Indische Letteren. Jaargang 29
(2014)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| ||||||||||||
Een vlammend rode flamboyant
| ||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||
(1923) het boek dat hij schreef toen hij later in zijn leven Indië opnieuw bezocht en ook Japan aandeed. Maar Indië komt ook voor in veel van zijn andere werken. Dat is niet vreemd: Nederland was rond 1900 immers een koloniale mogendheid en dat was te zien aan de literatuur uit het moederland, niet alleen bij Couperus. Veel mensen in die tijd hadden verwanten die woonden en werkten in Indië en regelmatig het moederland aandeden, op verlof of na het pensioen, zo ook Couperus. In zijn romans die in Nederland spelen, komen dan ook regelmatig gepensioneerden of verlofgangers uit de Oost voor.
Elisabeth Wilhelmina Johanna Baud, circa 1920 (LM C 00383 I 007).
Niet alleen Eline Vere, maar ook De boeken der kleine zielen, Couperus' magistrale, vierdelige roman uit 1901-1903, bevat Indische elementen. Zo zijn er tijdens de zondagavondbijeenkomsten van de familie Van Lowe die centraal staat in deze roman ook Indische tantes van de partij. Het Indische wordt in de roman gemarkeerd - en misschien ook geridiculiseerd - door de kromspraak van bijvoorbeeld tante Ruyvenaar, een lid van de wat ordinaire Indische tak van de familie: ‘O, Adolfine, soo gesellig jou partij. Ik amuseer mij ddòll.’ Ze maakt ook lekker Indisch eten voor Gerrit, een van de broers van Constance, de hoofdpersoon in de eerste delen: Allah dan toch, die Herrit! juichte tante Lot, ontzettend zwaar, met haar cascadeerenden boezem zonder corset, thuis; in de ooren briljanten als kanjers; allah dan tòch, die Herrit, hij vermoordt zijn vader voor nassi!Ga naar eindnoot3 Niet alleen in zijn romans ook in ander, meer journalistiek of autobiografisch werk komt Indië terug, bijvoorbeeld in Couperus' jeugdherinneringen die in 1910 werden gepubliceerd in ‘Toen ik een kleine jongen was’, ‘De Vonk’ en ‘Kindersouvenirs’. Ook ‘Ter Uwer verjaring’ (1913) en ‘Een Hagenaar terug in Den Haag’ (1915) bevatten verwijzingen naar Indië.Ga naar eindnoot4 Op deze werken zal ik om redenen van praktische beperking nu niet ingaan maar mij concentreren op de plaats van Indië in enkele romans rond 1900. De keuze is daarbij gevallen op Metamorfoze (1897), De stille kracht | ||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||
(1900) en Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan ... (1906) (hierna te noemen Van oude menschen), drie werken van rond de eeuwwisseling die ondanks overeenkomsten sterk van elkaar verschillen. Couperus benadert de kolonie in deze romans telkens op een andere manier. Indië speelt in geen van deze werken dezelfde rol. Daarbij wil ik nog een ander aspect onderzoeken. In het fin de siècle - rond 1900 - dook in de toenmalige kunst regelmatig de drieslag ‘heden - verleden - toekomst’ op als motief.Ga naar eindnoot5 Bij Couperus worden deze begrippen zelfs vaak met een hoofdletter geschreven. Het motief illustreert dat de kunstenaar over de grenzen van de tijd kan kijken in verleden en toekomst. Daarmee is hij een visionair, iemand die visoenen heeft van de toekomst en deze dus soms ook kan voorspellen - een visie die al tijdens de romantiek werd aangehangen en die door het symbolisme rond 1900 opnieuw onder de aandacht komt. Het verglijden van de tijd speelt daarbij een belangrijke rol - ook bij Couperus is dat het geval - daarnaast treedt de tijd op als abstract gegeven. De vraag is nu in hoeverre deze drieslag ‘heden - verleden - toekomst’ in verband te brengen is met de genoemde romans, niet alleen als motief, ook in ruimere zin. Mogelijk levert dit zelfs een tentatief antwoord op de vraag waarom Couperus tot op de dag van vandaag steeds geliefd blijft, niet alleen onder gewone lezers, maar ook onder wetenschappers. | ||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||
