Indische Letteren. Jaargang 28
(2013)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| ||||||||||||
F. Springer: Berichten uit de MannelijkheidsvalleiGa naar eind*
| ||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||
de roman Lost Horizon van James Hilton (waarin een vliegtuig crasht in de buurt van het Tibetaanse bergklooster Shangri La) kreeg de vallei toen de bijnaam Shangri-La, een aards paradijs. Het zou vervolgens nog negen jaar duren, eer er zich Amerikaanse zendelingen als eerste blanken vestigen. Pas vier jaar later, in 1958, zouden deze worden gevolgd door het Nederlandse bestuur.Ga naar eind3
Links: Carel Jan Schneider in 1962 (National Geographic). Rechts: F. Springer in 1990 (VPRO GIDS).
Schneider vertelt in de reportage in National Geographic dat Opinay een keer met hem was meegegaan naar Hollandia, maar blij was weer in de Baliemvallei terug te zijn, omdat hij in de hoofdstad had gezien hoe armoedig het met de blanken gesteld was: ze bezitten minder varkens en zelfs de gouverneur houdt er maar één vrouw op na. Varkens en vrouwen, die zullen we vaker tegenkomen. Al eerder had Schneider in een interview dat in de zomer van 1961 in een aantal Amerikaanse weekbladen | ||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||
is verschenen,Ga naar eind4 verklaard dat hij niet geloofde dat alle Dani's, de bewoners van de Baliemvallei, in 1963 het Nederlandse bewind zouden hebben erkend, zoals de regering nastreefde. En dan niet omdat Indonesië tegen die tijd roet in het eten zou hebben gegooid, maar omdat de Dani's de motieven van de blanken wantrouwen. Zij redeneren: ‘Wij hebben niets nodig. Wij zijn gelukkig en tevreden. Dus moet de blanke ergens op uit zijn. Aha! Op onze varkens en onze vrouwen.’ Een uitgebreide versie van dit verslag staat in het recente boek van Hal Hays McClure, Adventuring, My Life as a Pilot (2012). Diens verslag houdt direct verband met wat het centrale conflict in de roman Met stille trom (2012), waar dit artikel vooral over gaat McClure was tegelijk naar de Baliemvallei gekomen met de Harvard-Peabody-expeditie onder de antropoloog Robert Gardner (waarvan ook Michael Rockefeller deel uitmaakte, die later spoorloos zou verdwijnen). Deze expeditie had ten doel de gebruiken van een van de Dani-stammen op film vast te leggen. Gardner verdroeg geen pottenkijkers, omdat hij dan het moeizaam opgebouwde vertrouwen van de Dani's zou kunnen verliezen, maar daar lijkt Schneider geen problemen mee te hebben. McClure schrijft: Schneider, een lange, vriendelijke man die een zeker gemak uitstraalde, vertelde me dat de oorlogen van de Dani's meestal maar één dag duurden en dat ze dikwijls een triviale aanleiding hadden - een gestolen varken of een vrouw. Geen van beide partijen had veel aanmoediging nodig om te gaan vechten. Het was hun maandelijkse en soms wekelijkse spel.Ga naar eind5 Ook uit de aantekeningen die hij zelf destijds heeft gemaakt, valt op te maken dat Schneider weinig problemen had met de expeditie. Als het leven van de Dani moet worden vastgelegd, dan moeten er stammenoorlogen worden gefilmd, dat beseft hij ook wel: ‘[...] de wetenschap is heilig [...], maar de bevolking begrijpt niet waarom de ene blanke krijgshandelingen verbiedt en de andere er door de camera naar kijkt.’Ga naar eind5 Daarom spreekt hij met Gardner af dat er tijdens het filmen niet in de buurt zal worden gepatrouilleerd. Volgens anderen voelde Schneider zich echter wel degelijk ongemakkelijk over de aanwezigheid van deze expeditie. Zo meldt bestuurder-antropoloog Jan Broekhuyse, die Gardner bij zijn expeditie adviseerde,Ga naar eind7 dat Schneider sindsdien met meer agressie tegemoet werd getreden in de buurt van het gebied waar Gardner filmde: | ||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||
Schneider is daar des duivels over en zit bij wijze van spreken thuis zijn mes te slijpen voor de tijd die komen gaat. (Als de expeditie weg is.) [...] Met de leider van de expeditie - Gardner - is hij overeengekomen dat [er niet in diens buurt zal worden gepatrouilleerd], noch [door hem]zelf noch [door] andere gouvernementsambtenaren. Dit laatste waarschijnlijk onder druk van Hollandia. [Maar] hij heeft zijn nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen en is toch gegaan. Wat hij verwachtte dat kreeg hij: men was niet bang voor hem en kwam min of meer openlijk uit voor het feit dat men oorlog voerde.Ga naar eind8 | ||||||||||||
