Indische Letteren. Jaargang 29
(2014)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |||||||||||||
‘Vaarwel mijn lieve Julius!’
| |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
len. Het begint al bij Vondel, wiens zoon Joost niet wenste te deugen; hij bracht zijn vader bijna tot de bedelstaf. Vanwege hem zag de oude dichter zich gedwongen een baantje bij de Bank van Leening aan te nemen. Hij zette zijn zoon op de boot naar Indië, maar ver kwam deze niet. Al vóór Kaap de Goede Hoop is hij overleden. Vele schrijverszonen zouden nog volgen. | |||||||||||||
Daniël François van Alphen
Daniël Francois van Alphen (Jansen 2001, p. 3).
Wie kent niet Hieronymus van Alphen, de dichter van ‘Jantje zag eens pruimen hangen’? Hij was een strenge, diepgelovige vader. Zijn tweede zoon, Daniël François, geboren in 1774, had daar moeite mee.Ga naar eindnoot3 Hij ging in Leiden letteren studeren. In 1791 | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
is hij weggelopen naar Parijs, maar werd achterhaald. Nog datzelfde jaar werd hij adelborst bij de marine, en in december vertrok hij met het fregat de Amazone naar Indië. Na allerhande avonturen werd hij in 1797 dienaar van de VOC. Uiteindelijk zou hij het tot plaatsvervangend gezaghebber van Java's Oosthoek brengen.
Gezicht op de rede van Soerabaja in 1799. Tekening door D.F. van Alphen (Jansen 2001, p. 36).
In 1798 trouwde hij met Jeanne Guillemine Vignon, die hem vijf kinderen zou schenken. Hij tekende en schilderde naar hartelust, en schreef ook verzen. Uiteindelijk zou onenigheid met het bewind van gouverneur-generaal Daendels tot zijn vertrek uit Indië leiden. In augustus 1808 ging hij met zijn gezin aan boord van de Indiana, onder kapitein Grant. De gebruikelijke route kon niet worden gevolgd. Het schip zou in vier maanden naar Baltimore varen, zonder onderweg een enkele haven aan te kunnen doen. Aan boord hield Van Alphen een dagboek bij, dat na 28 oktober 1808 opeens ophoudt. De verklaring komt pas in april 1809, wanneer hij van Amerika naar Europa vaart. Hij heeft de zijnen in Balimore achter moeten laten, en schrijft in zijn dagboek: | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
O mijne kinderen! Uwe moeder is u te vroeg ontrukt, zij stierv aan boord van de Indiana op den 31 oktober des jaars 1808 's avonds ten tien uuren. Uw ongelukkige vader had geen denkbeeld van het gevaar daar zij in was en dit deed hem die slag nog meer gevoelen. Drie dagen en twee nagten heb ik aan haar bed doorgebragt, dat zij ijlde en hetgeen nog schriklijker was, geduurig zong. Als ik dan tot haar zeide: ‘Jeaantje liev! Wilt gij mij zingende verlaten?’, zag zij mij verwilderd aan, weende bitterlijk, drukte mij aan haar hart en zoo bleev ik geduurig in haar armen liggen.Ga naar eindnoot4 De vader maakte aan haar sterfbed verschrikkelijke nachten door. Wanneer de ziekte de overhand kreeg begon zij weer te zingen. Ze omhelsde haar echtgenoot steeds opnieuw, ook mechanisch, toen zij reeds alle besef verloren had. Zo is ze in zijn armen gestorven. Ik sneed een van de lieve lokken van haare schoon haaren af, drukte het laatste vaarwel op hare ijskoude lippen en dankte haar nogmaals voor haare liefde. Toen wierd de kist dichtgespijkerd en op steng gezet voor de groote mast. Ik stond aan loefboord, de kinderen omringden mij en snikten. De maan scheen helder en glinsterde in mijne tranen. De roerganger was zoo aangedaan