door de dauw.
Kom, jong meisje, laten we samen zijn en vrolijk.
Kom, want je houdt van spotten en flirten,
Maar laat je ogen niet nat worden.
Want dan zal ik de weg kwijt raken.
En benadeel me niet,
als ik je hand niet teder kan vasthouden.
Blijkbaar maakte Sastro vele vijanden, zijn huis werd door steeds meer vrienden en kennissen gemeden en ondanks de steun die hij van Sarinten krijgt, besluit hij Java, het land van de magisch mooie bergen te verlaten en naar Holland, het land van de overheersers te vertrekken. Het afscheid wordt poëtisch beschreven, waarbij de gamelan een grote rol speelt: Plotseling ... geluiden, van tamelijk ver, doorbreken de stilte van de zich teruggetrokken natuur. Luister ... luister aandachtig. Het is de gamelan die onze ontmoeting harmonisch begeleidt. Die prachtige, eenzame en schitterende nacht, ons triest geluk en de gamelan [...] Klink, o klink, gamelan! Sarinten en ik, we luisteren vredig [...] Dan breekt de gamelan los, tempo en ritme versnellen tot een geweldige climax. Daarna nemen de zachte geluiden weer de overhand. Een vredige stemming ontstaat: ‘De stemming van de gelatenheid van een moegestreden ziel.’ Sastro zingt dan in een ‘mengeling van zoet verdriet en zoete hoop’ een afscheidslied: Tabé, nonna, tabé.
Ik moet gaan.
Mijn hart is moe gestreden,
ik voel me alleen.
Als ik dood ben
en als ik in mijn graf lig,
Herinner me dan, mijn hart, mijn liefde,
zo lang als je leeft.
Leef nog lange tijd
gezond en wel.
| ||||||
[pagina 199]
| ||||||
's Middags, 's avonds, 's ochtends,
licht van ademhaling
De nacht voor zijn vertrek droomt Prawiro dat zijn lieveling Sarinten van plan is hem te vergezellen op zijn lange reis. Dromend hoort hij zichzelf de pantoen Dari mana ja datang lintah? zingen: Vanwaar komt de bloedzuiger?
Zij komt van de rijstvelden en stroomt in de rivier.
Vanwaar komt de liefde?
Zij komt van de ogen en daalt af naar het hart.
Vanwaar komt de steen?
Zij komt van de bergen en rolt naar benee.
Vanwaar komt de koningin?
Zij komt van de hemel en gaat naar de aarde.
Vanwaar komt de lach?
Zij komt van het hart en gaat naar de mond.
Waarom ben ik zo gelukkig?
Omdat mijn liefje met me mee wil op reis
Maar: ‘Helaas! De droom wordt geen werkelijkheid. Het grote stoomschip nam mij mee, alleen mij ...’
De Préludes javanais behelzen een Javaanse love story, gebed in de klanken van krontjong en gamelan. De krontjong komt met tekst en notatie natuurlijk het meest naar voren, maar de gamelan speelt in het verhaal ook een rol. Hoewel niet genoteerd, beschrijft Knaap het spannende verloop van de gamelan muziek zodanig dat de lezer onmiddellijk meevoelt met het scheidende liefdespaar. Er is hier geen sprake van ‘vervelende ketelmuziek’, integendeel, het gaat om adembenemend mooie klanken, met groot effect op de lezer.Ga naar eindnoot4 Het geheel betreft een vroeg voorbeeld van beschreven en genoteerde Indische muziek, waarschijnlijk een van de eerste notaties in Frankrijk van het Indische lied. Waar kwamen de liedjes vandaan en welk aandeel had Knaap hierin? Ik besloot verder onderzoek te verrichten. | ||||||
[pagina 200]
| ||||||
Otto Knaap in Batavia (Pasar Baroe). Collectie Ketting.