Met stille tromVan varkens- en vrouwenroof en stammenoorlogen is ook in Met stille trom geregeld sprake. Ze leiden tot de grootste problemen in de wereld waarin het verhaal zich afspeelt: de Zakarvallei op Nieuw-Guinea. Zeker, er zijn in het licht van de geschiedenis grotere problemen, namelijk de dreigende uitspraken van Soekarno over het Nederlandse koloniale bewind, gepaard gaande met infiltraties door Indonesische militairen. Maar op wat er op dat niveau gebeurt, kunnen de personages in de roman van Springer (en ook de mensen in de wereld van Schneider indertijd) geen invloed uitoefenen. Wel zouden zij graag, voordat het definitieve vertrek van de Nederlanders een feit is, nog enig beschavingswerk verrichten. Zoals Springer elders schrijft: [...] belangrijker dan de uitspraken van president Soekarno over de aanstaande bevrijding van Irian Barat waren voor ons de reparatie van Wamena's lichtaggregaat, de laatste melding van weer een moordpartij in het Kimbin-gebied, de eerste vredesavances van een tot nu toe onbenaderbaar gebleven opperhoofd, de kreet om hulp van een in het nauw gebrachte zendeling.Ga naar eind9 Dergelijke alledaagse problemen zullen ook in Met stille trom een rol spelen, de roman die Springer heeft geschreven in mei 1962, tijdens het verlof waarmee zijn loopbaan op Nieuw-Guinea zou eindigen. Als titel had hij De laatste dag der Hollanders op Nieuw-Guinea gedacht, naar analogie van een beruchte publicatie uit 1860 van Sicco Roorda van Eysinga, Vloekzang, De laatste dag der Hollanders op Java. Springer stuurt vervolgens het manuscript naar de Haagse uitgeverij Stols/Barth, waar eerder die maand ook zijn debuut, Bericht uit Hollandia, was verschenen. Een tijdje later - Nieuw-Guinea was inmiddels zonder bloedvergieten overgedragen - laat hij de uitgever weten dat hij het boek liever Met stille trom zou noemen, een titel | ||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||
die beter past bij de historische realiteit. Nog weer wat later trekt hij het boek geheel terug, omdat hij zich ervoor geneert. Hij beseft dat hij geen gestalte heeft gegeven aan (wat hij noemt) ‘het drama der Papoea's’, maar dat hij had volstaan [...] met het luchtig schetsen van enig lokaal gekissebis tussen bestuursambtenaren, zendelingen, en nog wat rare vogels, en een enkele blote krijger met peniskoker en pijl-en-boog voor de couleur locale.Ga naar eind10 Niet veel meer dan een ‘indianenverhaal’, dat de betrokkenen gemakkelijk het gevoel kon geven dat zij erin belachelijk werden gemaakt. Pas als hij in 2011 de grote envelop van de uitgever terugvindt, stelt hij bij herlezing vast dat hij het boek ten onrechte niet had gepubliceerd. Hij beschouwt het inmiddels als: ‘een laat eerbetoon aan hen die tot het bittere einde hun taak bleven uitvoeren, een betere zaak waardig, naar nu is gebleken’.Ga naar eind11 Een formulering die duidelijk maakt dat niet de Papoea in deze roman centraal staat, maar de ambtenaar. In zijn schets van deze voorgeschiedenis, die aan de roman vooraf gaat, vermeldt Springer niet dat de dummy van Met stille trom te zien was geweest op een kleine tentoonstelling in het Letterkundig Museum, in 1990, het jaar waarin hij het Boekenweekgeschenk had geschreven. Toen ik hem daar in dat jaar in een publiek interview naar vroeg, bracht hij andere bezwaren naar voren dan in zijn voorwoord: het was een slordig boek, vond hij, dat hij te snel had geschreven. Daar kwam bij dat hij later al het een en ander uit het boek had gepikt, als hij dat kon gebruiken voor andere verhalen.Ga naar eind12 Met andere woorden: aan het grote bezwaar dat hij in zijn voorwoord noemt (onxvriendelijk voor de betrokkenen), moesten er inmiddels nog twee worden toegevoegd: niet goed geschreven en voor een deel inmiddels al bekende stof. De vraag of het goed geschreven is, valt kort te beantwoorden: het is een volwaardige Springer; dan weet de liefhebber genoeg. Neem alleen al de eerste zin: ‘Brandsen had lelijk geblunderd, dat was iedereen duidelijk.’ In nog geen tien woorden worden hier spanningen opgeroepen, ook al heb je nog geen idee wat er aan de hand is. En neem de volgende zin, waarin iets van de sluier die eroverheen hangt, wordt opgetild: In normale omstandigheden zou deze kwestie hem allang zijn ambtelijke kop gekost hebben, maar ach, met het personeelsgebrek, dat elke dag over heel Nieuw-Guinea erger werd, trapte Hollandia er niet zo gauw meer een ambtenaar uit.Ga naar eind13 Het gaat over een blunderende ambtenaar, het gaat over abnormale omstandighe- | ||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||
den en het speelt zich af op Nieuw-Guinea. En - niet onbelangrijk - hier klinkt de trefzekere en laconieke toon die in het latere werk van Springer zo vaak te horen zal zijn. Als er in deze passage al iets is wat Springer in later werk kan hebben gebruikt, moet dat de naam ‘Brandsen’ zijn. Zo heet ook de bijfiguur met wie de novelle Schimmen rond de Parula (1966) begint. Daarin is het niet de naam van een blunderende ambtenaar op Nieuw-Guinea, maar van een voormalig bestuursambtenaar op het sinds kort onafhankelijke Bloedzuigereiland. | ||||||||||||
Baliem of ZakarMet zulke kleine parallellen en verschillen zitten we midden in een vraag die vooraf gaat aan die naar het beeld van Nieuw-Guinea dat Springer in zijn werk schetst. Namelijk: van welk Nieuw-Guinea is er in het werk van Springer sprake? En is wat wij in zijn werk aanzien voor Nieuw-Guinea wel altijd Nieuw-Guinea? Strikt genomen spelen alleen in Bericht uit Hollandia en in het titelverhaal van de bundel Zaken overzee (1977) de gebeurtenissen zich louter af op bestaande plaatsen op Nieuw-Guinea. Want zijn andere werk uit de jaren zestig wordt wel vaak met Nieuw-Guinea in verband gebracht, maar dat lukt alleen door naambordjes te verhangen. Zoals Rob Nieuwenhuys deed, toen hij ‘Zakarvallei’ in Schimmen rond de Parula zonder meer gelijkstelde aan de Baliemvallei en ‘Bloedzuigereiland’ aan Nieuw-Guinea.Ga naar eind14 Minder makkelijk is het om die naamsverandering ook toe te passen op d'Unia, de naam van het pas zelfstandig geworden eilandenrijk waar De gladde paal van macht (1969) zich afspeelt, of om de hoofdstad Kaaimanshol te zien als Hollandia - daarvoor zijn de verdere verschillen te groot. Zo zijn de bewoners van d'Unia blanken die afstammen van Spaanse of Hollandse zeerovers. Toch houden zij er tradities uit het Stenen Tijdperk op na; en verschillende scènes in deze roman, vooral die waarin de gewelddadige confrontatie met stamleiders wordt beschreven, zijn inwisselbaar met die in Schimmen rond de Parula en ‘Zaken overzee’. Wat dat betreft lijkt er met Met stille trom geen vuiltje aan de lucht: die roman speelt zich expliciet af op Nieuw-Guinea, onder Nederlanders, Amerikanen en Papoea's. Kijk ook naar de ondertitel, Een journaal. Lees in het voorwoord dat de vrouw van de schrijver destijds moeiteloos kon vaststellen wie achter welk personage schuilging. Bekijk de vele foto's tussen voorwoord en romantekst, waarop we Schneider zien in | ||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||
zijn rol van controleur in de Baliemvallei. Merk de flinke stukken tekst in het Engels op, van brieven, van gesprekken, met Amerikaanse zendelingen en antropologen. Alsof ze rechtstreeks geciteerd zijn. Maar juist daarom is het des te vreemder dat de plaats waar het verhaal zich afspeelt, niet Wamena is, de hoofdplaats van de Baliemvallei, maar Zakar, in de Zakarvallei, bewoond door Zakari's, die de taal Zakari spreken. Dezelfde naam dus als in Schimmen rond de Parula. Maar anders dan in Schimmen rond de Parula is er in Met stille trom tegelijk geregeld sprake van de nabijgelegen Baliemvallei en van Wamena. Wat nu? Is de Zakarvallei toch iets anders? Voor de personages in de roman is het geen probleem. Wanneer hoofdpersoon Leen Dekker als opvolger van de blunderende Brandsen vanuit Hollandia naar zijn standplaats wordt gevlogen, dan naderen zij na drie kwartier vliegen drie kloven, waarover de piloot