Indische Letteren. Jaargang 29
(2014)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| ||||||||||
Het snoer der ontferming
| ||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||
oprichter en hoofdredacteur van het blad, S.F. van Oss (1868-1949). Als een bij uitstek Haags schrijver met een grote literaire reputatie versterkte Couperus de allure van het jonge weekblad. Couperus schreef over hun samenwerking: Er was eens een Natie en die Natie heette Haagsche Post. Die Natie werd prachtig geregeerd door een Autocraat, dus geen constitutionele koning: die Autocraat was de heer Van Oss. Aan mij vertrouwde hij toe de portefeuille van de Blague. Ik was dus zijn minister van de Blague en zeer vereerd door zijn vertrouwen.Ga naar eindnoot2 John Jansen van Galen, die in 1986 hoofdredacteur van de Haagse Post werd, wijdde op 9 juni 2013 een radiocolumn aan de samenwerking tussen Van Oss en Couperus.Ga naar eindnoot3 Hij suggereerde dat de wonderlijk hechte vriendschap tussen deze twee mannen gebaseerd was op een gedeeld outsiderschap: Weliswaar waren zij allebei prominente Hagenaars, maar toch werden zij door de echte Hagenaars niet helemaal voor vol aangezien. Van Oss bleef de zoon van een joodse slager en vleeskoopman uit Brabant. Couperus gold als te verwijfd, teveel dandy om in de sociëteit De Witte door de beugel te kunnen. Couperus, die vrijwel altijd in geldnood zat, waardeerde Van Oss' inzicht in zaken. Hij benoemde de hoofdredacteur bijvoorbeeld tot zijn gevolmachtigde om te onderhandelen over de verfilming van De stille kracht. Dat lukte Van Oss ook, want Couperus schreef op 6 juli 1923 dat hij ‘een zeer mooie Amerikaansche filmtransactie’ afsloot.Ga naar eindnoot4 Van Oss raadde Couperus aan goed rekening te houden met de wisselkoersen en stuurde zelfs op een verfilming aan van de klassieke roman Xerxes.Ga naar eindnoot5 Een verfilming die er - evenmin als die van De stille kracht - nooit is gekomen. In 1920 en 1921 reisde Couperus door Algerije en Tunesië en schreef daarover in de Haagsche Post onder de titel Met Louis Couperus in Afrika. Dat bracht Van Oss op een idee. Hij wist dat Couperus op dat moment niet wist waar hij zijn leven verder zou doorbrengen - Betty en hij konden het hierover niet eens worden - terwijl hij bovendien geplaagd werd door geldzorgen. Toen Couperus bij hem langs kwam, sloeg Van Oss toe. In zijn column beschrijft John Jansen van Galen wat er dan gebeurt: Maar dan komt Couperus opeens gedeprimeerd bij de hoofdredacteur binnenvallen: ‘Beste Van Oss, het is met mij gedaan! Ik ben uitgeschreven aan het eind van mijn werk!’ Maar dan moest je net Van Oss hebben: ‘Onzin, man, je werk begint pas!’ Couperus, bedremmeld: ‘Hoe bedoel je, brave man?’ ‘Ik bedoel | ||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||