| ||||||
De herkomstVooralsnog ontbreekt een diepgaande studie van de transformaties die de vaak eeuwenoude melodieën ondergingen die vanuit Europa naar de Oost zijn komen overwaaien. Ik wist daarom weinig over de herkomst van de muziek. Meest in het oog lopend bij de preludes is de eenvoud van zowel melodie als harmonie en het gebruik van het westerse harmoniesysteem. Dat laatste is niet verwonderlijk: veel Europese volksmuziek, waaronder de Portugese, kwam in de loop der eeuwen in de Oost terecht. Van de vier liedjes klinkt ons Tabé nonna het meest bekend in de oren. Het lijkt op het kinderliedje Boeroeng kaka toea (letterlijk: vogel met scherpe snavel) dat in Indonesië nog steeds populair is en dat doorgaans vrolijk en vlot gezongen wordt. Sastro's aanwijzingen voor het zingen - zacht, ingehouden en langzaam - suggereert echter een totaal andere intentie. Bij navraag bleek dat er in Indonesië inderdaad twee liederen bestaan op dezelfde melodie. Merkwaardig is dat niet, in het Stamboel theater is het bijvoorbeeld usance dat diverse teksten dezelfde melodie hebben. | ||||||
[pagina 201]
| ||||||
In het lied Banjak bintang klinkt in de derde regel (g-g-e-c) het begin van het bekende krontjonglied Terang boelan (Maanlicht) door, en ook in Ajo, naik pedati treffen we dergelijke motieven aan. Evident is het gebruik van de pantoen. Deze Maleise vierregelige rijmpjes werden in Indië gezongen bij feesten, huwelijken en rituelen waarbij de toekang pantoen (letterlijk pantoenverkoper) gedichten reciteerde of zong. Maar de pantoen, ook wel aangeduid als minnezang, werd eveneens gebruikt door krontjongspelers die serenades brachten aan lieve meisjes in de kampong. De pantoens Banjak bintang di langit en Dari mana ja datang lintah die toen al golden als romantische klassiekers zijn tot op heden in Indonesië populair. Een artikel in de Sumatra-post van 3 mei 1912, getiteld ‘Seelig-avond’ verschafte mij meer informatie. Het doet verslag van door de Indische componist Paul Seelig verzamelde Maleise en Javaanse muziek, die toegelicht en uitgevoerd werden door de destijds bekende pianist Mario Paci. Paci speelde onder andere Tabé nonna en het ‘veel-gehoorde liedeken Dari mana datengnja linta’. Volgens Seelig dateerde dit laatste lied uit de zeventiende eeuw, was geschreven door de dichter-zanger Bochari van Djohore en had Multatuli het lied aangehaald bij de huldiging van het Maleis als ‘het Italiaans van het Oosten’. Dari mana blijkt een zeventiende eeuwse Maleise pantoen te zijn. Fascinerend om te lezen! Internet en de Indische pers leerden mij nog meer over Tabé nonna. De Locomotief van 31 januari 1872 vermeldt dat de wijs van Tabé nonna overgenomen is van de Prima Donna wals die in 1851 in London werd gecomponeerd en zeer bekend werd in Amerika. Via Nederland kwam de melodie Indië binnen rond 1866. Ik denk dat de melodie daarna voor de Komedie Stamboel is gebruikt en dat zo Burung kakatua is ontstaan. Het gebruik van eenvoudige melodieën in combinatie met vierregelige pantoens over de liefde was een belangrijk kenmerk van krontjongmuziek. Daarom veronderstel ik dat de Préludes javanais als krontjong bedoeld zijn, in ieder geval ‘krontjongend’ kunnen worden uitgevoerd. De Indo-Europese violist ‘Sinjo Otto’ zal ongetwijfeld een liefhebber van de krontjong stijl zijn geweest. En hij weet de krontjong perfect in te zetten als sensuele begeleider van de liefdesrelatie tussen Sarinten en Prawiro.Ga naar eindnoot5 Over de herkomst van de liedjes kan ik voorlopig zeggen dat het eerste lied losjes gebaseerd lijkt op Terang bulan, dat de herkomst van het tweede lied (nog) onbekend is, dat Tabé nonna hoogstwaarschijnlijk voortgekomen is uit een Engelse wals en Dari mana gevormd is naar een oude pantoen van Bochari uit Johore. Vergelijking met andere stamboel- en krontjongliedjes uit die tijd leveren wellicht meer inzichten op. Vooralsnog hou ik het erop dat Knaap zijn liedjes niet zelf heeft gecomponeerd, hooguit gearrangeerd. | ||||||
[pagina 202]
| ||||||
Otto Knaap en Koosje Martherus. Waarschijnlijk verlovingsfoto. Collectie Ketting.
