Indische Letteren. Jaargang 29
(2014)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |||||||
InleidingDe scheidslijn tussen een schrijversruzie, een polemiek en een literair debat is vaag. Er wordt maar al te vaak op de man en de bal gespeeld. Het levert uiteraard soms prachtig en onderhoudend proza op, maar het versluiert soms ook dat sommige schrijversruzies in de kern wel degelijk ergens over gaan en er geprobeerd wordt tot de essentie van een inhoudelijke vraag door te dringen. In dit artikel wil ik een aantal opmerkingen maken naar aanleiding van twee bekende, literaire polemieken.Ga naar eindnoot1 In beide spelen Rob Nieuwenhuys (1908-1999) en Rudy Kousbroek (1929-2010) een rol. In beide discussies stonden zij tegenover elkaar. Toch kruisen Rob Nieuwenhuys en Rudy Kousbroek niet direct de degens. In de eerste polemiek speelt Nieuwenhuys een centrale rol en staat Kousbroek wat aan de zijlijn. Kousbroek laat weliswaar van zich horen - wanneer deed hij dat eigenlijk niet? - maar klimt niet in de pen om Nieuwenhuys van repliek te dienen. In de tweede polemiek zijn de rollen omgedraaid en is er een hoofdrol weggelegd voor Kousbroek. Nu is het Rob Nieuwenhuys, die wat meer aan de zijlijn staat. In de eerste polemiek draait het om de Max Havelaar (1859) en in tweede om Bezonken Rood (1981). In dit artikel wil ik ingaan op de argumenten, die in de twee discussies een rol spelen. Welke inhoudelijke bezwaren hebben Nieuwenhuys en Kousbroek tegen respectievelijk de Max Havelaar en Bezonken rood? En wat kun je daaruit afleiden? Een korte beschrijving van beide polemieken gaat hieraan vooraf. | |||||||
[pagina 165]
| |||||||
Gezigt op Lebak / Vue de Lebak door C.W.M. van de Velde, 1846. Lithografie: KITLV 50P6.
| |||||||
Max HavelaarIn 1987 publiceerde Rob Nieuwenhuys De mythe van Lebak, een bewerking en uitbreiding van drie artikelen, die al veel eerder, in 1975, in de Haagse Post waren verschenen. Nieuwenhuys blies daarmee nieuw leven in een oude discussie over de Max Havelaar. ‘De aanval heropend’, kopte de bespreking van De mythe van Lebak dan ook in de Haagsche Post. ‘Uitgerekend in het jaar dat we de honderdste sterfdag van Multatuli gedenken, heropent Nieuwenhuys de aanval op al die Multatulianen, die de weergave van de Lebak-zaak in de Max Havelaar als een betrouwbaar beeld van de werkelijkheid anno 1856 beschouwen,’ schreefJaap Goedegebuure.Ga naar eindnoot2 In De mythe van Lebak gaat Rob Nieuwenhuys in op de vraag hoe je de Max Havelaar moet beoordelen. De Havelaar is immers meer dan alleen een product van literaire verbeelding, betoogt Nieuwenhuys, het boek is ook een rechtvaardiging van het gedrag van Douwes Dekker en het is een aanklacht tegen de manier waarop door Nederland het koloniale bestuur wordt uitgeoefend. Verbeelding en werkelijkheid zijn | |||||||
[pagina 166]
| |||||||
door de schrijver verknoopt. Multatuli heeft, schrijft Nieuwenhuys, ‘de werkelijkheid, zoals hij zelf zegt, “verdicht en opgesierd” tot een verhaal en daarbij de verbeelding door de werkelijkheid vermengd, maar ook ter wille van de edele Havelaar de werkelijkheid bij de verbeelding aangepast’.Ga naar eindnoot3 Steeds weer hebben bij de beoordeling van het boek politieke overwegingen gegolden, schrijft Nieuwenhuys, geen esthetische.Ga naar eindnoot4 En daarom kun je het boek volgens hem niet alleen beoordelen op esthetische overwegingen. Waarop moet de lezer het boek dan beoordelen? Nieuwenhuys schrijft: Er is ook een andere, meer historische benadering van de literatuur en dus van de Havelaar mogelijk. Ook deze werkwijze is legitiem. De Max Havelaar mag dan een autobiografisch verhaal zijn, ze steunt van alle kanten op de werkelijkheid, ze is direct van de werkelijkheid afgeleid en geschreven met een doel dat in de werkelijkheid ligt: de rechtvaardiging