zegt: ‘Kijk, hier links de kloof naar de Baliem, in het midden naar de Zakar, rechts naar de Wisselmeren.’Ga naar eind15 Als later Wamena of de Baliemvallei ter sprake komen, dan is dat altijd in gunstige zin: er zijn daar heel wat minder problemen dan in de Zakarvallei. Door naast de Baliemvallei een nieuwe vallei te creëren, waar het wemelt van de problemen, voorkomt Springer dat er een negatief beeld ontstaat van de plaats waar hij in werkelijkheid had gewoond en gewerkt. Want ik kan u verzekeren dat er tussen Baliemvallei en Wisselmeren, sterker: dat er op heel Nieuw-Guinea geen Zakarvallei bestaat en ook niet bestaan heeft. Springer heeft er wel degelijk de Baliemvallei mee op het oog, maar hij heeft met de naam Zakarvallei een slag om de arm willen houden, voor het geval er lezers waren die zijn boek werkelijk als een journaal zouden opvatten. In de werkelijkheid vallen Zakar en Baliem samen, in de roman liggen zij bij elkaar in de buurt. Wel hetzelfde en toch ook weer niet. Hier zou ik het bij kunnen laten, maar dan rest nog de vraag of de naam Zakarvallei nog iets speciaals zou kunnen betekenen. In zijn vreemdheid lijkt ‘Zakarvallei’ een naam als d'Unia, waarover Springer heeft opgemerkt dat die is gebaseerd op het Maleise woord voor wereld: dunia.Ga naar eind16 Ook in het geval van Zakar zullen we het antwoord in het Maleis moeten zoeken, want zelfs voor wie geen Maleis beheerst, zoals ik, wordt het via Google (met name via de afbeeldingen) al gauw duidelijk dat ‘zakar’ ‘penis’ betekent. Als ‘Penisvallei’, of ‘Peniskokervallei’, is het dus net zo'n naam als Bloedzuigereiland of Kaaimanshol: er wordt een exotisch element mee aangeduid, in dit geval niet een element uit de natuur, maar een uit de cultuur. Maar ‘zakar’ is geen grof woord als ‘lul’, maar een ‘net’ woord; dus is het eufemistisch klinkende ‘Mannelijk- | ||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||
heidsvallei’ misschien beter. Dan kan het ook nog een symbolische naam zijn, zoals d'Unia: die van een wereld, de Zakarvallei, waarin mannelijkheid in het geding is. | ||||||||||||
Nieuw-Guinea in Met stille tromZolang hij de roman nog diep in zijn archief verborgen hield, kon het beeld van Nieuw-Guinea in Springers werk het best worden bepaald aan de hand van het titelverhaal van Zaken overzee. Peter van Zonneveld heeft er bij een eerdere gelegenheid op gewezen hoe kaleidoscopisch het beeld van Nieuw-Guinea is dat Springer in dit verhaal geeft: de opleiding tot bestuursambtenaar komt erin ter sprake, hun motivatie, hun plaatsing in hetzij ambtelijke centra als Hollandia of Biak, hetzij in primitievere omgevingen als de Wisselmeren, de sfeer op al die plaatsen, de overplaatsing, de collega's - van Ambonese assistent tot resident en gouverneur - de contacten met de bevolking, met missiepaters en onderwijzers, de beperkte hoeveelheid middelen, de visies op de toekomst, etcetera.Ga naar eind17 Veel hiervan komt ook in Met stille trom aan de orde, maar een aantal aspecten noodgedwongen niet, omdat de voorgeschiedenis in Nederland en de terugblik na de overdracht ontbreken en omdat het verhaal zich voornamelijk afspeelt in de post in het Centrale Bergland die sterk lijkt op de Baliemvallei, waar Schneider in 1960 Gonsalves was opgevolgd. Andere aspecten komen er in zeer afgezwakte vorm in ter sprake; zo is het blunderen van Brandsen een eufemistische versie van de problemen die Gonsalves zich daar op de hals had gehaald. Hierna zal ik mij beperken tot hoofdpunten van het beeld dat Springer in Met stille trom van Nieuw-Guinea oproept, die in zekere zin als concentrische cirkels in elkaar passen:
| ||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||