| ||||||
Wie was Otto Knaap?Om de context van de Préludes javanais beter te begrijpen moeten we te rade gaan bij Knaaps biografie, evenals bij de contemporaine opvattingen over Indische muziek op Java en in Europa. Knaaps biografie strekt zich uit over Java, Nederland en Frankrijk.Ga naar eindnoot6 Studie dreef hem van Java naar Nederland, verliefdheid deed hem terugkeren. Vervolgens noopten de vijanden die hij met zijn scherpe pen had gemaakt hem weer te vertrekken en een arbeidsconflict deed hem uitwijken naar Parijs waarna de oorlog hem weer dwong naar Nederland terug te keren. Zowel inheemse als westerse muziek interesseerden de idealistische, erudiete muziekcriticus. Uit zijn levensloop spreekt een enorme kennis van ook andere, uiteenlopende zaken, of het nu ging om de situa- | ||||||
[pagina 203]
| ||||||
tie van Indo-Europeanen, die van de noodlijdende Javanen over wie hij schreef in zijn meer politiek getinte artikelen, de Europese elite in Indië, of de Nederlandse en Franse cultuur. De brede oriëntatie op zowel de Europese, Indo-Europese als de Javaanse cultuur behoedde hem voor de gebruikelijke vooroordelen die begin twintigste eeuw in de kolonie speelden ten aanzien van krontjong en gamelan. In zijn toenmalige woonplaats Parijs kreeg Knaap juist te maken met een verheerlijking van het verre, exotische Java. De lichtstad vormde daarom de volmaakte omgeving voor het schrijven van de Préludes javanais. Waren het ook niet de Franse componisten zoals Debussy, Saint-Saëns, Koechlin of Ravel die de Javaanse muziek en dans hadden leren kennen op de Wereldtentoonstellingen en hun waardering uitspraken? Knaap kon zich hier geheel in vinden. Verder zullen gevoelens van heimwee en verlangen naar Indië, het land van de ‘magisch mooie bergen’ dat hij zeven jaar daarvoor had moeten verlaten, ongetwijfeld mee hebben gespeeld bij zijn creatie van tekst, muziek en poëzie. | ||||||
KrontjongKrontjong vormde op Java amusementsmuziek, straatmuziek die werd gespeeld en gezongen door Indo-Europeanen. Het genre kent een lange geschiedenis die terugvoert tot de eerste zeereizen van Portugal naar Indië. Van achterbuurt muziek gespeeld door wat in de Indische pers genoemd werd ‘brutaal tuig’, ‘gespuis’, en ‘leeglopers’ heeft het genre zich ontwikkeld tot een zeer populaire en respectabele Indonesische muziekvorm, compleet met grote orkesten en krontjong concoursen. In Knaaps tijd manifesteerden zich echter kleine bendes van vaak licht criminele krontjongspelers die in Batavia boeaja krontjong genoemd werden, ‘krokodillen’. Deze boeaja krontjong bestonden voor een deel uit Indo-Europeanen en voor een ander deel uit andere oosterlingen zoals Indiërs, Chinezen of Maleiers. Hoewel krontjongnachten rustig konden verlopen, waren kleine diefstallen, intimidatie, grote slemppartijen en vechtpartijen om vrouwen gebruikelijk.Ga naar eindnoot7 In de pers verschenen hierover geregeld berichtjes, zoals deze uit de Sumatra-courant van 27 september 1899: De bewoners op Noord- en Rijswijk, en de wandelaars dier buurten klagen, dat sedert eenigen tijd, vooral in den na-avond zwermen van nachtvlinders daar neerstrijken. Ze zijn met die soort dwaallichten alles behalve ingenomen. Die vrouwen hebben, vooral met mooi maanlicht de goddelijke gewoonte, om in | ||||||
[pagina 204]
| ||||||
dos-à- dos gezeten met de zoogenaamde ‘boeaia's’ (Don Juans van verdacht allooi) w.o. zelfs opkomende jongelui, natuurlijk ‘leegloopers’ of ‘klerken’ rond te rijden, en er ‘pantoens’ (inl. mopjes en rijmpjes) bij te zingen, of liever gezegd te ‘blerren’ onder begeleiding van de krontjong, guitaar en fluit. Dat lawaai langs de groote wegen duurt dan tot heel laat in den nacht tot groote ongerief der slapende gemeente; dat wordt aangemerkt als burengerucht. Onze ferme Ass.-Resident van de politie heeft thans daartegen de noodige maatregelen genomen.