dat hij het schip bijna niet stuuren kon.Ga naar eindnoot5 Daniël François realiseerde zich wat hij en zijn kinderen verloren hadden. Hij kon geen afscheid van haar nemen: Als het middernagt en alles stil was, als pas de slaap onze afgematte oogenleden gedekt had, wierd ik met schrik wakker en stond op, ging naar de bank waar zij gelegen had, doch haar daar niet vindende, naar boven en stond bij haar kist. Dan zeide ik: ‘Jeaantje liev, ik koom U wat gezelschap houden, het is mij zoo eenzaam, zoo aaklig beneden. Maar waarom zijt gij hier, dit is Uwe plaats niet? O koom weder in mijne armen of laat mij naast U liggen en rusten zooals gij rust.’Ga naar eindnoot6 Zo hield hij haar gezelschap, tot het gevreesde moment kwam dat de kapitein moest zeggen dat het lijk niet langer aan boord kon blijven om de gezondheid van de opvarenden niet in gevaar te brengen. De kist werd overboord gezet en de golven voerden haar weg: Dit verdiende gij niet mijn arme Jeaantje, dat er geen plaatsje was op de aarde die uw koud gebeente mogt omvatten. Gij die het vercierde met Uwe deugden, | |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
dit verdiende gij niet, dat geen enkele steen Uw grav mogt bedekken, dat geen eenvoudig teeken getuigenis mogt dragen van Uwe liefde.Ga naar eindnoot7
Jeanne van Alphen-Vignon (Jansen 2001, p. 64).
De gedichten die Van Alphen schreef, waren doorgaans in het Frans. Maar niet altijd. In haar werkkistje vond hij een zorgvuldig bewaard versje dat hij haar eens in Soerabaja had gegeven: Braav en deugdzaam en dienstvaardig
Iedereen zijn achting waardig
Is de beeldtenis van die vrouw
Die mij in mijn jeugdig leven
Tot een zegen is gegeven
Die mij deed gelukkig leven
Door haar liefde, deugd en trouw.Ga naar eindnoot8
| |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
Eenmaal terug in Nederland hertrouwde hij in 1810 met zijn schoonzuster Louise. In deze tijd was Van Alphen onder meer betrokken bij geheime missies om Java uit handen van Napoleon te krijgen. Na de val van Napoleon konden zijn kinderen terugkeren uit Amerika. Koning Willem I verhief hem vanwege zijn diensten voor het huis van Oranje in de adelstand. Hij bleef nog lang actief in de politiek en overleed in 1840. | |||||||||||||
Koos en Louis Tollens
Hendrik Tollens (Huygens 1972, frontispiece).
In de eerste helft van de negentiende eeuw was geen dichter zo populair als Hendrik Tollens. Hij had twee zonen die naar Indië zijn gegaan. Koos Tollens, geboren in | |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
1813, was het zwarte schaap van de familie. Hij volgde in Breda een opleiding voor waterstaatingenieur, maar kon de militaire discipline niet verdragen. Hier raakte hij aan de drank en werd niet lang daarna ondergebracht in Maurik. Nadat hij daar in een toestand van geestverdoving en verdierlijking werd aangetroffen, stuurde zijn bedroefde vader hem in 1844 met een kredietbrief naar Batavia. Na zes weken was al zijn geld op. Zijn oudere broer Louis, die al in Indië verbleef, trof hem berooid en verloederd in de gevangenis aan. Op kosten van zijn vader repatrieerde hij, maar toen zijn broers naar Texel togen om hem op te halen, bleek hij ontsnapt te zijn. In een obscure gelegenheid werd hij teruggevonden, vrijwel zonder kleren. Hij werd opgeborgen in een krankzinnigengesticht en stierf in 1848, vijfendertig jaar oud.Ga naar eindnoot9 Van zijn zoon Louis, geboren in 