dat je voor de Haagsche Post een reis naar Indië en Japan gaat maken en ons van daaruit een reeks prachtbrieven schrijft!’ Couperus die zich snel heeft hersteld, bedingt eerst overleg met Pop, zijn echtgenote, en keert de volgende dag terug met de eis dat zij ook mee moet op reis. ‘Desnoods,’ zegt Van Oss, ... hoe hoog taxeer je de kosten?’ ‘Je weet dat ik een verwend mensch ben,’ antwoordt Couperus, ‘en het zijn dure landen, dus twintig mille. Plus tien mille honorarium.’ En dan komt wat ik voor het mooiste moment in de Nederlandse journalistieke geschiedenis houd: Van Oss kijkt hem aan. ‘Dus in het geheel dertig mille? Ahum, top! Wanneer kun je vertrekken?’ Het worden inderdaad prachtstukken, 71 reisbrieven in totaal, à 400 gulden per stuk. Kom daar nu eens om. En ik dacht met een zekere jaloezie dat ik graag zó hoofdredacteur had willen zijn, met zoveel bravoure en zo royale middelen. ‘Anderhalve ton, Tommy Wieringa? Ahum, top! Wanneer kun je vertrekken?’ Ondanks het ‘Amerikaansch royale gebaar’Ga naar eindnoot6 van S.F. van Oss, had Couperus' vrouw haar bedenkingen. Ze had gezegd dat ze tien jaar eerder hadden moeten gaan, toen hij nog achtenveertig was.Ga naar eindnoot7 Maar Louis Couperus wilde absoluut nog één keer naar de Oost, naar ónze Oost en nog verder, naar China en Japan. ‘Maar neen! Ik zeg haar dat mijn hart tropisch is, de evenaar zal mij weer jong maken’, zo vertelde hij de Britse criticus Edmund Gosse. En hij zei nog meer: ‘Als ik Java nog eens heb weergezien, wil ik een nieuwe roman schrijven over het geheimzinnige leven daar, en dat boek zal beter zijn - het zal mijn beste worden!’Ga naar eindnoot8 Het ging Couperus dus om Indië en Japan was het toetje. De kers op de taart als het ware. | ||||||||||
Een ‘verwend mensch’ op reisMet zijn bijna onbeperkte kredietbrief vertrok Couperus in opgetogen stemming naar Nederlands Indië. De reis, in een luxe hut uiteraard, verliep voorspoedig. Ook zijn tour door Indië was een succes. De reisbrieven, in 1923 gebundeld in Oostwaarts, zijn overwegend positief. Couperus keek vooral met nostalgie terug naar vroeger, toen hij als kind op Java woonde. Na een bezoek aan Bali zetten zij op 16 februari 1922 koers naar China en Japan. Van China zag hij weinig - het was er gevaarlijk vanwege de burgeroorlog - en Couperus had haast: hij wilde in Japan per se de kersenbloesem bomen zien: ‘O, als we de kersen niet in bloei zagen in het licht der Rijzende Zon!’ Half maart kwamen ze aan in Nagasaki en reisden vervolgens door | ||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||
naar Kobe, waar de Couperussen hun intrek namen in het Tor-Hotel. Hij voelde zich ziek maar gaf er niet aan toe, en ging een week later met de trein naar Kioto, waar hij en zijn vrouw tempels, paleizen en parken bezochten. Toen de ziekte ernstiger vormen aannam, werd hij zeven weken verpleegd in het International Hospital in Kobe. Enigszins opgeknapt voer hij naar Yokohama. Om aan te sterken nam hij in juni veertien dagen lang absolute rust in het beroemde Fujiya-Hôtel bij het Hakone-meer. Daarna ging hij naar Tokio. Half september vertrok hij, via Yokohama en Singapore naar Nederland. Daar was de Haagsche Post inmiddels begonnen met het publiceren van de reisbrieven die later werden gebundeld onder de naam Nippon.
Louis Couperus en zijn vrouw aan boord van de ‘Prins der Nederlanden’ op reis naar Indië, 1921 (LM C 00383 II 008).