Otto Knaap en familie. Collectie Ketting.
Na 1900, met de expansie van het bedrijfsleven en de opkomst van de grammofoonplaten werd krontjongmuziek commercieel interessant. Er werden platen geperst en verkocht en al gauw werd de eerste bladmuziek van krontjongliedjes uitgebracht. | ||||||
[pagina 205]
| ||||||
Ook de ‘Indische opera’, de Komedie Stamboel die vanaf 1892 Java veroverde droeg bij tot de toenemende populariteit van krontjong. In de liedjes van dit zangtheater werden gaandeweg elementen van krontjong verwerkt en op hun beurt gingen krontjong spelers Stamboel-liedjes gebruiken. De tournees van de Komedie zorgden voor een snelle verspreiding van Stamboel-mopjes over geheel Java. Speeldozen en orgeltjes met het Stamboel repertoire droegen daar eveneens toe bij.Ga naar eindnoot8 Overigens keek de Indische burgerij vaak neer op de Stamboel. Knaap waagde toen al een deskundig artikel aan de Komedie en aan één van haar oprichters, de talentvolle Indo-Europeaan Auguste Mahieu.Ga naar eindnoot9 Uiteindelijk zou krontjong een enorme populariteit in brede lagen van de Indonesische samenleving verwerven. In Nederland had de Indische componist Constant van de Wall al voor 1906 zijn op de krontjong geënte Maleische liederen gecomponeerd. Hij was de eerste componist die pantoens toonzette, publiceerde en in de concertzaal bracht. In het voorwoord van de bladmuziek meldde hij geïnspireerd te zijn door Franse vertalingen van krontjong teksten. Hij wilde liever niet geassocieerd worden met ‘ordinaire’ krontjongmuziek. Zijn liedjes, waaronder een arrangement van het populaire Nina bobo werden eind 1906 voor het eerst in Berlijn uitgevoerd door de fameuze zangeres Tilly Koenen die op Java was geboren. Zij zong deze Maleise liederen in de Europese hoofdsteden en zelfs aan het hof van Koningin Wilhelmina. Op Java beleefden deze Maleische liederen hun première twee jaar later. Naar verluidt vielen de monden van de Javaanse bedienden open bij het horen van de op klassieke manier gezongen Maleise taal op het podium.Ga naar eindnoot10 Knaap kende Van de Wall en het is voorstelbaar dat hij net vóór zijn vertrek naar Parijs in januari 1907 een van Koenens liederen avonden in Den Haag had bijgewoond. En anders had hij wel de recensies gelezen. Misschien hebben Van de Walls liederen hem geïnspireerd. Maar ook is het omgekeerde mogelijk en heeft Knaap Van de Wall beïnvloed. Hij zou namelijk al eerder zijn echtgenote Koosje Martherus geholpen kunnen hebben met het verzamelen en noteren van krontjongliedjes. Zij was de eerste zangeres in Nederland die krontjongliedjes opnam en zou als chanteuse légere enige internationale furore maken. Zo bracht zij in 1913 op een soirée in Parijs enkele chansons javanaises ten gehore onder vermelding van Otto's naam.Ga naar eindnoot11 Al in 1904 had zij een dertigtal krontjong-liedjes opgenomen voor de pas opgerichte Berlijnse firma Odeon. In een catalogus van het label staan zij gerubriceerd onder de titel: ‘Pernjanjian Melajoe dari Njonja - Otto Knaap’. (Maleische zang van mevrouw Otto Knaap). Op haar discografie die mij pas onlangs onder ogen kwam komen drie van de vier liedjes uit de Préludes javanais voor: Tabé nonna, Ajo naik pedati en Dari mana.Ga naar eindnoot12 | ||||||
[pagina 206]
| ||||||
De kleinzoon van Otto Knaap, schreef in 1981: ‘Spoorloos is de muziek van zijn Javaanse liederen en de grammofoonplaat met de stem van zijn vrouw’.Ga naar eindnoot13 De muziek is gelukkig anno 2014 terecht, de opnamen uit 1904 jammer genoeg nog niet.