1820, had vader Tollens meer plezier.Ga naar eindnoot10 Deze studeerde de rechten en ging in 1843 als advocaat naar Java. Hij maakte niet alleen carrière bij de rechterlijke macht, maar werd ook heel actief in het Indische literaire leven. Samen met W.L. Ritter richtte hij de Java-Bode op. Bovendien stond hij aan de wieg van het literaire tijdschrift Biäng-Lala. Daarnaast was hij redacteur van de almanak Warnasarie en de Nederlandsch-Indische Muzen-Almanak. Er zijn vele verzen van zijn hand gepubliceerd, zoals een klaagzang bij de ziekte van een geliefde, en een elegie bij haar dood. Als proeve van zijn poëzie de eerste strofe van zijn ‘Makassaarsch Minnelied’ uit 1859:
Zo trad Louis Tollens in de voetsporen van zijn vader, al bereikte hij nooit diens populariteit. Zijn Indische gedichten werden gebundeld in 1855 en 1861. Hij overleed in 1874. | |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
Christiaan en Willem van LennepJacob van Lennep is bepaald geen auteur die je tot de Indische Letteren zou rekenen. Toch schreef hij een toneelstuk dat De Stichting van Batavia heet. In de Almanak voor het schoone en goede van 1858 vond ik een gedicht van hem, dat niet in de bibliografie van zijn werk vermeld wordt. Het heet ‘Voor eene bruid op Java’. Dit vers heeft betrekking op het huwelijk van zijn zoon Christiaan, geboren in 1828, die in 1852 naar Indië is gegaan en het daar tot directeur van cultuurmaatschappij De Vorstenlanden zou brengen. Zijn bruid, Louise Johanna Meis, was de dichter geheel onbekend. Dat belet hem evenwel niet om te spreken over ‘Samarangs bekoorlijkste bloem’ die ‘Feestelijk neerzit als Bruid van mijn Zoon’. Het gedicht bestaat voor het grootste deel uit goede wensen. In het begin, waar de dichter zijn Zangster toeroept, heet het over Indië: Vlieg naar het Zuid, naar die lachende streken,
Eeuwig in 't feestkleed der lente getooid!
Vlieg naar het eiland van bloesems en geuren,
Dat ons de kloekheid der Voorzaten won,
Waar van de transen Oud-Nederlands kleuren
Schitt'rend nog pralen in de Oostersche zon.
Waar door Straat Sunda met barnende stroomen
De Indische zeekom haar wateren jaagt [...]Ga naar eindnoot12
Nogal een stereotiepe voorstelling van Indië: bloemen, geuren, altijd lente en de vaderlandse driekleur. Van Lennep kende Indië niet, zoals hij de bruid niet kende. De aan het slot van het vers geuite wens om deze schone eenmaal in de armen te mogen sluiten, ging niet in vervulling. Zij overleed in 1867 te Djokjakarta, 28 jaar oud. Ook zoon Christiaan zou hij nooit meer zien, omdat de dichter zelf in 1868 stierf. Een jongere zoon, Willem, geboren in 1834, vertrok in december 1860 als Indisch ambtenaar. Zijn moeder was toen 68. Zou zij haar Benjamin ooit terugzien? Jacob van Lennep schreefeen aandoenlijk vers om zijn vrouw te troosten. Het heet ‘Rouwtoonen’. De winter heerst, het is doods en koud, het gevogelte trok naar het zuiden. Hun jongste zoon zou volgen: Hy ook, ter afreis nu gereed,
Deed als 't gevogelt voor hem deed:
| |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
Hy ook gaf moedig zich ter vlucht
En zocht een zoeler zuiderlucht,
Een blijder landstreek, waar Natuur
Een milder moeder zich bewijst
En mensch en vogel t' aller uur
Uit vollen boezem laaft en spijst.
Hy ging. - Gods zegen vergezel',
Waar hy zich wende of keer, zijn schreên; -
En 't ga den eed'len jongling wel.
Maar doodsch en droef is 't om ons heen.