| ||||||||||
De teleurgestelde toeristHet doel van Couperus' Japanse reis was ‘niet om economische toestanden te bestuderen, niet om de Japansche diepzee te peilen, maar enkel om eenige luchtige toeriste-brieven te schrijven.’Ga naar eindnoot9 Toch bereidde Couperus zich, zoals gebruikelijk, grondig voor op zijn reis naar Indië en Japan. Twee maanden lang heeft hij in de Koninklijke Bibliotheek gegevens verzameld. Zijn vriend, de Azië-deskundige Henri Borel, hielp hem daarbij. Couperus las vertalingen van Japanse sprookjes en de Myths and Legends of Japan van Hadland Davis.Ga naar eindnoot10 In navolging van de Franse auteur Edmond de Goncourt bekeek hij de beroemde prenten van Utamaro. Hij bestudeerde literatuur over de geschiedenis van Japan en bezocht tentoonstellingen over Oosterse kunst in de Haagse Kunstzaal Kleykamp.Ga naar eindnoot11 | ||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||
Door deze voorbereiding had Couperus hoge verwachtingen van de kunst en het landschap van het land van de rijzende zon. Maar er ging van alles mis. Het begon al met het klimaat: Couperus had het koud, want de lente liet het afweten. Hij was ook te laat voor de bloei van de kersenbomen, waar hij zich zó veel van had voorgesteld.Ga naar eindnoot12 Die kersenbloesems bleken maar ijle bloempjes, soms met nepbloesem bijgewerkt, en ze stonken naar menselijke mest: Dan, de eerste kerseboompjes, in bloei, povertjes wemelend de rose bloesems tegen een staalgrauwe lucht en huiverend zich klemmende aan den moedertak: armelijk waaien de bloemblaadjes af. Het is nog geen Lentefeest.Ga naar eindnoot13 Als gevolg van zijn ziekte kon Couperus veel minder bezienswaardigheden bezoeken dan hij gepland had. Dat het Japanse karakterschrift voor hem gesloten bleef, maakte hem narrig. Mede door die taalbarrière was Couperus sterk afhankelijk van zijn gids Kawamoto. Hij had nauwelijks contact met gewone Japanners. Toch bleef hij trouw zijn reisbrieven voor de krant schrijven, ook al moest hij daarvoor bijna uitsluitend uit zijn lectuur putten. Hij wijdde een halve reisbrief aan de advertenties in de Engelstalige Japan Advertiser en een hele reisbrief aan een moderne Japanse roman in Engelse vertaling, Hototogisu van Kenjirō Tokutomi (1898).Ga naar eindnoot14
Bloeiende kersenbomen in het Uenopark in Tokio (Collectie Albert Vogel jr.).
| ||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||
Toeristenstalletjes met onder andere poppetjes van vossen in Kioto, vermoedelijk bij de Fushimi-Inari schrijn (Collectie Albert Vogel jr.).
De Leidse student Bram van Dijk toonde in een paper aan dat Couperus daarnaast ook letterlijk teksten overnam uit Glimpses of Unfamiliar Japan van Lafcadio Hearn.Ga naar eindnoot15 Couperus noemt deze auteur zelf in Nippon: ‘ik heb veel van die vossen bij Lafcadio Hearn gelezen, maar hoor toch gaarne van ze uit den Japanschen volksmond’.Ga naar eindnoot16 Hoewel hij in Nippon nurse Araya een spookverhaal over vossen laat vertellen, citeert Couperus vervolgens Hearns beschrijving van ‘kitsune-tsuki’, het bezeten zijn door de vossen.Ga naar eindnoot17 Tegenover dit bijgeloof stond Couperus in Nippon ook kritisch. Over de grote tempel van Kobe schrijft hij bijvoorbeeld: Hier is vooral het Inari-tempeltje heel vreemd. Inari is de godin van den Rijstoogst maar vereenzelvigd met den Vos, een heilig dier en wiens legenden menigvuldig zijn. Kaarsen en wierookstokjes voor Inari en vossenbeeldjes, ge- | ||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||
zeten, den staart omhoog met een rond befje om en een strik aan het hooge staartje. En als men zulke kinderachtige popperij ziet, die leelijke speelgoedvosjes met die katoenen befjes en strikjes, dan staat men als voor een raadsel. Eeredienen werkelijk min of meer verstandige landbouwers in de stad deze beeldjes? Werkelijk, Japansche vrouwtjes, zij het dan ook van het volk, buigen voor de vossen en branden staafjes.Ga naar eindnoot18 De traditionele Japanse cultuur kon volgens Couperus niet tippen aan de superieure Chinese cultuur, maar met de moderne Japanners, ‘de Duitschers van het Oosten’, had hij nog minder op. Bijna nonchalant schrijft hij: ‘Het is zeer treffend, hoe zeer velen hunner op apen gelijken. Dit is niet om iets onaangenaams te zeggen.’ Hun fascinatie voor nieuwe, westerse gewoonten zoals het dragen van hoge hoeden bij kimono's betreurde hij zeer. De kimono's zelf noemt hij ‘slordig’, want meestal ‘piept een Europeesche borstrok of onderbroek met sokhouders te voorschijn’. Couperus' reis en zijn verslag ervan in Nippon is een afwisseling tussen enthousiasme en teleurstelling geworden. Couperus had een groot talent voor bewondering: Ik ben gaarne enthouziast; ik zoû mijn enthouziasme niet gaarne missen. Als het schuil is gegaan, voel ik mij gelukkig zoo het daarna weêr opduikt. Het is de groote troost in de dagelijksche ellende van ons bestaan, dat een vagevuur is. Maakt iets van schoonheid ons vreugdevol en enthouziast, dan hebben wij daarna weêr meer kracht te lijden op het rooster met het kleine, stadige hellevuur, dat ons dagelijksch bestaan is.Ga naar eindnoot19 Daarom deed hij bijna wanhopig zijn best om enthousiast te zijn in Japan. Voor de antieke Japanse cultuur had hij daadwerkelijk bewondering. Hij wijdt mooie bladzijden aan de gravenstad Nikko bijvoorbeeld. Over Kioto schreef hij, achteraf gezien profetisch: Kyoto is het Napels van Japan, wat reputatie betreft: wie Kyoto niet gezien heeft, heeft Japan niet gezien en wie Kyoto gezien heeft, kan sterven. Kyoto is mijn eerste, zeer Japansche, zeer interessante stad, ik kan dus niet vergelijken, maar beken gaarne, dat ik een schat van schoonheid gezien heb: en prachten, die ik niet vermoedde.Ga naar eindnoot20 Couperus deed zichtbaar moeite om door te dringen in land en zeden en wist in zijn uitvoerige verslagen een fascinerende inkijk te geven in cultuur en gewoonten van de Japanners rond 1920. Maar hoe graag hij ook wilde: hij kon niet zo enthousiast | ||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||
zijn over Japan als de Engelse auteurs van zijn tijd. En dat maakt Nippon zo bijzonder. Juist door het verdwijnen van de juichstem uit zijn reisbrieven, leren we in Nippon namelijk een andere kant van Couperus kennen. Zijn toon werd losser, aarzelend. Persoonlijker ook. In Nippon komen we dichter bij Couperus zelf dan ooit.
Couperus' gids Kawamoto in de tuinen van het Fujiya hotel (Collectie Albert Vogel jr.).
| ||||||||||
Het snoer der ontfermingDe Japanse literatuur van zijn eigen tijd was voor Couperus vrijwel ontoegankelijk, maar hij verdiepte zich wél in antieke Boeddhistische verhalen waarvan volop vertalingen beschikbaar waren. Voor en tijdens zijn verblijf las hij in de Japanse mythen en legenden, onder andere in de vertaling van de hierboven genoemde Lafcadio Hearn, over goden als Amida, Jizo en Kwannon. Eenmaal terug in Nederland | ||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||
schreef Couperus vijfentwintig verhalen en vier Japanse Legenden. Zijn weduwe Elisabeth bundelde ze na zijn dood in Het snoer der ontferming. De titel verwijst naar het snoer van de ‘Zalige en de Ontfermende’ god Amida: En met deze beurt hij, rondom zijn hals, het Snoer der Ontferming aan allen wie hem naderen in het leven na den dood, hoe klein en nietig ook waren wie hem nu aanzien in zijner oogen glorie. Hij beurt het Snoer, dat hangt driedubbel hem rondom den hals, opdat allen, die stierven na dit nietig kleine maar smartvolle leven, het zullen grijpen en uitrusten aan zijn hart.Ga naar eindnoot21 Ook de stof voor Het snoer der ontferming haalde Couperus uit zijn lectuur, aangevuld met zijn eigen indrukken.Ga naar eindnoot22 Zo beschrijft Couperus de prent ‘De spookvossen’ van Hiroshige in zijn verhaal ‘De vossen’. In het holst van de nacht komt een groep sneeuwwitte vossen met groene gloeiende ogen samen rondom een pijnboom. De vossen gluipen en sluipen om de boom als in een dans totdat er één uitverkoren zal worden om bezit te nemen van een mens. Onder de vingernagel zal de vos naar binnen kruipen en van binnenuit de ingewanden uiteenrijten. Op het hoogtepunt van de nacht komt de koningin der vossen, ‘dat is Zij, met de Negen Staarten’. In dit verhaal combineert Couperus zijn lectuur van Hearn met de prent en zijn ziekte-ervaringen tot een eigen, indringende verbeelding van metamorfoses van vossen. Het is bijna een negentiende-eeuwse ‘ghost story’ geworden.