Indië als droomlandIk begin met Metamorfoze (1897) - hoewel Couperus' zevende roman toch een vroeg werk - waarin Indië een kleine plaats inneemt. Literatuurcritici refereren in hun analyses van de roman soms zelfs niet eens aan de kolonie.Ga naar eindnoot6 Couperus schreef deze kunstenaarsroman, die bekend staat als autobiografisch, vóór zijn reis naar Indië in 1899. Toch ligt het voor de hand - gezien zijn jeugdjaren in de kolonie - dat Indië daarin aan bod komt. Dat is inderdaad het geval. Couperus waarschuwt overigens zowel in een motto bij de roman als in de tekst zelf dat de hoofdpersoon misschien wel op hem líjkt, maar dat hij het niet ís. En al zoû ik nu eens schrijven een boek, waarvan de held een modern auteur was: al zoû ik dien held laten schrijven werken, die verwant aan de mijne waren, de held zoû niet ik zijn, zijn kunst niet de mijne: en de roman zoû een roman blijven, niets dan een roman, en zich nooit realizeeren tot autobiografie.Ga naar eindnoot7 | ||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||
Toch kunnen we het boek gebruiken om het beeld van Indië, zoals het hier gepresenteerd is, onder de loep te nemen. Feitelijk doet het er niet toe of de roman autobiografisch is. De roman is verdeeld in vijf hoeken waarin de hoofdpersoon, de jonge schrijver Hugo Aylva, telkens aan de hand van een door hem zelf geschreven werk in de derde persoon laat zien hoe hij verandert - metamorfozeert. Indië komt zoals gezegd zijdelings aan bod in het eerste deel, ‘Het boek van Torquato Tasso’, waarin Aylva nog actief is als dichter. De dan 20-jarige hoofdpersoon denkt terug aan zijn jeugd, die gedeeltelijk in Indië speelt. Aylva realiseert zich dat hij er zich veel te weinig van herinnert. Indië is ver weg, ook in zijn geheugen. Die jaren waren vaag ... Hij had maar enkele souvenirs. [...]. Dat eens een oom, die paard reed, in een koffietuin op de bergen, - met verschieten van blauw achter groene kampongs, - hem genomen had vóor op het paard en hem had laten rijden [...]. En ook een groote boom in den tuin van het school, met ontzettende vlammende roode bloemen, de zoogenaamde ‘flamboyant’, en waarin hij klom en zat tusschen de knoesten van de takken, als een bloemenkoning in een sprookje.Ga naar eindnoot8 Het geheugen levert dus geen glasheldere opsomming van feiten en herinneringen, maar slechts wat flarden en beelden. De laatste toevoeging in het citaat, over de bloemenkoning in het sprookje, laat ook zien dat de herinneringen direct ingekaderd worden in een andere context - in dit geval die van het sprookje - een modegenre in de literatuur van dat moment waar Couperus belangstelling voor had, getuige de sprookjes Psyche en Fidessa die hij kort daarna publiceerde in respectievelijk 1898 en 1899, en waar hij in deze roman voortdurend naar verwijst. Door de koppeling van Indië aan een sprookje veranderen zijn herinneringen ook van kleur. Indië is een vaag onderdeel van zijn herinnering die slechts gevoed wordt door enkele gebeurtenissen en een paar - in dit geval positieve - beelden. Terug in Nederland moet hij wennen aan alles. Hij kan niet meer mandiën: hoe moet hij zich nu wassen aan een wastafel? De jongens op school zijn bleu en ‘ongewassen’ en hebben niet zulke mooie uniformen als de vroegrijpe jongens op de HBS in Batavia. Die Indische schooltijd met die lange speeluren, die heerlijk waren als buiten-partijen, ze waren het liefste herdenken uit zijn kindertijd: eene vrolijkheid in de melancholie ervan. Omdat hij een Hollandsch kind was, geboren in Holland, hadden zijne Indische jaren altijd iets exotisch' voor hem behouden, iets niet eigenlijks, als was hij maar op reis geweest; [...].Ga naar eindnoot9 | ||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||
De HBS, het Gymnasium Koning Willem III te Batavia, circa 1890 (KITLV 3798).