van de daden van Dekker en daarmee samenhangend, het beleid van de assistent-resident Havelaar. Op grond hiervan mag Max Havelaar ook op die werkelijkheid worden aangesproken.Ga naar eindnoot5 Nieuwenhuys wil de Havelaar analyseren aan de hand van een ‘meer historische benadering van de literatuur’. Dat wil zeggen: hij wil de Havelaar toetsen aan de historische feiten, voor zover die nog te achterhalen zijn, om erachter te komen in hoeverre de gebeurtenissen, zoals die worden beschreven in de Havelaar, overeenkomen met de historische werkelijkheid. De mythe van Lebak geeft in feite een zeer uitgebreid antwoord op één vraag. En die vraag is, opnieuw in woorden van Rob Nieuwenhuys: Wat moeten we hier allemaal van geloven? Is dit nu wat wij ‘litteraire verbeelding’ noemen of zijn dit gewoon verzinsels om het onderzoek van Dekker wat aan te vullen?Ga naar eindnoot6 Rudy Kousbroek speelt in de discussie over de Max Havelaar naar aanleiding van het boek van Rob Nieuwenhuys wel een rol, maar geen grote. Het zijn vooral de schrijver W.F. Hermans (1921-1995) en de literatuurwetenschapper Hans van den Bergh (1932-2011) die van zich laten horen.Ga naar eindnoot7 Wie Kousbroeks Het Oostindisch kampsyndroom er op na slaat, ziet dat Nieuwenhuys weliswaar vaak wordt aangehaald - diens Oostindische spiegel loopt als een rode draad door het boek - maar dat Nieuwenhuys slechts één keer wordt genoemd in verband met de De mythe van Lebak. Het artikel ‘Hoe denken andere mensen?’ gaat over de Max Havelaar, maar Kousbroek gaat daar niet in op de argumenten van Nieuwenhuys, zoals die in De mythe van Lebak worden genoemd. Hij spreekt zich helaas niet uit over de vraag of hij het wel of niet | |||||||
[pagina 167]
| |||||||
eens is met de ‘meer historische benadering van de literatuur’, die Nieuwenhuys voorstaat.Ga naar eindnoot8 Citaten waarin Kousbroek iets zegt over historische feitelijkheid van de gebeurtenissen in de Havelaar, of van het belang van historisch onderzoek naar wat er werkelijk gebeurd is, vind je er niet. Toch is de positie van Rudy Kousbroek in de discussie rond de Havelaar glashelder: Douwes Dekker klaagt de regent aan en die aanklacht, zegt Kousbroek, is terecht. Nieuwenhuys verdedigt de tegenovergestelde positie: Multatuli klaagt de regent aan en die aanklacht is onterecht. Beide opvattingen staan lijnrecht tegenover elkaar.
Een moeder met twee kinderen in het Japanse interneringskamp Tjideng. Foto: Nationaal Archief, Den Haag.
| |||||||
[pagina 168]
| |||||||
Bezonken roodIn 1981 verscheen de roman Bezonken rood van Jeroen Brouwers. Opnieuw een boek dat tot veel polemisch gekrakeel leidde. In tegenstelling tot de discussie over Max Havelaar kost het hier in het geheel geen moeite om uitgesproken kritiek van Kousbroek te vinden op zowel het boek als de schrijver. De kritiek van Kousbroek komt neer op het volgende: hij neemt stelling tegen wat hij noemt het ‘volstrekt onwaarachtig beeld dat Jeroen Brouwers in Bezonken rood geeft van het Tjideng-kamp’. Kousbroek erkent dat een romanschrijver het recht heeft om feit en fictie te vermengen, maar legt tegelijk uit, waarom het in dit geval mis gaat. Hij schrijft: Het thema van het boek is dat Brouwers als kind zijn moeder vernederd heeft gezien en dat de herinnering daaraan hem ondraaglijk is. Zoiets kun je alleen maar respecteren. Of alles ook werkelijk zo gebeurd is als hij het vertelt, doet er weinig toe: het is een roman, een fictieve reconstructie, die een persoonlijke waarheid uitdrukt. Hij heeft iets meegemaakt dat in zijn herinnering, in zijn bewustzijn, de vorm heeft gekregen van een paleisbrand. Maar een vrijbrief om vol te houden dat het paleis nu verdwenen is kan er dan niet aan worden ontleend. Er dreigt hier een bekende wisseltruc: het is duidelijk dat er iets niet klopt als