a De positie in de grote geschiedenisDat het Nederlandse bestuur zijn laatste dagen beleeft, is van het begin af aan duidelijk; dit besef hangt als een doem over alles heen. Al in de eerste alinea is er sprake van personeelsgebrek dat dagelijks erger wordt. Verder komen er geregeld berichten uit de grote wereld binnen via de radio, Radio Sydney met name, die melding maakt van dreigende woorden van Soekarno en van Indonesische infiltranten. In verband daarmee worden er regelingen getroffen voor evacuatie vanuit het zeer moeilijk toegankelijke Bergland. Ook wordt er diverse malen opgemerkt dat een schot in het Bergland tot in Den Haag en Djakarta wordt gehoord. Enzovoort. Als tegenbeweging, die ertoe zou moeten leiden dat Indonesië buiten de deur blijft, wordt door Nederland het concept ‘zelfbeschikking’ ontwikkeld, maar dat gebeurt te laat. Dat wordt bijvoorbeeld duidelijk in een gesprek van Dekker met zijn bestuursassistent Rumbiak, die hem een brief overhandigt met daaronder de handtekeningen van twintig ambtenaren in de Zakar: ‘Zo,’ zei Dekker, ‘en wat staat er allemaal in, jongens?’ Tragiek en ironie gaan hier hand in hand. De tragiek van de geschonden beloften en het gefnuikte ideaal. De ironie dat degenen die een samenleving gaande houden, | ||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||
feitelijk niets te zeggen hebben over de aard van die samenleving. De ironie ook van de bestuursambtenaar, die de grote problemen niet kan oplossen, maar wel het kleine probleem van ‘trek in een biertje’. Typisch springeriaans, om het tragische besef dat binnenkort de bodem onder de solidariteit wordt weggeslagen, op deze manier te relativeren. Tegen de achtergrond van deze politieke ontwikkelingen, die steeds nadrukkelijker binnendringen in de beschreven wereld in de Zakarvallei, is al het andere streven tevergeefs. Daardoor zijn Springers personages, in al hun standvastigheid, hooguit tragische helden. Of - in de ogen van de tegenstanders van de Nederlandse aanwezigheid - hetzij koloniale klootzakken, hetzij onnozele bedrogenen. | ||||||||||||
b Culturele confrontatieAls Dekker naar de vallei vertrekt, voorspelt resident Van Maenen hem dat hij daar meer problemen zal hebben met de blanke import dan met de Zakari. Anders dan in de Baliem, zegt hij, waar ambtenaren, pastoors en zendelingen van uiteenlopende nationaliteiten uitstekend samenwerken, ligt men in de Zakar geregeld met elkaar overhoop. In werkelijkheid zal Dekker ook met de autochtone bevolking nogal wat problemen ondervinden. Er worden soms scholen in brand gestoken, er wordt een onderwijzer vermoord, het Nederlandse gezag wordt geprovoceerd met het voor de deur leggen van een babylijkje, stammenoorlogen laaien op, enzovoort. Deze conflicten en provocaties staan los van de politieke toekomst van Nieuw- Guinea. Maar Springer is ook al in deze debuutroman schrijver genoeg om de lijn van beide verhalen, die van het internationale conflict en die van lokale conflicten, tegelijk tot een hoogtepunt te laten komen. Een grote rol is in dit alles toebedeeld aan Dekkers belangrijkste blanke tegenspeler in dit verhaal, de Amerikaanse antropoloog Cabell, die nog zoveel mogelijk op foto en film wil zien vast te leggen van de authentieke cultuur van de Zakari. Deze activiteit staat haaks op Dekkers streven (en dat van het gouvernement) om alle stammen in de Zakarvallei onder Nederlandse invloed te brengen en te houden. Cabell is juist van mening dat je de Papoea's niet moet civiliseren (en in één moeite door kerstenen), maar dat je hen hun eigen rituelen moet laten houden, dus ook hun stammenoorlogen. Cabell wil zo dicht mogelijk bij de door hem te bestuderen stam leven en zo één van hen worden. Dekker en de zijnen daarentegen verwijten hem dat hij dit alles uit- | ||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||
eindelijk vooral doet om zijn eigen ster helderder te doen stralen in de wereld van de antropologie. Het zal duidelijk zijn dat de confrontatie met Cabell is gebaseerd op Schneiders eigen ervaringen met de Harvard-Peabody-expeditie. Cabell is in bepaalde opzichten gemodelleerd naar één afzonderlijk lid van deze expeditie, namelijk de Amerikaanse antropoloog van Oostenrijkse afkomst Karl Heider, die na het vertrek van de overige expeditieleden nog enkele maanden alleen in het gebied is gebleven om verder onderzoek te doenGa naar eind19. Tegelijk is Cabell in zijn eentje deze hele expeditie. Het is een literair-dramatische keuze waarmee Springer de zaken overzichtelijk houdt. De tegenstellingen tussen gouvernement en Cabell worden op scherp gesteld, wanneer