Doordat Indië ver weg is zowel in ruimte als in tijd, wordt het gerepresenteerd als een droomland, een mythe, als iets ongrijpbaars waarvan slechts wat scherven over zijn gebleven en een gevoel van gemis. Indië vertegenwoordigt een afgesloten periode - het gaat immers om zijn voorbije jeugd. Indië lijkt voltooid verleden tijd, toch wil hij het terughalen. Het terugkijken naar Indië is belangrijk. Gemis, verlangen en melancholie gaan hand in hand. Ook toen hij in Indië verbleef, wist hij al dat het om een tijdelijk verblijf ging - waardoor de melancholie er toen als het ware al een vast onderdeel van vormde. Het motief ‘heden - verleden - toekomst’ komt duidelijk in de roman voor. De kunstenaar is een ziener die zijn vroegere incarnaties voorbij ziet komen en visioenen heeft van de toekomst. Ook aan het voortgaan van de tijd wordt gerefereerd: ‘Toen voelde hij al, hoe gauw het leven gaat voorbij ...’Ga naar eindnoot10 Indië is in deze roman weliswaar gekoppeld aan het verleden, maar verpakt in een moderne roman - een roman | ||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||
van het (toenmalige) heden. De ‘toekomst’ komt in het boek zoals gezegd wel aan bod, maar is niet verbonden met Indië. | ||||||||||||
Een rijk geschakeerd paletWe stappen over naar De stille kracht (1900), een heel ander boek dan Metamorfoze: Indië komt er niet in voor in de vorm van een aantal herinneringen van een individu, noch als een afgesloten periode in het verleden, maar het vertegenwoordigt het hier en nu in de roman. Er wordt in het romanheden een tableau geschetst van een koloniale samenleving waarin niet slechts een enkele stem klinkt, zoals in Metamorfoze, maar verschillende stemmen te horen zijn. In die koloniale samenleving ligt het accent op de blanke toplaag (inclusief de Indisch-Nederlandse), vertegenwoordigd door een aantal romanpersonages die samen de high society vormen van Laboewangi; daarnaast figureren enkele prominente Javanen die een mooie, decadente en oriëntalistische rol krijgen toebedeeld; tenslotte is er een leger aan overwegend stemloze en naamloze leden van de lagere inheemse klasse die vooral als exotisch behang dienen. De verschillende personages laten allemaal een eigen, vaak ander geluid horen en vertegenwoordigen een ander perspectief. De verhaallijn is in principe lineair. Het verhaal is tragisch - de hoofdpersoon, de sterke, in principe rechtschapen blanke resident van Laboewangi, Otto van Oudijck, gaat ten onder: hij is niet opgewassen tegen de stille kracht, de geheime macht van de inheemse bevolking tegen de blanke overheerser; hij geeft zijn carrière op en trekt zich met een jonge Indo-Europese vrouw terug in de dessa. Ook het leven van andere blanke personages vertoont een neergaande lijn. Uiteindelijk verlaten zij Indië: Van Oudijcks vrouw, de overspelige Léonie, verliest de controle over haar losbandige leven en vertrekt naar Parijs; Eva, de Europees georiënteerde estheet, die een belangrijke positie inneemt in het sociale leven in Laboewangi, raakt gedesillusioneerd, houdt het evenmin uit in Indië en vertrekt. Deze neergaande lijn in de roman past zowel in een naturalistische als in een decadente context - het naturalisme gaat doorgaans uit van een pessimistisch wereldbeeld en het decadentisme is gekoppeld aan de verheerlijking van het verval. Dat laatste wordt vooral zichtbaar in de beschrijving van de teloorgang van de dronken regent, die schittert in zijn ondergang.Ga naar eindnoot11 Er resoneren dus allerlei literaire stromingen mee in de roman die rond 1900 zeer in de mode waren - naast naturalisme en decadentisme is dat ook de mystiek - die | ||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||
al in de titel is verwerkt. Daarnaast is De stille kracht een Indische roman die aan alle specifieke kenmerken voldoet.Ga naar eindnoot12 Kort samengevat: de blanke bovenlaag staat in deze romans centraal en de inheemse bevolking heeft geen stem en speelt een rol op de achtergrond als couleur locale; iedereen raakt in verval in de kolonie en de hoofdpersonen zijn dan ook geen voorbeeld voor de lezer; Indië is een lustoord en mystiek en goena goena zijn belangrijk; de natuurpracht wordt uitvoerig beschreven; de stijl is leesbaar en, ten slotte, wordt in de roman kritiek geuit op het koloniale beleid. Dat de Indische roman destijds een populair genre was blijkt duidelijk uit uitlatingen van de kritiek. ‘[A]an de Indische romans [...] komt geen einde’, verzuchtte een Nederlandse criticus in 1900.Ga naar eindnoot13 Een ander schreef al in 1887:
Hotel Tosari, een geliefde plek om te herstellen, die ook in De stille kracht voorkomt (KITLV 377357).