Bidsnoer, Collectie Rijksmuseum Volkenkunde, zoals geëxposeerd in de tentoonstelling ‘Het snoer der ontferming. Couperus en Japan’, Japanmuseum SieboldHuis in Leiden 14 juni-25 augustus 2013.
| ||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||
Hiroshige: New Year's Eve foxfires at the changing tree, Oji, 1857 (Bron: the fingers of god. tumblr.com).
Maar alle personages die dergelijke huiveringwekkende gebeurtenissen beleven, zoals in het gruwelijke verhaal ‘Slangemaagd en Tempelbel’, kunnen rekenen op het erbarmen van Amida en andere Boeddhistische goden als Kannon en Jizo. Dat Couperus volgens zijn vriend en Azië-deskundige Henri Borel ‘de grofste fouten’ beging als hij over Boeddhistische onderwerpen schrijft, maakt Het Snoer wat mij betreft alleen maar spannender.Ga naar eindnoot23 Dat Couperus de Boeddhistische legenden naar zijn hand zette, geeft namelijk inzicht in zijn levensvisie, waarin het onontkoombare noodlot wordt verbonden met het erbarmen van de schoonheid. | ||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||
SchoonheidZo is Het snoer der ontferming vooral een verzameling verhalen over de troostende kracht van de schoonheid geworden. Of, zoals Piet Kralt het omschrijft: ‘Het enige wat troost, is de bezoedelde schoonheid.’ Een kernverhaal in Het snoer der ontferming is ‘De waaiers’, een schoolvoorbeeld van L'art pour l'art, dat een diepe indruk heeft gemaakt op een moderne schrijver als Adriaan van Dis. In Op oorlogspad in Japan vertelt Van Dis hoe hij Albert Vogel ‘De waaiers’ had horen voordragen. Het was een onvergetelijke ervaring, die hem heeft gevormd als auteur: Voor een scholier, opgevoed en onderwezen in Hollandse zuinigheid, was dit een bijna zondig verhaal. Opwindend ook: zo op te gaan in het schone, uit te stijgen boven het dagelijks geknoei. Schoonheid als schuilplek in een harde wereld. Het boek als schuilplek. Zo wilde ik lezen. Zo wilde ik schrijven, zeg ik nu achteraf.Ga naar eindnoot24 Kort samengevat gaat ‘De waaiers’ over een kunstenaar die zijn hele kapitaal aan zelfgeschilderde waaiers één voor één het water in laat fladderen om te genieten van het ogenblik. Couperus besluit het verhaal zo: Toen stond de jonge schilder éen oogenblik beteuterd op den Langen Brug van Seta. Had hij nu al zijn werk, dat was zooveel waard als zoo vele rijstmalen, in de lucht, in den wind geslingerd? Ja, dat had hij gedaan. En daarom lachte hij, blij gelukkig om wat uiterste schoonheid van fladdering geweest was, nam het leêge, zijden lapje, wuifde het hoog, en liet het los, opdat het mede mocht fladderen zoo ijl, zoo teêr, zoo zacht van kleur, als een mooi vogeltje ... tot dat ook het zijden lapje neêr fladderde over het water, tusschen de twaalf of twintig dobberende waaiers en de dobberende esschebladeren.Ga naar eindnoot25 Couperus' biograaf Frédéric Bastet noteerde in een kostelijke anekdote hoe Couperus zelf geen waaiers, maar sókken liet fladderen in het water. De journalist Jan Feith, correspondent van De Indische Post, reisde met de Couperussen op dezelfde boot naar Indië. Feith vertelde hoe Couperus hem tijdens een schitterende zonsondergang zei: Men zou wenschen ja, eigenlijk m'n liefste wensch ... zóó te mogen sterven ... Op een oogenblik als dit ... Gisteren bij voorbeeld heb ik dat gevoel al heel sterk gehad ... Ik stond bij de verschansing terwijl de zon even grandioos als nu on- | ||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||