de laatste onuitgenodigd het woord komt voeren op een conferentie van Gouvernement, Zending en Missie over de toekomst van het gebied. Zijn beschouwing over wie hij is, wat hij doet en hoe hij het vertrouwen van de plaatselijke bevolking heeft weten te winnen, culmineert in een ideologische aanklacht tegen de aantasting van deze cultuur ‘die,’ zegt hij, ‘vervuld is van maatstaven van riddereer en nobele trouw’.Ga naar eind20 Springer vertelt dit buitengewoon levendig, doordat hij het betoog van Cabell lardeert met korte, vaak boze interrupties van de andere aanwezigen. Als de spanning inmiddels te snijden is, houdt Cabell met de volgende woorden zijn gehoor de spiegel voor: U, die allemaal zo vol minachting spreekt over die wilden, die elkaar afslachten, u komt allemaal uit beschaafde landen... haha... beschaafde landen, zei ik, waar de percentages doden in het verkeer - om maar een alledaagse westerse zegen als voorbeeld te nemen - ieder jaar hoger worden. Ieder jaar vallen er meer doden op onze snelwegen. Maar belet dat een van u om auto te rijden? [...] En is er verschil - om het nog eens nader te illustreren -, is er wezenlijk verschil tussen de Zakari, de Dani, met hun ridderlijke oorlog, en de miljoenen Europeanen en Amerikanen, die geld of goed offeren voor voetbal en baseball? Geen wezenlijk verschil, maar wel een verschil in kwaliteit. De strijd op het slagveld in Zakar, het duel van man tegen man, stel ik ver boven de strijd in het White City Stadium tussen Dodgers en Yankees. [...]Ga naar eind21 (168-169) In het laatste, Cabells vergelijking van de stammenstrijd in de Zakar met een strijd tussen twee grote rivalen in het baseball,Ga naar eind22 valt een echo te horen van Gardner, die in de eerdergenoemde reportage van McClure de stammenstrijd vergelijkt met de strijd om de Super Bowl, de finale van het American Football.Ga naar eind23 | ||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||
Zoals hij de naam Brandsen mogelijk aan het manuscript van Met stille trom had ontleend, zo lijkt Springer ook ideeën van Cabell al bij een andere gelegenheid te hebben gebruikt, en wel in De gladde paal van macht. Hoofdpersoon Wister Hazeltor, de premier van het eilandenrijk d'Unia, is een in het westen gevormde man (getrouwd met een Amerikaanse bovendien) die zich bemoeit met de rol van de oude rituelen in zijn land - rituelen die, zegt hij, onlosmakelijk zijn verbonden met de eigen godsdienst. Hij schrijft verschillende tractaten over de godsdienst van de voorouders, en formuleert ‘ontwerp-bepalingen ter regeling van d'Unia's religie’. De eerste van die bepalingen - dat er in de republiek godsdienstvrijheid is - lijkt nogal loos, omdat ze wordt gevolgd door de bepaling dat voorouderverering het enige ware geloof is en dat ‘waar en wanneer de bevolking dat wenst, [...] ook door het vroegere bewind afgeschafte riten weer in gebruik genomen [zullen] kunnen worden.’Ga naar eind24 Deze opvatting, waarmee hij zich meer en meer verwijdert van wat in de jonge republiek wenselijk wordt geacht, leidt uiteindelijk tot Hazeltors nederlaag: hij wordt door politieke tegenstanders vermoord. Zo slecht loopt het met Cabell weliswaar niet af, maar het scheelt weinig of hij wordt vermoord door degenen die hij als zijn medestanders beschouwde en met wie hij zich meer en meer was gaan identificeren. Het conflict komt tot een dramatisch hoogtepunt, wanneer hij door de clan waar hij verblijft, wordt gebruikt om Dekker in een hinderlaag te lokken, waarbij deze een flinke pijlwond oploopt. Maar daarna heeft Cabell voor de clan afgedaan. Hij weet nog net het vege lijf te redden, waarbij hij gebruik moet maken van een boot met onder andere Van Maenen en de gewonde Dekker aan boord. Het lijkt me een oplossing die Springer met genoegen zal hebben bedacht. Een conflict als dat tussen Dekker en Cabell is in zoverre niet opmerkelijk dat bestuursambtenaren en antropologen nu eenmaal heel makkelijk botsen, zoals resident Van Maenen opmerkt.Ga naar eind25 In de visie van Springer is Cabell voor het gouvernement hooguit een wereldvreemde lastpak. Het is de explosieve situatie van het ogenblik die Cabell tevens tot een gevaar maakt: Van Maenen moet er niet aan denken wat de politieke gevolgen zouden zijn geweest, als de Amerikaan Cabell door de Papoea's zou zijn gedood onder Nederlands bewind. Daarmee verschilt Cabell principieel van Wister Hazeltor. De laatste vormt werkelijk een bedreiging, omdat die zijn macht als bestuurder aanwendt om de ideologie van antropologen in praktijk te brengen. | ||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||