Men zegt weleens dat wij Hollanders zoo weinig weten van Indische toestanden, maar als dat waar is, dan ligt de schuld toch zeker niet in onze letterkunde | ||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||
en bij onze romanciers of romancières, want deze hebben ons reeds zooveele tafereelen uit het schoone Insulinde geschonken.Ga naar eindnoot14 De koloniale samenleving in Indië was sinds de jaren zeventig sterk veranderd: er woonden niet meer alleen Nederlandse militairen en bestuursambtenaren in de kolonie (aanvankelijk werden Nederlandse vrouwen in principe niet toegelaten in de kolonie, op een enkele uitzondering na). Na de instelling van de vrije markt in 1870 kwamen hele gezinnen naar de Oost, ook omdat de reis via het Suezkanaal, dat in 1869 was geopend, veel sneller en minder gevaarlijk was dan de lange reis via de Zuid-Afrikaanse Kaap de Goede Hoop. Indische literatuur diende vaak ook als een soort reisgids voor de Hollander. Het was een nadere kennismaking met dat stukje tropisch Nederland aan de andere kant van de wereld. Bovendien diende de licht erotische Indische letterkunde ook als een soort morele uitlaatklep in het preutse Nederland. In De stille kracht, een model-Indische roman, zijn ook sporen van die andere stromingen zichtbaar. Zo was het naturalismeGa naar eindnoot15 belangrijk omdat de locatie Indië - het tropische milieu dat een sterke invloed heeft - een hoofdrol krijgt. Het naturalisme ging er immers van uit dat de mens gedetermineerd was door race, milieu et moment. De omgeving die wordt gevormd door de inheemse bevolking, de natuur, de grond zelf is dominant - en zorgt ervoor dat de Europeanen het niet uithouden in Indië. Daarnaast spelen ook hun ‘ras’-eigenschappen een rol, een woord dat nu besmet is, maar rond 1900 veel minder beladen was. De roman biedt een staalkaart van alle mogelijk combinaties van temperamenten die men zich kan indenken. Addy bijvoorbeeld, het ‘mooie dier’Ga naar eindnoot16 uit de roman, een mannelijke variant op het domme blondje, heeft alleen de schoonheid geërfd van zijn voorouders, zijn hersens zijn ontaard. Bij de blonde Léonie, die in Indië geboren en getogen is, spelen zowel afkomst als milieu een rol. Door haar levenslange aanwezigheid in Indië is ze als het ware doordrenkt van de zinnelijkheid die bij het land zou horen volgens toenmalige opvattingen. Léonie is overigens niet alleen zinnelijk, zij voelt ook de Javaanse bevolking beter aan. Op het moment dat Van Oudijck weigert in te gaan op vragen van de Indische bevolking, probeert zij hem op andere gedachten te brengen. Dat lukt niet, waarna de stille kracht zo actief wordt dat Van Oudijck uiteindelijk breekt. Het vertellerscommentaar meldt dan dat alles wellicht anders was gelopen als hij toen had geluisterd. ‘Misschien, als hij had toegegeven, ware zijn leven anders geweest.’Ga naar eindnoot17 Hoe staat het nu met het motief ‘heden - verleden - toekomst’? Het verleden speelt in deze roman geen hoofdrol, al wordt er wel gedweept met het oude ge- | ||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||
slacht, de vergane glorie van de verloederde Javaanse regentenfamilie. Het accent ligt op het heden - het romanheden. Maar in de kernpassage in de roman, halverwege het boek, (vooral p. 106 en 107), duikt ook de ‘toekomst’ op. In de tekst, afkomstig van de verteller, staat dat de bevolking misschien dociel lijkt, maar dit niet is. De inheemse bevolking wordt juist afgeschilderd als superieur. De stille kracht richt zich tegen de blanke overheerser. Maar onder al dit vertoon schuilt de stille kracht, en sluimert nu en wil niet strijden. [...] Onder al deze rust van grootheid dreigt het gevaar, en rommelt de toekomst als de onderaardsche donder in de vulkanen, onhoorbaar voor het menschelijk oor. De Javaan ziet de overheerser in die ‘illuzie van beschaving en humaniteit’ en geeft hem ‘den titel van heer en de hormat van meester’ maar hij minacht hem stil en oordeelt hem met een glimlach [...]. Met de semba doet hij of hij de mindere is, maar hij weet zich stil de meerdere. Hij is zich bewust van de stille kracht, onuitgesproken: hij voelt het mysterie aandonzen in den ziedenden wind van zijn bergen, [...]. Wat is, zal niet altijd zoo blijven: het heden verdwijnt. Daarna is er sprake van ‘de dageradenden Toekomst.’Ga naar eindnoot18 Van Oudijck voelt dit allemaal niet - anders dan de verteller die de hoofdstem is in deze passage, ziet hij niet de ware verhoudingen. Hier wordt in een visioen min of meer het einde van de kolonie voorspeld en daarmee geeft Couperus zijn koloniale roman met oriëntalistische aspecten opeens niet alleen een visionaire maar ook een postkoloniale - dat wil zeggen cultuurkritische - lading. | ||||||||||||
