Indische Letteren. Jaargang 29
(2014)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| ||||||||||
Troost, ontspanning, verwerking, herdenking en ontsnapping
| ||||||||||
Liedjes en cabarettekstenIn het Museon werd in 2013 de tentoonstelling Pret achter prikkeldraad gehouden, over muziek, zang, cabaret en dans.Ga naar eindnoot2 Corrie Schneider (de moeder van F. Springer) en Cory Rigter traden in Tjihapit en Adek op als het vermaarde vooroorlogse duo Tholen en Van Lier.Ga naar eindnoot3 Ze schreven en zongen liedjes over actuele gebeurtenissen in het kamp, levensliedjes en liedjes met herinneringen aan Holland: Holland ik verlang naar jou,
Naar je steden, naar je dorpen,
naar je bossen en je hei
| ||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||
Naar je zomers groene wei.
Ben ik vrij, ik wil dan vlug,
Holland weer naar jou terug.Ga naar eindnoot4
En over de herinnering, een liedje met refrein: en zie ik de toekomst nu
wel eens donker in,
dan schenkt alleen de herinnering
mij weer nieuwe zin.Ga naar eindnoot5
Illustratie: Gwendolyn de Ruyter de Wildt.
| ||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||
In de ziekenbarak van het Adek-kamp schreef mevrouw J. Sitsen-Russer op 30 januari 1945 in haar dagboek: Vandaag komen Tholen en Van Lier ons een beetje afleiding bezorgen met hun liedjes. Het is meer dan bewonderenswaardig dat dat stel bij al de honger, die zij toch ook hebben, tòch nog de spirit hebben om liedjes te maken en te zingen. Ik geef toe, dat het voor hen zelf ook een afleiding is. Dat zie ik aan mijn eigen rijmelarij.Ga naar eindnoot6 In de bundel Tjideng zwart op wit vindt men ook zulke cabaretteksten, geschreven door Ingeborg Tuckermann, verlucht met tekeningen van Gwendolyn de Ruyter de Wildt. Zij waren toen meisjes van rond de twintig, die deel uitmaakten van de sjouwploeg - jonge vrouwen die het zware werk opknapten. Het zijn humoristische gedichten over het kampleven, zoals deze parodie op Staring: Patjols klinken
Goten stinken
Ruisend gutst het zweet
Zie hoe Tjideng's vrouwen
Ruwe grond bebouwen
Al is 't nóg zo heet
Al is 't nóg zo heet!
't Heter branden
In de handen
Meldt 'n nieuwe blaar
Maar de patjols zwaaien
En de vrouwen zaaien
IJverig zwoegt de schaar
Ijverig zwoegt de schaar!Ga naar eindnoot7
Zo zijn er ook liedteksten van Erik de Vries, die in kamp Tjikoedapateuh een cabaret had opgericht. Ze werden gebundeld onder de veelzeggende titel Dit zijn de dromen waar de Jap niet aan kan komen.Ga naar eindnoot8 Deze vorm van met humor en een zekere afstand naar de dagelijkse dingen kijken, had een duidelijk functie: troost en ontspanning bieden, het moreel hooghouden, saamhorigheidsgevoel versterken, elkaar door de moeilijke tijden heen helpen. | ||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||
Gedichten uit het kampIn de Japanse kampen zijn ook gedichten geschreven. Ze hebben doorgaans betrekking op de omstandigheden en de reactie van de gevangene daarop. In dit verband moet vooral de naam van Willem Brandt (1905-1981) worden genoemd. Hij was hoofdredacteur van de Deli-Courant en werd dan ook op Sumatra geïnterneerd (onder andere in Si Rengo Rengo). Zijn gedichten hebben een vaste vorm, met soms iets teveel aan stemverheffing. In zijn latere bundels is de retoriek meer ingehouden. Over de omstandigheden schreef hij bijvoorbeeld het gedicht ‘Prikkeldraad’. De eerste twee strofen luiden: Als witte dieren op elkaar gedreven
staren wij schichtig door het prikkeldraad;
daar ligt een ander en vijandig leven
waar 't blanke vee, verworpen, buiten staat.
Wij zijn nu zoveel jaren al gevangen
en aan onze verroeste kooi gewend,
wie weet nog iets van heimwee of verlangen,
't is of men nooit wat anders heeft gekend.Ga naar eindnoot9
Willem Brandt.
| ||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||
Die omstandigheden staan ook centraal in ‘80 cm’. Dat begint aldus: Hier leven wij op 80 centimeter,
daar moet men eten, slapen, verzen schrijven.