De zoon verliet zijn ouders niet om hen te ontvluchten, maar om een nieuw bestaan op te bouwen:
Jacob van Lennep (Van Lennep I 1909, frontispiece).
| |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
Dus, Dierbre! zoo u 't harte bloedt
Om 't missen van uw lesten zoon,
Bedenk: zijn keus
was wijs en schoon.
Dat die gedachte u 't leed verzoet,
En nogmaals: 't ga uw lievling goed.Ga naar eindnoot13
Lang is Willem niet in de Oost gebleven. Hij verdroeg het klimaat niet, kreeg een zonnesteek en keerde al in 1862 naar het vaderland terug. Zo werd deze Benjamin de troost van hun oude dag, en kon hij beiden de ogen toedrukken. | |||||||||||||
Dirk BeetsNicolaas Beets, de auteur van de Camera Obscura onderhield ook al betrekkingen met Indië. Op 22 december 1876 schreef hij het gedicht ‘Aan Clara, op den dag van haar vertrek naar Oost-Indië, met het Stoomschip “Voorwaarts”’.Ga naar eindnoot14 De eerste strofe luidt: Vaarwel, mijn dochter, streef met moed
Door zee en vloed
Naar 't geurig Oosten!
Ga daar eens Echtvrind trouw gemoed
Van 't uitgerekt verlangen troosten,
En breng mijn Zoon mijn Vadergroet!
Op 26 oktober 1876 was jonkvrouwe Clara Johanna van de Poll (1853-1931) te Haarlem bij volmacht gehuwd met mr. Dirk Beets, de tweede zoon van Nicolaas. Hij was geboren in 1842 en in 1875 naar Indië gegaan.Ga naar eindnoot15 Over weerzien wordt in het gedicht niet gesproken; de achterblijvers hopen slechts op de tijding ‘Aangekomen - / Gezond - Vereenigd - Dank zij God!’ De laatste strofe sluit daar als volgt bij aan: O spoedig smake 't ouderhart
Die vreugd, de smart
Vergoedende van 't moeilijk scheiden!
Vaarwel! Vaarwel! De ‘Voorwaarts’ wacht;
Gods Englen mogen 't schip geleiden
Beschermende u bij dag en nacht.
| |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
Nicolaas Beets (Beetscollectie UB Leiden).
Tussen de oude Beets en zijn zoon ontwikkelt zich een levendige correspondentie, die om verschillende redenen van belang is. Zo geeft Dirk unverfroren zijn visie op het bestaan in Indië. Zijn oordeel is niet mals. Het culturele leven stelt weinig voor, en de pers mag zich ook al niet in zijn sympathie verheugen. Op 27 april 1876 schrijft hij: ‘'t Is hier een naar zooitje, en ik ben heel blij aan de verzoeking weerstand geboden te hebben, en geen redakteur te zijn geworden. Men kan niet zeggen dat hier eene dagbladpers van eenige beteekenis bestaat.’Ga naar eindnoot16 Ook zijn vader neemt in deze correspondentie geen blad voor de mond. Zo heet het bij de dood van Conrad Busken Huet in 1886: ‘Hij was een groot vernuft, maar slecht karakter, had hij zich van zijn cynisme kunnen ontdoen, hij zou nuttiger en geachter geweest zijn.’Ga naar eindnoot17 Nicolaas Beets onderhield goede betrekkingen met het Oranjehuis, was daar trots op, maar wachtte zich wel om hier iets van te laten blijken in het openbaar. In zijn brieven aan Dirk is hij veel openhartiger. Over de jeugdige Wilhelmina schrijft hij in 1892: | |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
Gij vraagt naar het physiek onzer jonge Koningin. Is zij teer of kloek? Gezond ofzwak? Mijn indruk, en die van het hofdat haar dagelijks ziet is deze: zij is niet kloek, maar ook niet zwak. Zij is teer, maar gezond. Teer in de zin van fijn: niet in die van kruidje roer mij niet. Het lieve kind kan overal tegen, rijdt den ganschen winter door, in open rijtuigen, rijdt schaatsen, doet wandelingen, alles met het beste succes. Het is een aanvallig schoon kind. Mooier dan eenige postzegel en zelfs de beste photographieën, die men van haar ziet, haar kunnen voorstellen. Want haar oogopslag en haar glimlach zijn zoo allerverstandigst, en innemend!Ga naar eindnoot18 Dirk Beets tekent graag, en schrijft ook gedichten. Als Mr. Norbert Pieter van den Berg, president van de Javasche Bank, in 1889 repatrieert, vervaardigt hij een vers van acht strofen. De eerste luidt:
Dirk Beets (Beetscollectie UB Leiden).