derging ... Ik dacht aan het leelijke, het vieze, het afgedragene van dingen van onszelf, die ons schijnbaar tot nut zijn geweest, die ons een tijdlang dierbaar en zelfs onmisbaar leken ... Toen dacht ik aan de zee, die zich in goud baadt en hoe het een daad van schoonheid zoû wezen, het aardsche weg te werpen, ... over boord! ... daar in zee! ... achter het voort-spoedende schip aan ... tot het onderdompelt voorgoed ... Enigszins geschokt dacht Feith dat Couperus zelfmoord overwoog, maar de schrijver legde uit: Gisteren stond ik over de verschansing geleund ... Ik had een paar lievelingssokken, die niet meer te dragen waren ... Ik moest er afstand van doen, al ging het aan mijn hart ... Maar ze waren vies en leelijk geworden ... ik heb gewacht tot zonsondergang ... En toen, - toen heb ik ze zelf over boord geworpen ... Ze huppelden nog even in het schuimende zog van het schip . Toen verdwenen ze, ... eerst de een, dan de ander ... Ze waren oud en leelijk geworden ... Maar hun sterven heb ik tot iets moois weten te maken!Ga naar eindnoot26
Louis Couperus en zijn vrouw in Japan, 1922 (LM C 00383 II 011).
Als dat geen ‘bezoedelde schoonheid’ is ... Bastet zegt dat Couperus' levensstijl doortrokken was van zulke esthetische ontroeringen die veel meer waren dan een oppervlakkig vernis. Voor Couperus was zo'n verhaal over versleten sokken geen | ||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||
aanstellerij.Ga naar eindnoot27 Couperus leefde met de schoonheid én de kwetsbaarheid van het leven. Het ontroerende verhaal ‘De krekel’, over de laatste levensdag van een nietig insect, is wat mij betreft dan ook een van de hoogtepunten in Couperus' oeuvre. Voor Couperus moet het schrijven van ‘De krekel’, en van alle andere Japanse verhalen in Het snoer der ontferming, een moment van geluk zijn geweest. Het schonk hem verlichting in een wereld die minder mooi was dan hij had gehoopt. Het gaf hem troost bij alle pijn en ongemak van zijn ernstige ziekte. Door schoonheid te creeren, creëerde Couperus een moment van geluk: voor zichzelf, maar ook voor zijn lezers. Hij werkt dit idee uit in ‘De Aestheet’, het belangrijkste verhaal in Het snoer der ontferming en in Couperus' manuscript ook het laatste verhaal. Terecht betoogt Piet Kralt dat ‘De Aestheet’ het laatste verhaal in de bundel had moeten zijn en niet ‘De koelie’, dat, evenals de vier langere Japanse legenden, door Couperus' weduwe Elisabeth later aan de bundel is toegevoegd.Ga naar eindnoot28 ‘De Aestheet’ verhaalt over de laatste uren van theeceremonie meester Sen-no-Rikyu. Rikyu is in ongenade gevallen bij de wrede heerser Hideyoshi en pleegt in diens opdracht zelfmoord met een ceremonieel zwaard. Frédéric Bastet noemde dit verhaal als een voorbeeld van ‘nauwelijks verhulde autobiografie’.Ga naar eindnoot29 Couperus' levensbedreigende ziekte moet hem ontvankelijk gemaakt hebben voor de doodsverachting van de estheet. Couperus: De aestheet was gelukkig. Dien volgenden dag, deze nacht wellicht zoû zijn leven, zijn sierlijk kunstleven gedaan zijn maar wat kwam er dit op aan? Of men leefde een eeuw, een dag of een úur ... wat kwam er dit op aan, als dat enkele uur slechts uitgekozen ware! Als slechts de enkele eeuwigheidseconde, die men leefde er eene was van zorgvuldig gekweekte schoonheid!Ga naar eindnoot30 Het afscheidsgedicht van Rikyu bevat dan ook deze strofes: Maar 'k vraag slechts de Seconde,
En zoo in zwart(e)
Nacht de Smart
Mij oóit bedreigen konde,
Tel ik de ènkele stralen
Van 't kort Verleên,
Al dreef dit met den Eeuwstroom heen
Millioenen en milliarden malen!