Land van de passieVan oude menschen (1906) is geen Indische roman zoals De stille kracht dat is, maar Indië speelt wel een sleutelrol in deze naturalistische roman. Frédéric Bastet, archeoloog, Louis Couperus-kenner en schrijvervan diens biografie, spreekt van een Haags-Indische roman. Het boek speelt voornamelijk in Den Haag en wel in en rond de Mauritskade, een enkele passage speelt in het Indische verleden. Ook in deze roman staat het passievolle leven dat door Indië wordt opgeroepen centraal. Het resulteert zelfs in een passiemoord. En dat is nog niet alles. Zoals bekend staat in Van | ||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||
oude menschen, de roman over de ouderdom die nog steeds tot de grote werken van Couperus wordt gerekend, het leven van twee Haagse families centraal. Hun leven wordt beheerst door een crime passionnel die zestig jaar eerder in Indië is gepleegd. Grootmoeder Ottilie Dercksz en grootvader Takma, die een heftige overspelige relatie hadden, zijn de inmiddels stokoude hoofdpersonen in het moordverhaal. Takma had de echtgenoot van zijn geliefde uit zelfverdediging gedood met een kris toen deze het paar betrapte. Een buitenechtelijk kind, met dezelfde naam als de moeder, ‘Ottilie’, was het gevolg van de liaison, maar dat bleef aanvankelijk onbekend. In het romanheden worstelen de ouderen met hun verleden. Daarnaast speelt het aanstaande huwelijk van de kleinkinderen Lot en Elly een rol, die zonder dat zij het weten neef en nicht zijn. Uiteindelijk raken alle personages successievelijk op de hoogte van het geheim. Sommigen kenden de ware toedracht al eerder, zoals Harold, die als kind ongezien getuige was geweest van de moord. De twee oude geliefden worden, net als Ottilies zoon Harold, bezocht door spoken uit het verleden, door het ‘Ding’. De ouderen die nooit gestraft zijn voor hun daad zijn bang voor wat hun te wachten staat na de dood. Thérèse, die ook al dertig jaar blijkt te ‘weten’ van het geheim, is in het klooster gegaan en min ofmeer godsdienstwaanzinnig geworden. Zij gedraagt zich extreem vroom en probeert zo de zonden van haar moeder weg te wassen. Lichamelijk is Harold een wrak, maar psychisch heeft hij het zo mogelijk nog zwaarder. Voortdurend wordt hij bezocht door het ‘Ding’, heeft hij angstaanvallen en ook hij hoort geritsel. In deze roman is Indië gelijkgesteld aan passie en moord en daarmee is aan twee kenmerken van de Indische roman voldaan: Indië als lustoord en dubieuze hoofdpersonen (hier is immers een moord gepleegd). Het verleden is bepalend. Geen idyllische herinneringen, zoals in Metamorfoze voeren de boventoon - integendeel - het gaat om een trauma. Kijken we naar het motief ‘heden - verleden - toekomst’, dan zien we dat de toekomst op een heel andere manier wordt ingezet: Indië is het | ||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||
land van de passie, dat was ook al gebleken uit De stille kracht, maar de gevolgen van die hartstocht in de toekomst - het kommervolle eind van het leven van het schuldige oude paar in het romanheden - vormen het uitgangspunt van de roman. En dat is nog niet alles, hun ouderdom, omgeven door een waas van geheimzinnigheid en schuld, zorgt ervoor dat de kinderen en kleinkinderen een pathologische angst opvatten voor de ouderdom - ze lijken wel erfelijk belast. Iedereen klaagt over het ouder worden, de veertigjarige kleinzoon Lot spant de kroon: hij wil dan ook ‘jong sterven’.Ga naar eindnoot19
Louis Couperus, tekening door H.J. Haverman, 1897 (LM C 00383 III 022).