Zangeres Koosje Martherus, de vrouw van Otto Knaap. Collectie Ketting.
| ||||||
Javaanse danseresSarinten, de naam van de bezongen geliefde in de Préludes javanais heeft Knaap wellicht geleend van de Franse dichter René Ghil (1862-1925). Ghil werd verliefd op een van de Javaanse danseressen van de Parijse Exhibition de Siècle uit 1900 en schreef voor haar het dichtwerk Le Pantoun des pantoun, Poème Javanais (1902). De dichter kondigde voorts een vervolg aan dat de Maleis/Franse titel Gelangnia Sarinten/Le bracelet de Sarinten. Suite de pantoun et poèmes en langue Malaise zou dragen. Dit vervolg zou nooit verschijnen, maar het lijkt me geen toeval dat de naam Sarinten in de Préludes javanais | ||||||
[pagina 207]
| ||||||
voorkomt. Het is zelfs mogelijk dat Ghils relatie met de Javaanse danseres model heeft gestaan voor Prawiro's verhaal. Zouden Ghil en Sinjo Otto elkaar in 1907 bij Otto's komst naar Parijs ontmoet hebben? Dan heeft Knaap Ghil waarschijnlijk geadviseerd bij de Maleise en Javaanse woorden die in de tekst van de dichter voorkomen. Of dateert het contact pas uit 1910 als Knaap enkele Parijsche brieven over hun vriendschap schrijft? In ieder geval vroeg Ghil twee jaar later toen hij voor het reciteren van een van zijn gedichten een diseuse nodig had, Wilma, Otto's oudste dochter, wier tweede naam, zo ontdekte ik op internet, Sarinten was. Een andere mogelijkheid zou dus zijn dat Knaap gebruik maakte van zijn dochters naam en dat Ghil zijn voorgenomen boek ook op die naam heeft gebaseerd. Dat zou kunnen betekenen dat de twee mannen elkaar al rond 1900 kenden.
Wilma Sarinten Knaap als diseuse in Parijs, 1912. Collectie Ketting.
| ||||||
[pagina 208]
| ||||||
Behalve Koosje Maltherus heeft een andere, even opmerkelijke zangeres de Preludes javanais minstens één keer uitgevoerd. De Indische Madame Sorga (artiestennaam voor Johanna Maclaine Pont) bouwde als diseuse lyrique een glansrijke internationale carrière op.Ga naar eindnoot14 Zij zong (of declameerde?) op 14 december 1912 op de Université des Annales in Parijs Pantoum et chansons van Sastro Prawiro ter verhoging van de oosterse sfeer bij een lezing over oosterse tempelfeesten. Haar vriendin Margaretha Zelle trad ook op. Zelle, wereldberoemd onder de naam Mata Hari voerde toen exotische oosterse dansen uit met haar eigen orkest The Royal musicians of Hindustan. Met de uitvoeringen van Koosje Martherus, Tilly Koenen en Madame Sorga bevinden we ons in het fascinerende gebied van de transitie van volksmuziek naar kunstmuziek. Enerzijds zien we de nachtelijke muziek van de straat, gezongen door leeglopers en gespuis voor een publiek van mooie kampongmeisjes, nachtvlinders en boze buren, anderzijds werd het genre toegeëigend door gerenommeerde zangeressen en instrumentalisten die deze ‘lagere’ cultuurvorm hebben opgetild en op het concert podium aan de elite hebben gepresenteerd. | ||||||