c Dagelijks levenDe plaats waar en waaromheen zich dit alles afspeelt, Zakar, stelt nog buitengewoon weinig voor. Dekker ziet op zijn eerste dag: Een plaatsje in aanbouw. Modderige wegen, hier en daar een begin van bloemperken, alle huizen hetzelfde: vierkante blikken met platte daken en drums voor de watervoorziening op een stellage ernaast. De controleurswoning lag aan het pleintje waar de vlaggen wapperden. Daarnaast een lange barak, ook van aluminium, waar een bord voor hing: BESTUURSKANTOOR ZAKAR. Aan de rand van het vliegveld het radio- en meteostation. Nergens nog voldoende groen om het hel blikkerende aluminium weg te werken.Ga naar eind26 Waar Brandsen Dekker al had gesuggereerd dat hij voor het bestuur in het Bergland het beste de werken van Dr. Karl May kon raadplegen, daar voldoet dit stadje mutatis mutandis aan wat je in de negentiende eeuw in het Wilde Westen kon aantreffen. Zij het dan dat hier geen treinverbindingen zijn; het vliegtuig vormt de enige verbinding met de buitenwereld - en dan alleen nog met goed weer. Hoe primitief het leven in deze Stenen-Tijdperkvallei is, vergeleken met dat in de moderne wereld (en zelfs met dat in Hollandia) blijkt bijvoorbeeld als Dekker kennismaakt met het controleurshuis. Niet per se vanwege de karige inrichting, met een stalen kantoorkast als enige bijzonderheid. Maar om wat er in die kast te vinden is: een jutezak vol kaurischelpen als ‘'s Lands kas’ en een revolver met een doos patronen als zijn ‘artillerie’.Ga naar eind27 Dat Dekker de hoogste gezagsdrager ter plaatse is, betekent nog niet dat hij alleen maar met recht en orde bezig is. Net als in zijn latere werk relativeert Springer ook in Met stille trom al geregeld het gewicht van iemands bezigheden door hem met allerlei alledaagsheden op te zadelen. In dit geval is dat bijvoorbeeld in het hoofdstuk waarin de mede door de aanwezigheid van Cabell veroorzaakte onlusten dreigen uit te breken, waarbij ‘twee blanken en vijf Papoea-veldwachters’ het moeten opnemen tegen ‘duizend krijgers’. In plaats van zich daarmee full-time te kunnen bezighouden, moet Dekker tezelfdertijd in Zakar de klachten aanhoren van een tokobeheerder bij wie twintig blikken kersen op sap zijn gestolen, van vier Zakari die huilend komen vertellen dat er een varken is gestolen (iets wat iedere dag wel zo'n twintig keer gebeurde), en: | ||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||
Vervolgens drie timmerlieden, die de controleur eraan herinnerden dat het dinsdagmiddag was en dat dus het hulppostkantoor geopend moest worden, zodat Dekker even later postzegels stond te verkopen en briefkaarten met verzoeknummers voor Radio Biak afstempelde, hetgeen hem onder de gegeven omstandigheden tamelijk ridicuul leek. Maar, dacht hij, het is prettig om het eens druk te hebben en nuttig te zijn, al is het maar als postzegelverkoper.Ga naar eind28 Dit is zoals we Springer kennen: pretenties relativerend met een scherp oog voor het belang van het alledaagse. Alsof hij wil zeggen: wie niet bereid en in staat is tot zulk nederig werk als postzegels verkopen, die kan nooit een geloofwaardig bestuurder zijn, die zal nooit duidelijk kunnen maken wat de westerse beschaving inhoudt. Postzegels verkopen als onderdeel van een beschavingsoffensief - niet Springers schrijven is hier ironisch, maar het is de ironie van de werkelijkheid die hij opmerkt. | ||||||||||||