| ||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||
Couperus citeert dit gedicht ook in zijn feuilleton van 19 maart 1923 in Het vaderland. In deze ‘Intieme impressie’ schrijft hij: En eigenlijk telt een dergelijk oogenblik, eene dergelijke seconde meer in ons leven, zelfs al pletterde het Ongeluk over ons neer, dan de maanden, dan het jaar van het ongeluk. Want dit weten wij, dat ons deel is op deze wereld; wij zijn op deze Hel niet anders geboren dan om het Ongeluk over ons te voelen neêrdaveren. Maar er is ons tevens gegeven het kleine, glanzende geschenk van het Geluk, met de, even als het Ongeluk zelve, onverwachte gelukkige Seconde [...].Ga naar eindnoot31 Hier biedt Couperus een tegenwicht tegen de somberder noodlotsgedachte in zijn romans uit het fin-de-siècle. Twee kernwoorden uit zijn oeuvre, ‘noodlot’ en ‘schoonheid’, vormen in Het snoer een drie-eenheid met ‘erbarmen’. Uit alle verhalen spreekt Couperus' voorkeur voor de ‘toekomstige Boeddha's’ Amida, Kwannnon en Jizo van het erbarmen, boven de emotieloze, onbereikbare Boeddha. De dood was onvermijdelijk, maar nooit een verschrikking in de Japanse verhalen, noteerde Bastet, en hij noemt het boek in zekere zin ‘een geestelijk testament’. | ||||||||||
De ‘Japansche knak’Want inderdaad: de Japanse reis zou in mineur eindigen. Couperus was zich, wonderlijk genoeg, van dat gevaar terdege bewust, tijdens die vrolijke heenreis naar Indië. Hij schreef: Het schijnt, dat de reis Holland-Indië altijd opgewekter is dan Indië-Holland. Nu zijn de menschen bijna allen jong en nog vol illuzie; dan zijn er velen ziek, nerveus, dikwijls geknakt in gezondheid of verwachting.Ga naar eindnoot32 Ook Couperus was geknakt in zijn gezondheid. Zijn Engelse artsen in het International Hospital in Kobe dachten aan (para)tyfus, maar Harm Beukers, specialist in de medische geschiedenis, kwam onlangs op basis van brieven en documenten tot een andere diagnose.Ga naar eindnoot33 Hij vermoedt dat Couperus een Amoebiasis had: een infectie met een eencellig organisme dat de gevaarlijke amoebedysenterie veroorzaakt. In Nederlands-Indië liep je zo'n infectie gemakkelijk op via het voedsel, maar in Japan kwam de amoebe nauwelijks voor. Waarschijnlijk hebben de artsen in Japan deze infectie niet onderkend. Bij amoebedysenterie is de lever aangedaan en erg vergroot. | ||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||
Het is ook gevaarlijk, want het abces kan doorbreken naar de longen. Bovendien is het heel pijnlijk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Couperus, zwevend op het randje van de dood, tot de Boeddha Amida bad om hem te verlossen van de pijn: het was alsof er een vos onder zijn ribben zat, die met tanden en nagels zijn ingewanden verscheurde. Als aandenken aan zijn Japanse ziekbed kocht Couperus een netsuke met een vos. Na terugkomst in Nederland had hij pijnlijke puncties nodig om het leverabces te ontlasten.