Misschien is 't volgend stadium toch beter:
op 50 centimeter te verstijven
en uitgedragen, in een kist verscholen,
en diep betreurd, glimlachend achterblijven
met heel de aarde om in rond te dolen
en als een wolk de hemel in te drijven.Ga naar eindnoot10
Dan is er nog de kritiek op medegevangenen, zoals in ‘Verwildering’: Hier samenrottend tussen prikkeldraad
gehuld in vodden en verwoeste baarden,
wijkt de cultuur; en ach hoe snel vergaat
het glansvernis der christelijke waarden!
Ik zie de hebzucht in hun felle klauwen
de buik is toch nog sterker dan de geest -
en hoor het doffe grommen van het beest:
en loerend zie ik hem zijn eten kauwen
met als slotregels: En soms ontdek ik in de ruige baard
van hem die ik clean-shaven leerde achten
verschrikt de laagheid van zijn ware aard.Ga naar eindnoot11
Is er dan geen troost in deze poëzie? Soms wel. Zo kan lectuur je wegvoeren naar een andere wereld. ‘Het eeuwig avontuur’ gaat over een jongen die 's avonds op zijn brits ligt te lezen bij het schaarse licht: Maar om de sidderende olielamp
bereist hij zadels, zeilen, horizonnen;
't gieren van lasso's fluit door hoefgestamp.
De wereld is voor hem zojuist begonnen,
eeuwig opnieuw heroverd en gewonnen
uit nevelen van schuim, kruit, paardendamp.Ga naar eindnoot12
| ||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||
Troost verschaft ook het schrijven van verzen. Dat kwam hierboven al even aan bod, in het gedicht ‘80 cm’, maar zonder problemen is ‘de laatste dwaasheid die het hart verraadt’ evenwel niet, zo blijkt uit ‘Nog één lied’. Want ‘Hier moet, in dit van god verlaten oord,/ de laatste dichter vluchtelings verdolen.’ Maar hij durft er ook niet mee op te houden: Dat deze hand nog schrijft, dit hart nog slaat om niets dan dromen, het verloren zweven van wat in elke ochtend weer vergaat.
O lafheid om het allerlaatste woord te spreken en de angst om het verloren moment dat éénmaal nog één lied, één vogel hoort.Ga naar eindnoot13 De rode draad bij deze gedichten uit het kamp is het doodsmotief, dat zich ook hierboven al manifesteerde. Nog één voorbeeld uit vele: het gedicht ‘Kampbegrafenis’. De zwarte kar is aangereden;
de zon druilt in een loden schaal
en wij staan zwijgend aangetreden
tussen de poort en 't hospitaal
Met dat indringende slot: Niemand mag mee, de hekken vallen
weer toe: en hij is eeuwig vrij.
Hij gaat alleen, maar met ons allen
zijn wij veel eenzamer dan hij.Ga naar eindnoot14
De functie van deze poëzie is vorm geven aan ervaringen, emoties, aan reflecties, aan verlangen naar vrijheid. Ook dat kan troost bieden. Bij Willem Brandt is dit alles niet zonder retoriek, maar hij is wel de dichter bij wie alle uiteenlopende motieven die het leven achter prikkeldraad bepalen, al in het kamp zelf onder woorden worden gebracht. | ||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||
Gedichten in het kampIn de Japanse kampen werden niet alleen liedjes en gedichten geschreven, ze werden er ook gelezen. Een mooi voorbeeld daarvan is de bloemlezing Onschendbaar domein, verschenen in Tjimahi, 1943. Deze was samengesteld door Rob Nieuwenhuys en Ivo Veenstra. De oplage bedroeg vijftien exemplaren, elk afzonderlijk getypt.Ga naar eindnoot15 In hun voorwoord vertellen ze dat hun bloemlezing, bestaande uit Nederlandse gedichten die geschreven werden tussen de twee wereldoorlogen, tot stand kwam op basis van losse tijdschriftbladen, enkele bereikbare bloemlezingen en toevallig overgeschreven verzen. Ze besluiten met:
Gedicht uit Onschendbaar domein met vignet van Leo Vroman.