de schrijver tegelijk wil bewijzen dat het paleis ook werkelijk verbrand is en iedereen die zegt dat het er nog staat, beschuldigt van kwade trouw.Ga naar eindnoot9 Het probleem ontstaat volgens Kousbroek dus wanneer het beeld dat de roman geeft van de werkelijkheid voor waar wordt gehouden. En dat gebeurt voortdurend, zegt Kousbroek. Velen houden Bezonken rood voor een realistische beschrijving van werkelijkheid in het interneringskamp Tjideng. En ook Brouwers zelf, schrijft hij, heeft de pretentie dat in zijn boek een objectieve werkelijkheid wordt beschreven.Ga naar eindnoot10 Net als bij de Havelaar worden ook in Bezonken rood werkelijkheid en verbeelding gemengd. Kousbroeks kritiek op Bezonken rood is onderdeel van een groter gevecht, namelijk een gevecht tegen wat hij noemt het Oostindisch kampsyndroom. Kousbroek definieert dat als ‘de onwil na te gaan hoe het werkelijk is geweest en liever vast te houden aan een onwaarachtige voorstelling van zaken, aan een mythe’.Ga naar eindnoot11 | |||||||
[pagina 169]
| |||||||
MythesWie beide discussies overziet, kan de parallel in de argumentatie nauwelijks ontgaan. Strijden Rob Nieuwenhuys en Rudy Kousbroek niet tegen hetzelfde spook? Want zoals Nieuwenhuys strijdt tegen de mythe van Lebak, zo strijdt Kousbroek tegen de mythe van het Oostindisch kampsyndroom. Stellen zij bij twee verschillende boeken eigenlijk niet dezelfde vraag aan de orde? Hoeveel verbeelding kan een beschrijving van de werkelijkheid verdragen, zonder haar geloofwaardigheid te verliezen? Terug naar Bezonken rood. Waar staat Nieuwenhuys in de discussie? Jeroen Brouwers heeft gezegd dat Rob Nieuwenhuys hem in de ophef over Bezonken rood altijd heeft verdedigd. In een interview met Corine Spoor bekent Nieuwenhuys dat de discussie rond Bezonken rood, die door Kousbroek in NRC Handelsblad werd aangezwengeld, hem zeer in de war heeft gebracht. In hetzelfde interview zegt Nieuwenhuys ook: Ik geloof dat ik weet waarom Kousbroek zo over Bezonken rood oordeelt. Maar het gaat me te ver als hij op niet-literaire gronden dat boek van Brouwers de grond in tracht te boren.Ga naar eindnoot12 De vraag rijst waarom Nieuwenhuys bij een beoordeling van Max Havelaar kiest voor een ‘meer historische benadering van de literatuur’ en bij Bezonken rood bezwaar maakt als Kousbroek eigenlijk min of meer hetzelfde doet. Kousbroek beoordeelt het boek immers ‘op niet-literaire gronden’. De vraag rijst natuurlijk ook waarom Kousbroek bezwaar maakt tegen ‘een onwaarachtige voorstelling van zaken’ in Bezonken rood, maar daar in de Max Havelaar geen probleem mee lijkt te hebben. Is de feitelijkheid van de Havelaar voor Kousbroek geen punt van discussie? Is alles voor Kousbroek precies zo gebeurd zoals Multatuli het beschrijft? Blijkbaar, in ieder geval laat hij er zich niet over uit. Toch blijft het opmerkelijk dat de argumenten zo op elkaar lijken. Beide discussies gaan over de grenzen die voor een schrijver van een roman gelden. In beide discussies wordt geconstateerd dat die grens door de schrijver wordt overschreden. Alleen gebruiken Nieuwenhuys en Kousbroek dat argument, ieder om eigen redenen, contra een andere roman. De grens tussen verbeelding en werkelijkheid wordt door Multatuli in Max Havelaar op een onacceptabele manier overschreden, betoogt Nieuwenhuys in De mythe van Lebak. Want als je een rechtvaardiging en aanklacht schrijft en je baseert die op een deels onjuist of onvolledig beeld van de werkelijkheid, dan is de geloofwaardigheid van de aanklacht in het geding. In de discussie rond Bezonken rood volgt Kousbroek een vergelijkbare | |||||||
[pagina 170]
| |||||||
redenering. Wie de historische werkelijkheid zo geweld aandoet, zoals Brouwers doet in Bezonken rood, betoogt Kousbroek, mag zich niet verschuilen achter het argument dat hij fictie schrijft. | |||||||