Louis Couperus (derde van links) tijdens zijn zestigste verjaardag, 10 juni 1923 (LM C 00383 II 025).
Op de foto's van de feestelijke huldiging voor zijn zestigste verjaardag is te zien hoe ernstig Couperus' gezondheid was ondermijnd door vermoeidheid en de ‘Japansche knak’. In twee jaar was hij zeer sterk verouderd. In juli 1923, nog geen jaar na thuiskomst uit Japan en een maand na de feestelijke huldiging voor zijn zestigste verjaardag, zou Couperus in De Steeg sterven.Ga naar eindnoot34 | ||||||||||
BesluitCouperus' Japanse indrukken en verhalen werden postuum gebundeld. S.F. van Oss richtte speciaal hiervoor de uitgeverij Leopold op en publiceerde eerst Oostwaarts en daarna de bundels Nippon en Het snoer der ontferming. Al vrij snel verschenen Duitse en Engelse vertalingen van Nippon. Nippon is in 1971 herdrukt, met een voorwoord van Rico Bulthuis. Het snoer der ontferming kreeg bij de heruitgave als Salamander | ||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||
een voorwoord van Frédéric Bastet. Afgezien van de publicatie van Piet Kralt bleef het relatief stil rondom Couperus' Japanse bundels.Ga naar eindnoot35 In het Louis Couperus Jubileumjaar 2013 is daar gelukkig verandering in gekomen. Uitgeverij Astoria heeft een heruitgave van Nippon verzorgd en de Koninklijke Bibliotheek heeft er een prachtig digitaal bladerboek van gemaakt. Door de expositie ‘Het snoer der ontferming, Couperus en Japan’ van 14 juni-25 augustus 2013 in het Japanmuseum SieboldHuis te Leiden heeft een veel groter publiek kennis kunnen maken met dit ‘juwelen slotstuk’ van Couperus' oeuvre. | ||||||||||
Verantwoording Japanse foto'sEen deel van de originele foto's voor Nippon, veelal gemaakt door Couperus' gids Kawamoto, is bewaard gebleven uit de nalatenschap van Louis Couperus. Deze collectie van 63 foto's werd aangetroffen in het archief van voordrachtskunstenaar Albert Vogel jr. in het Haags Gemeentearchief. Het pakket met 63 foto's en één briefkaart bevond zich in een envelop die geadresseerd was aan een nichtje van Couperus, Sophia Jeanne Betty Habbema-Wijnaendts van Resandt (1899-1983). Zij woonde in 1923 naast haar ‘oom Louis en tante Betty’ in De Steeg. Albert Vogel heeft haar in Italië opgezocht in de winter van 1972-1973 ter voorbereiding op zijn biografie De man met de orchidee. Mevrouw Habbema heeft Vogel toen deze envelop gegeven. De foto's zijn eerder geëxposeerd in het Louis Couperus Museum in 2000. Met dank aan Caroline de Westenholz. | ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||
| ||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||
P.M. (Petra) Teunissen-Nijsse (1968) is sinds 2009 voorzitter van het Louis Couperus Genootschap en coördinator van het Louis Couperus Jubileumjaar. Zij studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden en heeft een eigen tekstbureau In Orde Tekst & Advies. Petra Teunissen is redacteur van de Couperus Cahiers en werkt aan een proefschrift over het leven en werk van de schrijfster Clare Lennart. Als gastconservator werkte zij mee aan de expositie ‘Het snoer der ontferming. Couperus en Japan’ in Japanmuseum SieboldHuis in Leiden van 14 juni tot en met 25 augustus 2013. |
|