| |||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||
Java klaagt: zoo gaat hij henen
Na ruim vier en dertig jaar
Door mijn zon te zijn beschenen,
Door mijn rijke gunst voorwaar!
Schonk ik, sinds ik u zag komen,
U niet 't beste wat ik had?
Zaagt ge niet uw stoutste droomen
Hier vervuld, - ja meer dan dat?Ga naar eindnoot19
Zijn verblijf in Indië heeft Dirk steeds als een ballingschap ervaren. ‘Men weet in Holland niet hoe ellendig het hier is’, schrijft hij in 1883: En dat alles in een land waar de ondragelijke hitte de minste der ellendes is; erger is de omgeving van bijna niets dan snobs in folio: materialistische gelden machtsnobs, die laag neerzien en luide smalen op alles wat niet nuttig, maar slechts fraai, liefelijk, aangenaam, goed of edel is.Ga naar eindnoot20
Willem Bilderdijk omstreeks 1820 (particuliere collectie).
| |||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||
Dirk zou het met enige moeite tot president van de Weeskamer te Batavia brengen, maar is dolblij als hij in 1901 zelf kan repatriëren. Dan ziet hij ook zijn vader terug, die in 1903 zou overlijden. De zoon sterft in 1916. | |||||||||||||
Julius Willem BilderdijkDe dichter Willem Bilderdijk (1756-1831) heeft een bewogen leven geleid.Ga naar eindnoot21 Naast bewondering en waardering viel hem ook heel wat ellende ten deel: ballingschap, miskenning, ziekte, armoede en het overlijden van veel van zijn kinderen. Het meest aangrijpend is misschien wel het lot van Julius Willem, de oudste zoon uit zijn verbintenis met Katharina Wilhelmina Schweickhardt, de tweede vrouw. Julius was in 1798 te Berlijn geboren, tijdens zijn vaders ballingschap in Duitsland. In 1806 komt de familie naar Nederland. Bilderdijk moet veel in Den Haag zijn, bij koning Lodewijk Napoleon. Julius schrijft hem vanuit Leiden aandoenlijke briefjes: Lieve Papa! Donderdag is Julius zijn vogel gestorven, daar was Julius heel bedroeft over, en toen heeft mama hem bij het vuur gelegd maar hij wierd toch niet weer levendig; als hij van honger of dorst gestorven was, dan was het nog erger, maar nu is het Julius zijn schuld niet. Weet Papa nog niet wanneer Papa tehuis komt, want Papa is al zoo lang weggeweest. Het spijt Julius dat Papa nog tandpijn en hoofdpijn heeft, maar Papa moet een pleister van zeep op de wang leggen, dat heeft toch al meer de pijn over doen gaan. Goedennacht Papa Nog een goede nacht, lieve Papa!Ga naar eindnoot22 Julius kiest voor de marine. Hij dient aanvankelijk als adelborst, en stapt in 1816 over naar de koopvaardij. Eind juli van dat jaar gaat hij aan boord van het fregat Hoop en Fortuin, onder kapitein Gordon, met bestemming China. Op 7 mei 1817 schrijft vader Bilderdijk naar Batavia een brief vol godsdienstige overwegingen en vermaningen. Moeder Wilhelmina voegt er een ander schrijven bij, met als slot: Lodewijk [jongere broertje] zend u duizend kusjens. Wy omhelzen U met ongelijkbare tederheid. Vaarwel, lieve goede Julius, vaarwel! God zij, en blijve U bij met zijne genade! nog eens vaarwel! en denk veel aan ons die U zoo innig liefhebben. Uw altijd tederbeminnende moeder, K.W. Bilderdijk.Ga naar eindnoot23 | |||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||
Julius Willem Bilderdijk (Collectie Bilderdijk Museum).