BesluitWanneer ik het veld overzie van mij bekende genoteerde Indische muziek moet ik concluderen dat Knaap bestaande muziek en pantoens heeft verzameld. Hij heeft eerder geharmoniseerd dan gecomponeerd. Zijn Préludes javanais vormen wèl een uniek geval van het samengaan van muziek en literatuur, een vroeg voorbeeld van genoteerde en beschreven Indische liedjes, waarschijnlijk een van de eersten in Frankrijk. Ook vormen zij de bescheiden neerslag van een fascinerende muziekgeschiedenis die van west naar oost en terug reisde. De beweging bracht het tonale stelsel naar het Oosten die vervolgens door Indische muzikanten werd gebruikt en vermengd met de Maleise taal en cultuur. Knaaps verhaal met de bijbehorende liedjes bestrijkt daarbinnen een breed gebied. Het leidt ons van het negatieve stigma van krontjong in Indië naar een eeuwenoude pantoen uit Johor, zangeressen en danseressen van grote schoonheid en de hoge waardering van Koninklijke Hoogheden, maar ook naar de eerste grammofoonplaat opnamen, de eerste krontjong bladmuziek, en inzicht in een leven tussen de Europese, de Indische en de Javaanse cultuur. Raadselachtig blijft de titel Préludes javanais. Immers, de Maleise taal in combinatie met westerse harmonieën voert de boventoon en niet de Javaanse taal en Javaanse toonladders als slendro of pelog. Het bevreemdt des te meer omdat Knaap het | ||||||
[pagina 209]
| ||||||
onderscheid tussen Javaanse en Maleise muziek wel noemt. Het javanais moet hier wel alleen naar het geografische Java en niet naar Javaanse muziek verwijzen. Vermoedde de auteur dat javanais de toenmalige lezer exotisch in de oren klonk? Of zou hij het zelf mooier gevonden hebben dan bijvoorbeeld Krontjong melajoe?
Zangeres Madame Sorga. Collectie Nora Tours.
Hoe het ook zij, Knaaps verhaal bevindt zich op het snijpunt van twee uitersten: begin twintigste eeuw werd krontjongmuziek op Java beschouwd als Indo muziek van ‘brutaal tuig’ en ‘leeglopers’ uit de achterbuurt, terwijl het genre in Europa concertmuziek betrof, gezongen door talentvolle en bewonderde zangeressen die in Parijse salons, op Berlijnse podia of aan het hof van Koningin Wilhelmina te beluisteren vielen. Ergens daar tussenin stond dan krontjong zonder nare bijklank; ‘troostmuziek’ vol heimwee en verlangen voor Indisch-gasten, of aangename speelmuziek voor Javaanse studenten in Nederland. In de tijd dat Knaap zijn Préludes schreef, was er nog weinig op de markt: een enkel album bladmuziek, een aantal platen en de Maleische liederen van Van de Wall. Misschien inspireerden die hem tot schrijven, maar waarschijnlijker is dat hij al eerder - na zijn vertrek uit Java in 1901 - de hand heeft gehad in het verzamelen, optekenen en promoten van de liedjes die zijn vrouw Koosje in 1904 voor Odeon opnam. Dat maakt dit echtpaar tot de eerste pleitbezorgers van krontjong in Nederland. | ||||||
Bibliografie
| ||||||
[pagina 210]
| ||||||
Henk Mak van Dijk studeerde culturele antropologie en piano. Hij werkte aan het conservatorium van Yogyakarta en gaf concerten in Indonesië. Hij is gespecialiseerd in klassieke muziek uit Nederlands-Indië en publiceerde Wajang Foxtrot (2011) en De oostenwind waait naar het westen (2013). Verder verzorgde hij een grote overzichtstentoonstelling leven en werk van Indische componisten op de Pasar Malam Besar te Den Haag, geopend door koningin Beatrix. Uniek is de door hem ontdekte Javaanse opera Attima van Constant van de Wall die speciaal voor het jubileum van de Pasar in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag werd opgevoerd. |
|