| ||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||
De enige rechtvaardiging van ons werk was de wens aan anderen te bieden, waar wij zelf in ongewilde isolering naar gegrepen hebben: een aantal verzen, een besloten gebied vertegenwoordigend, een onschendbaar domein.Ga naar eindnoot16 De bundel bevatte onder meer verzen van Bloem, Van Nijlen, Adriaan Roland Holst en Slauerhoff. Ze werden geïllustreerd met houtsneden, vervaardigd door Leo Vroman, die ook in dat kamp zat, Wim Schippers, Henk de Vos en Ries Mulder. Tot de kleine groep van in literatuur geïnteresseerde geestverwanten behoorde ook Bernard van Tijn. Toen deze hoorde dat hij Tjimahi moest verlaten, hebben Rob Nieuwenhuys en hij twee schriftjes in elkaar gezet, volgeschreven met verzen van Gorter, Leopold, Van Nijlen, Henriëtte Roland Holst, Ed Hoornik en Heine. Van Tijn: ‘Dit noemde ik voor me zelf het “eiserne Bestand”, noodrantsoen voor als je helemaal niets meer hebt. In Sumatra heb ik daar op geleefd [...]’.Ga naar eindnoot17 Gedichten als toevluchtsoord, als refugium, als een domein waar de vijand niet kan komen. Was het voldoende? In Een beetje oorlog beschrijft Rob Nieuwenhuys hoe hij in Tjilatjap urenlang geknield op een appèlplaats moest doorbrengen: Toen ging ik naar dichtregels zoeken die me helpen konden. Maar ze gingen steeds over liefde en dood. Aan de liefde kon ik niet denken, aan de dood wilde ik niet denken. Tot ik bij Leopold uitkwam: ‘wees stil, gij maakt het erger, laat begaan.’ Dat was het, maar het hielp alleen niet. Poëzie werkte niet meer.Ga naar eindnoot18 | ||||||||||
Terugblik, terugkeer en herdenkingHet merendeel van de poëzie over de Japanse kampen is na de bevrijding geschreven. Zulke gedichten hebben vaak een geheel andere toon. Het gaat niet zozeer over de omstandigheden in het kamp, maar om verwerking van wat er gebeurd is. Dat kan ook leiden tot zelfkritiek, zoals bij G.J. Resink. Het slot van zijn gedicht ‘De dood in Ngawi’ luidt: Bij elke uitvaart dacht je aan het vreten
dat vrijkwam, al boog je dan ook het hoofd
om aan de eerbied niet zozeer te wrikken.
| ||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||
Bestaan bestond uit eten en vergeten
en scheen aan God en mededief ontroofd.
Eerst lang na Ngawi kon je om de doden snikken.Ga naar eindnoot19
Terugkeer die vergezeld gaat van een terugblik vinden we ook in de poëzie van Willem Brandt, zoals in ‘Het antwoord’: Reizende door Sumatra zocht ik naar
het streng gebouw waar ik in zwarte jaren
van oorlog en geweld gevangen zat
om hongerend naar de grauwe muur te staren.
Het bleek nu met de grond gelijk gemaakt,
er wuifden palmen over rijpe velden.
Vergeefs bezocht ik in de werkelijkheid
de schimmen die mijn bange nachten kwelden.
En het antwoord kwam van de gids: Verlies uw haat als een verloren stap,
gedenk alleen wat goed was en een zegen,
betreed met open hart de groene wegen,
ontmoet de mens in liefde en broederschap.Ga naar eindnoot20
In het gedicht ‘Ereveld jappenkamp’ van Corina Engelbrecht lijken verleden en heden elkaar te ontmoeten: dek het lijk toe
spreek een bede
buig voor de keizer
die het zo heeft geëist
loop mee tot de poort
open de deuren
laat hem gaan -
hij is vrij
| ||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||
ga door de tunnel
van het verleden
zoek er zijn kruis
in de witte rij
wied daar de grond
onthecht de ranken
vraag niet naar rede -
hij heeft geen naam
open de tijd en
bouw er een huis
kerf in de voordeur
- ‘ben ik vrij’ -
hoop niet op vrede
dit is jouw naamGa naar eindnoot21
In ‘Requiem. In memoriam Robbie T.’ van Piet Dietze worden verleden en heden ook samengebracht. Het eerste deel van het gedicht krijgt als datering ‘Tjimahi, 1945’. Het opent met: Hij was veertien jaar
toen hij stierf van de honger
in een jappenkamp -
hoe hij riep om zijn moeder,
zijn moeder zo ver van hem.
Het tweede deel, ‘Cimahi 1995’ sluit met: Een kruis met zijn naam
op het veld Leuwigajah
is wat van hem bleef.