Deze brieven zal Julius pas in december te Batavia ontvangen. Van daar schrijft hij zijn ouders op 9 januari 1818 een brief, die een afscheidsbrief zal blijken te zijn. Hij eindigt met de woorden: Vaart dan wel! Leeft getroost, en gelukkig, en bedenk dikwijls dat, deeze die U dat wenscht, nog dezelfde Julius is, die van Uw beider boezem afscheid nam! en ook als dezelfde zal wederkeeren! Vaart dan wel! gelijk ik! en zijdt allen van mij dagelijks in gedagten omhelsd!Ga naar eindnoot24 | |||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||
Slot afscheidsbrief van Julius Willem Bilderdijk (Collectie Bilderdijk Museum).
Pas in de zomer van dat jaar arriveert deze brief bij de ouders in Leiden, en daarna horen ze lange tijd niets meer. Hun ongerustheid neemt toe. Begin 1819 bereikt hen de onheilstijding. Dat blijkt uit een briefje van Willem Bilderdijk aan zijn vriend Luzac, door deze gedateerd op 11 januari 1819: ‘Lieve Vriend! Het is zoo! Hij is geweest! Uw bedroefde Bilderdijk.’Ga naar eindnoot25 Nadere informatie is te vinden in een brief van kapitein Gordon aan de vermoedelijke eigenaar van het schip: De Jonge Bilderdijk, op onze reize van Batavia, na China, al zeer ziek geweest zijnde, is zeedert ons vertrek uit China, op nieuw weer ingestort. In de beginsel van Aug: nam zijne ziekte, een zeer ernstige wending. Hij konde, door de teering verzwakt, niets meer inhouden, en leefde schier alleen van Hollandsche wijn, en Seltzerwater. Hij is zagt, ontslapen, den 26 Augustus, om 4½ uur s'achternamiddags. Wij waaren toen, tusschen de Eijlanden Kangelang, en Groot Solombo, bij de oost kust van Java. De dag daarna, op Doctors begeeren, is hij begraven; in een kist, en met alle die fatsoen, die de naam die hij draag- | |||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||
de, van elk Hollander regt had te vorderen, en hem in ons klein bestek bijgezet kon worden.Ga naar eindnoot26 De ouders zijn ontroostbaar. Vrouwe Bilderdijk, die al zoveel kinderen had moeten verliezen, is deze slag nooit mee te boven gekomen. In de zomer van 1819 ontvingen zij de bezittingen van hun overleden zoon. Bilderdijk schrijft aan zijn goede vriend Valckenaer: Eindelijk is het goed van onzen dierbaren Julius aangekomen, en heeft, als ik wel vreesde, de verteerende smart mijner vrouw bitterlijk vernieuwd en onbegrijpelijk aangezet. Wy hebben er echter het geschrift waarvan ons gesproken was, in gevonden. Doch dit is 't ook alles: want van drie potten met gember en andere O.I. confituren waren er 2 gebroken, en de 3e half leeg geloopen, waardoor alles met de stroop, brokken confituren, en kakkerlakken, doorloopen, doormengd, en doortrokken is, en het weinige dat in den overigen pot was gebleven droog en onzuiver geworden. Alleen zijn Adelborst-kleedtjen, en een Chineesch kistjen met O.I. inkt, en een paar Chineesche schoenen, zijn gaaf; ook eenige schriften de stuurmanskunst rakende, die zeer net en fraai geschreven zijn.Ga naar eindnoot27 Men kan zich voorstellen, hoe dit alles bij Willem en Wilhelmina en hun enig overgebleven zoon Lodewijk in hun Leidse huis op Rapenburg 37 moet zijn aangekomen. De beschrijving van deze zending laat immers, wat de details betreft, niets aan de verbeelding over: Zijn orlogie is