d De verhouding tussen de seksenTot het dagelijks leven dat wordt beschreven hoort ook de social evening die elke zaterdagavond in de pasanggrahan, het gastenverblijf, wordt gehouden, het grootste verzetje in Zakar. Het is de plaats waar missionarissen, onderwijzers en timmerlieden, verplegers, politiemensen en de controleur (zeg maar gerust: de top van de lokale samenleving, want hogeren zijn er niet) wat met elkaar drinken, overjarige Nederlandse tijdschriften lezen, naar de radio luisteren en zelfs nog even dansen. Maar er vinden ook heftige discussies plaats, die ruzies zouden worden als Dekker ze niet tijdig afbluste met een biertje. Het is ook, omdat er wordt gedanst, de plaats waar de seksen kortstondig met elkaar in aanraking komen. Waar de relatie tussen de seksen in de roman ter sprake komt, betreft het vrijwel altijd machogedrag. Het meest nadrukkelijk natuurlijk wanneer er gevechten tussen stammen ontstaan vanwege de roof van een of meer vrouwen. Maar ook de meer geciviliseerden weten er raad mee: resident Van Maenen keert na ieder verlof met een nieuwe vrouw op Nieuw-Guinea terug, piloot Van Lingen grossiert in schuine opmerkingen en seksuele zinspelingen, de vrouw van een waterstaatsambtenaar beweert dat zij is verkracht door medewerkers van Dekker. Dekker is uit ander hout gesneden: hij is geen macho, hij is niet eens een padvinder, zoals hij een keer opmerkt; hij is het type romantische dromer dat we wel kennen uit ander werk van Springer.Ga naar eind29 Deze vrijgezel is het tegendeel van een macho - je vraagt je dan ook af wat hij doet op een plaats die ‘Mannelijkheidsvallei’ heet: hij | ||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||
denkt met weemoed aan het meisje Suusje dat hij in Nederland heeft achtergelaten, terwijl hij haar tijdens zijn verlof ook ten huwelijk had kunnen vragen. Wel heeft hij oog voor ander vrouwelijk schoon. Want hij is nog niet in Zakar geland of hij merkt de schoonheid op van de vrouw van de inspecteur van politie, Blanche Vuurmans. Die nodigt hem kort na zijn aankomst al op de koffie bij hen thuis. Daar draaien ze platen, hoort zij hem uit over zijn vriendinnetje, vertelt over haar jeugd, enzovoort. En al gauw droomt hij van haar. In de kleine gemeenschap waarvan zij deel uitmaken, is het onmogelijk om elkaar niet te zien, maar het opkomende gevoel van verliefdheid staat hij zichzelf niet toe. Hij weigert zelfs met haar te dansen, omdat hij niet weet wat de gevolgen zullen zijn. Toch zal zij tot het eind van het verhaal een rol spelen: in de laatste scène ziet Dekker, nadat hij, van zijn pijlverwondingen hersteld, weer is teruggekeerd in Zakar, haar naam en die van haar kinderen bovenaan staan op de evacuatielijsten die Van Maenen heeft opgesteld: Blanche gaat weg, dacht hij, er is geen tijd te verliezen, ze heeft genoeg, schoon genoeg van de Zakar, ze ziet geen toekomst meer in de Zakarse padvinderij. Jammer is dat. Ik deed net zo mijn best. Zo lopen niet alleen de teloorgang van Dekker en Nieuw-Guinea parallel, ook de teloorgang van zijn platonische relatie met Blanche Vuurmans wordt daarmee een feit. Waarom hij zich dat zo aantrekt? Of liever: waarom Springer maakt dat Dekker zich dat zo aantrekt? Het staat niet in de roman, maar ik heb er wel een idee over: het komt door haar verleden. | ||||||||||||
e Een vleugje IndiëVan vrijwel alle personages wordt wel iets verteld over hun herkomst. Soms alleen land of plaats, een enkele keer iets over een vroeger leven (een zendeling die eerst ijscoverkoper was). Maar over niemand zo uitgebreid als over Blanche Vuurmans en haar man Eddie. Die hebben hun jeugdjaren (onder meer tijdens de oorlog) in Bandoeng doorgebracht. Veel van wat daarover wordt verteld, enigszins weemoedig ge- | ||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||
toonzet, is voor het verhaal van weinig belang. Maar hier komt, lijkt mij, de schrijver zelf om de hoek kijken. Ook afkomstig uit Bandoeng immers, ook met herinneringen aan de oorlogsjaren daar. Over de jeugd van Leen Dekker zelf wordt niets verteld. Springer lijkt die te hebben uitgeleend aan Blanche en Eddie. Zo is het beeld van Nieuw-Guinea in deze postuum verschenen debuutroman van Springer niet alleen bepaald door het naderende vertrek van Nederland, door het conflict over de cultuur van de Zakari's of door de weergave van het dagelijks leven, maar ook door zijn eigen, Indische jeugd. | ||||||||||||
Bibliografie
Noten |
|