Terwijl ik bloemen neerleg
hoor ik hem roepen, als toen.Ga naar eindnoot22
Deze poëzie heeft een andere functie dan die uit de oorlog: bij alle diversiteit die samenhangt met terugblik en terugkeer is er steeds sprake van verwerking en reflectie. Hier wordt de poëzie bovendien soms zèlf een ereveld, en het gedicht een gedenkteken. | ||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||
Indirecte poëzieTen slotte is er nog een categorie die ik ‘indirecte poëzie’ zou willen noemen. Zij is ontstaan tijdens de gevangenschap, maar legt daar geen getuigenis van af. De mooiste voorbeelden zijn te vinden in de gedichten van Leo Vroman. Hij wist in 1940 uit Nederland naar Londen te ontkomen, en ging vandaar via Zuid-Afrika naar Nederlands-Indië. Hier werd hij geïnterneerd in Bandoeng, Tjilatjap en Tjimahi, om vervolgens via Singapore te worden weggevoerd naar Osaka en Nagaoka. Rob Nieuwenhuys, die hem al voor de Japanse inval had leren kennen, schrijft in Een beetje oorlog over Tjilatjap: Er heerste in het kamp een sfeer van angst die niemand onberoerd liet. Alleen Leo wist zich eraan te onttrekken. Tenminste zo leek het. Hij was de enige die zich natuurlijk en ongedwongen wist te gedragen. Hij leek onaantastbaar, mis- | ||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||
schien wel omdat hij een van de weinigen onder ons was die naar een eigen wereld kon uitwijken en die wereld was de wereld van de poëzie. Leo hield zich zoveel mogelijk schuil en schreef gedichten.Ga naar eindnoot23 In datzelfde boek heeft Nieuwenhuys een heel hoofdstuk aan Vroman gewijd, dat ‘De onaantastbare gevangene’ heet. Daarin stelt hij vast: We kunnen niet zeggen dat Leo geen deel had aan de werkelijkheid, hij erkende die, hij was niet zwevend, maar hij zag die als een onveranderlijk gegeven waartegenover hij een houding moest zien te vinden zonder zich te bezeren. Verzet was zinloos. Leo bezat, gelukkig voor hem zelf, de mogelijkheid zich eruit terug te trekken in zijn eigen autonome wereld. Zijn zonderlinge invallen, zijn dwaze en onverwachte woordspelingen en woordvormingen waren de tekens die hij vanuit die wereld naar ons uitzond, maar de meest complete uitdrukking daarvan was toch zijn poëzie.Ga naar eindnoot24 Toen zijn vrienden hem het verwijt maakten, dat hij zich terugtrok en zich van hen afsloot, antwoordde hij met een gedicht, opgedragen aan Rob Nieuwenhuys, dat eindigt met de woorden: De zee is leeg, de schepen zijn verbrand
En aan die stilte voel ik mij verwant
Sinds ik mijn eigen leven heb verlaten
Dat na bleef soezen in het polderland.Ga naar eindnoot25
De gedichten de hij schreef, waren fantasievol en speels. Ze gingen niet over het kampleven, maar leken een eigen wereld te vormen, die niet werd aangeraakt door de alledaagse werkelijkheid. De bundel die hij in 1946 publiceerde, staat vol van zulke verzen. Een goed voorbeeld is ‘Sint Fleurycke’: Het stadje Sint Fleurycke
van craquelée en goud,
nevelig ceramique
was op een vlot gebouwd.Ga naar eindnoot26
In zestien strofen wordt hier een droomwereld opgeroepen, die weliswaar vergankelijk is en ten onder gaat, maar toch bescherming biedt in het rijk van de verbeelding. Zo zie je Vroman zich als een baron Von Münchhausen door middel van zijn eigen gedichten ontworstelen aan het moeras van de realiteit. Dát is de kracht van poëzie. | ||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||
Conclusie
Kampplaatje van Kamp Tjimahi van Leo Vroman (1915-2014). KITLV 25456.
Bij de ondertitel van deze bijdrage, ‘Poëzie en de Japanse kampen’, ligt de nadruk op het woordje en. We zagen dat de vraag naar de functie van poëzie uiteenlopende antwoorden oproept, die samenhangen met de aard van de besproken gedichten. De liedjes bieden troost en ontspanning, en bevorderen de saamhorigheid. De gedichten uit het kamp registreren de omstandigheden en de reacties van de gevangenen daarop. De poëzie die men zich van vroeger herinnerde, vormde een onschendbaar domein, waar de Japanners geen greep op hadden. Poëzie van na de oorlog staat in het teken van herinnering, verwerking en herdenking, en richt soms een monument voor de slachtoffers op. Maar ook het schrijven van poëzie die ogenschijnlijk niets met het kampleven te maken heeft, blijkt voor sommigen een probaat middel te zijn om te ontsnappen aan de realiteit. Bij alle verschillen is er toch ook iets gemeenschappelijks. Kennelijk bezit poëzie een kracht die in moeilijke tijden van betekenis kan zijn, de kracht om uit te drukken waar het om gaat, om de essentie te raken, ook later. Dat blijkt uit de afsluitende regels van het gedicht ‘Vrede’ van Leo Vroman. Hij heeft zowel Rotterdam zien branden als de Japanse bezetting meegemaakt. Hij die zulke fantasierijke, sprookjesachtige en speelse gedichten kon schrijven, was ook in staat om heel kernachtig uitdrukking te geven aan het verdriet dat de oorlog veroorzaakt heeft. Daarom wil ik deze bijdrage besluiten met vier regels die u allen kent: Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.Ga naar eindnoot27
| ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||
|
|