aan brokken, en die brokken mede door alles verstrooid; en het is of men met de gehele kist een kaatsspel gehouden had. Van alle zijn mathematische instrumenten is alleen zijn octant terug, 't overige met alle beddegoed &c ontbreekt, zekerlijk op 't schip (als men trouwens wel verwachten mocht) gestolen. Echter zijn er blijken van een zekere hartelijkheid en belangstelling by het inpakken, door kleine aanteekeningen op papiertjens waar 't een of ander ingewikkeld geweest is. Wat van staal of koper was ('t octant alleen uitgezonderd) is alles door en door verroest. - De docter van 't schip is by ons geweest, en heeft ons de wijze van zijn sterven gemeld, die zeer zacht geweest is. Andere byzonderheden by gelegenheid mondeling!Ga naar eindnoot28 Nog in datzelfde jaar 1819 verscheen een papieren monument voor de ontslapen zoon, getiteld: Ter Nagedachtenis van Julius Willem Bilderdijk, op zijnen zeetocht overleden | |||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||
den XXVIn van Oogstmaand MDCCCXIIX, met verzen van de ouders en troostende bijdragen van een paar vrienden. Het meest aangrijpend zijn de verzen van Wilhemina:
Hy is niet meer! Met ieder ademtocht
Herhaalt my 't hart die waarheid vol verschrikking [...]
Hy is niet meer! Dit 's alles wat ik hoor,
Gevoel, besef, en redloos zal beweenen
Niets zucht mijn mond, dan dat ik hem verloor,
En boomtronk toe, en onbezielde steenen!Ga naar eindnoot29
Een steeds terugkerend motief is het vertrouwen op Christus, wiens leven ook in het teken van het lijden stond. Ze hoopte haar Julius in een betere wereld terug te zien. De gedachte dat hij de nieuwe lente niet meer mee zou maken, stemde haar intens verdrietig:
Vrouwe Bilderdijk (Collectie Bilderdijk Museum).
Het vooglenheir herleeft met lust
En de aardworm in den akker
Maar hy, die in den doodslaap rust,
Mijn hoop, mijn troost, mijns levens lust,
Wordt met geen Lente wakker.Ga naar eindnoot30
| |||||||||||||
SlotUit het feit dat zoveel schrijvers een of meerdere zonen in Indië hadden, blijkt eens te meer hoe nauw beide werelden met elkaar verbonden waren. Het idee dat vooral lieden die niet wilden deugen naar de Oost vertrokken, wordt in dit bescheiden overzicht genuanceerd, al vinden we in Joost van den Vondel junior en Koos Tollens natuurlijk prominente vertegenwoordigers van dat genre. Opvallend is ook dat de schrijverszonen heel wel de pen konden voeren, en soms zelf ook gedichten schreven. Maar wat vooral blijkt, is de pijn van het afscheid nemen, de vrees de geliefde zonen nooit meer terug te zien. Een vrees die maar al te vaak bewaarheid werd. Wat hebben al die bezorgde ouders moeten lijden! Elke zoon geeft zijn eigen representatie van het koloniale leven, soms beknopt, soms heel uitgebreid. Wat dat betreft vormen ook hun brieven, dagboeken en literaire voortbrengselen een belangwekkende bron die nader bestudeerd zou moeten | |||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||
worden. De resultaten van zulk onderzoek dienen vervolgens in een passende vorm - gesproken woord en geschrift - te worden gepresenteerd aan een belangstellend publiek. Alleen dan kunnen we hopen, dat het Indisch erfgoed ook voor toekomstige generaties behouden blijft. | |||||||||||||
Bibliografie
|
|