WisseltrucRob Nieuwenhuys en Rudy Kousbroek hanteren een vergelijkbaar argument in twee discussies over twee verschillende boeken. Bij wisselen van de discussie, wisselen Nieuwenhuys en Kousbroek eigenlijk ook van positie. Multatuli mag van Nieuwenhuys niet wat hij Jeroen Brouwers wel toestaat. En Jeroen Brouwers mag van Rudy Kousbroek niet wat hij Multatuli wel toestaat. Toch is er wat betreft de Max Havelaar en Bezonken rood wel beweging gekomen in de standpunten van Kousbroek en Nieuwenhuys. In zijn in memoriam voor Rob Nieuwenhuys schijft Kousbroek: Maar ik denk achteraf wel dat Rob gelijk had dat Douwes Dekker onbesuisd en arrogant heeft gehandeld, en meer had kunnen bereiken door dat na te laten [...] Ik heb hem, nu ook alweer jaren geleden, ook wel verteld dat hij me wat dit betreft bekeerd had.Ga naar eindnoot13 Het probleem is hier echter dat Kousbroek niet verwijst naar de feitelijke beschrijving door Multatuli van de gebeurtenissen in Lebak, maar alleen naar het gedrag van Douwes Dekker. Ook Nieuwenhuys is gaan bewegen, schrijft Kousbroek. Want op zijn beurt liet hij hem, ‘met enige schroom [...] weten dat hij het achteraf toch wel met mij eens was over de Japanse kampen’.Ga naar eindnoot14 Terug naar de discussie over de literaire beschrijving van de werkelijkheid. Ik wil er nog een keer W.F. Hermans bij halen. In een interview met Remco Meijer zegt Hermans over Bezonken rood en Brouwers: Hoezeer ik hem ook waardeer, ik vind dat hij in de discussie met Rudy Kousbroek geen gelijk heeft. Je kunt niet de gruwelen, die in de Japanse interneringskampen hebben plaatsgevonden, ongestraft sterk opschroeven, als niet binnen het kader van de roman duidelijk is wat je uit je duim hebt gezogen.Ga naar eindnoot15 Om te illustreren hoe dicht de argumenten bij elkaar liggen kun je een wisseltruc uithalen en de boeken verwisselen. In de eerder aangehaalde citaten van Nieuwenhuys vervang je Max Havelaar door Bezonken rood en bij citaat van W.F. Hermans doe je het andersom. Dan kun je W.F. Hermans in een fictief interview laten zeggen: | |||||||
[pagina 171]
| |||||||
Hoezeer ik Multatuli ook waardeer, ik vind dat hij in de discussie met Rob Nieuwenhuys geen gelijk heeft. Je kunt niet wat in Lebak gebeurd is ongestraft sterk opschroeven, als niet binnen het kader van de roman duidelijk is wat je uit je duim hebt gezogen. En doe je hetzelfde met Rob Nieuwenhuys, dan zou hij in een boek met de fantasie- titel De mythe van Tjideng kunnen schrijven: Er is ook een andere, meer historische benadering van de literatuur en dus van de Bezonken rood mogelijk. Ook deze werkwijze is legitiem. Bezonken rood mag dan een autobiografisch verhaal zijn, ze steunt van alle kanten op de werkelijkheid, ze is direct van de werkelijkheid afgeleid en geschreven met een doel dat in de werkelijkheid ligt. Op grond hiervan mag Bezonken rood ook op die werkelijkheid worden aangesproken. Of: Wat moeten we hier allemaal van geloven? Is dit nu wat wij ‘litteraire verbeelding’ noemen of zijn dit gewoon verzinsels om het onderzoek van Brouwers wat aan te vullen? | |||||||
ConclusieMisschien moet de conclusie zijn dat er in beide polemieken van een echte discussie geen sprake is geweest. Dat is jammer want de discussie raakt aan een interessante vraag. De vraag hoe waarheid en literatuur zich tot elkaar verhouden, of wat sterker geformuleerd: hoe waarheid en kunst zich tot elkaar verhouden. Een andere conclusie kan zijn dat Multatuli zich meer mag veroorloven dan Jeroen Brouwers. Als dat zo is, dan zegt dat iets over het bestaan van een literaire hiërarchie in het domein van de Indisch-Nederlandse letterkunde. | |||||||
Bibliografie
| |||||||
[pagina 172]
| |||||||
Mark Loderichs is historicus. Hij bereidt een proefschrift voor over de Java-oorlog. |
|