Doordat de roman bij het einde begint is deze, anders dan De stille kracht, niet lineair verteld en daarmee hanteerde Couperus een moderne romanvorm, geschreven vanuit het heden, met terugblikken naar het verleden. Het boek is ook modern omdat het een spanningsboog en trekken van een detective heeft, in die dagen met de fictieve speurder Sherlock Holmes uit de verhalen van Sir Arthur Conan Doyle (1859-1930), een opkomend populair genre. De spanning wordt zorgvuldig opgebouwd. En ook hierin was Coupeurs modern: het is geen simpele ‘who done it’ maar ‘who knows it’ - hij ‘weet’ en zij ‘weet’. Couperus wilde zijn lezers behagen, ze in spanning brengen. Hij gebruikt elementen van een licht genre, om een loodzware problematiek te behandelen. Het beleven van een trauma wordt belicht - de oude mensen hebben om zich heen een sfeer van angst en verzwijging hangen, die ook de anderen in combinatie met de hoge leeftijd als iets verstikkends voelen. Zó willen ze nooit oud worden en zo wordt het Indische trauma breder getrokken en tot een angst om ouder te worden omgevormd. Bij de veertigjarige Lot leidt dit tot een pathologische angst voor de ouderdom. Hiermee zijn drie romans van Couperus waarin Indië een meer of minder belangrijke rol speelt, belicht. Ze laten alle drie een ander beeld zien van de kolonie: de nostalgische, positieve herinnering in Metamorfoze, het meerstemmige breedbeeld | ||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||
in De stille kracht en de doorwerking van het koloniale verleden in de vorm van een trauma in Van oude menschen. | ||||||||||||
Tot slotAan het begin van dit artikel heb ik gemeld dat het motief ‘heden - verleden - toekomst’ ook op een andere manier kan worden ingezet waar het Couperus' Indische werk betreft: al lezend realiseerde ik me dat de drie werken die ik de revue heb laten passeren gek genoeg wonderwel aansluiten bij nieuwe theorieën die de laatste decennia in de literatuurwetenschap populair zijn geworden: literatuur als herinnering in Metamorfoze, oriëntalisme en postkolonialisme in De stille kracht en literatuur als trauma in Van oude menschen.Ga naar eindnoot20 Misschien is deze onbedoelde, verziende blik van Couperus ook een verklaring voor het feit dat Couperus nog steeds zo geliefd is bij lezers én onderzoekers: het lijkt wel of hij rond 1900 al kon zien wat wetenschappers in de toekomst, ruim honderd jaar later, boeiend zouden vinden. | ||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||
Jacqueline Bel is universitair hoofddocent moderne Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit. Zij promoveerde in 1993 op een receptie-historische studie, Nederlandse literatuur in het fin de siècle. Met Thomas Vaaessens bracht zij in 2010 het boek Schrijvende vrouwen, een kleine literatuurgeschiedenis van de Lage Landen uit. Zij is redacteur van Armada, Tijdschrift voor Wereldliteratuur, van Zacht Lawijd, Literair historisch tijdschrift, en sinds 2013 van het nieuwe Vlaams-Nederlandse tijdschrift Passage. Tijdschrift voor Europese literatuur en cultuur. Zij publiceerde over (post)koloniale literatuur, interbellum, oorlogsliteratuur en nieuwe mystiek rond 1900. In 2014 verschijnt het door haar geschreven deel 7 van Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. |
|